1.10. Stimulerende maatregelen voor werklozen
Werkgelegenheidsprojecten
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op arbeidsplaatsen die onderdeel uitmaken van werkgelegenheidsprojecten. Deze maatregelen zijn vooral gericht om aan langdurige werkloosheid een einde te maken, in het bijzonder die van gedeeltelijk arbeidsongeschikte werklozen. Op werkloosheid op zich en het recht op een uitkering wordt nader ingegaan in het deel over de beëindiging van de arbeidsovereenkomst (3.7.).
Participatiewet en de Wet Banenafspraken
Iedereen die kan werken maar daarbij bijzondere ondersteuning nodig heeft, valt sinds 1 januari 2015 onder de Participatiewet. De wet is er om zoveel mogelijk mensen met of zonder arbeidsbeperking werk te laten vinden. De Participatiewet vervangt de Wet Werk en bijstand (Wwb), de Wet Sociale Werkvoorziening (WSW) en een groot deel van de Wet Werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wajong).
Naast de Participatiewet is de Wet banenafspraak ontstaan. De overheid heeft deze Wet banenafspraak gemaakt om zoveel mogelijk mensen, die door lichamelijke, psychische of verstandelijke beperking moeite hebben een baan te vinden, aan het werk te krijgen bij de gewone werkgever. Dit gaat om ongeveer 125.000 banen die voor 2026 gerealiseerd moeten worden. Deze banen zijn voor mensen die onder de Participatiewet vallen, een WSW indicatie hebben, Wajongers met arbeidsvermogen en mensen met een Wiw-baan of ID baan.
Genoemde personen hebben meer begeleiding en aanpassingen nodig op hun werk dan normaal van een werkgever verwacht mag worden. Dit werk kan varieren van eenvoudig inpakwerk tot hoogwaardig productiewerk. De gemeente kan de beschutte plekken voordragen welke mogelijk eerst worden beoordeelt door het UWV.
Gemeenten hebben de taak om werkgevers te stimuleren arbeidsgehandicapte in dienst te nemen. Dit kan bijvoorbeeld middels een vergoeding voor benodigde aanpassingen of loonkostensubsidie. De werkgevers die deze mensen in dienst nemen kunnen een drempel voelen als ze vinden dat deze werknemer minder productief zijn. Hiervoor kan de gemeente loonkostensubsidie verstrekken om het verschil tussen productiviteit en veelal het minimum loon te compenseren. Deze subsidie is maximal 70% van het minimumloon. Ook kunnen werkgevers een vergoeding krijgen voor aanpassingen aan de werkplek. U kunt hierbij denken aan een traplift of zelf openende deuren of aangepaste bureaustoel en braille-regel.
Oudere regelingen:
Voor de invoering van de Participatiewet, waren er tal van regelingen om mensen met een grote achterstand tot de arbeidsmarkt aan werk te helpen. Deze regelingen gelden derhalve niet meer of enkel nog voor degene die al langer van deze regeling gebruik maakt.
1. Van Melkertbanen, ID-banen naar de Wet Werk en Bijstand (1.10.1.)
De regeling voor Melkert- en ID-baan is vervangen door de Wet Werk en Bijstand, waarmee de verantwoordelijkheid om mensen met een bijstanduitkering aan werk te helpen evenwel nog steeds bij de gemeente ligt.
2. Detachering van (langdurig) werklozen (WIW) (1.10.2.)
Voor langdurig werklozen bestond de mogelijkheid om uitgeleend te worden en zo ervaring op te doen bij derden. Deze derden konden zo voordelig werknemers inlenen voor doorgaans 6 maanden, zonder dat zij met die werknemers een arbeidscontract hoefden aan te gaan. Zij gingen wel een inleenverhouding aan, die aan nadere voorwaarden werd verbonden om misbruik tegen te gaan.
3. participatieplaatsen (1.10.3.)
Door het ter beschikking stellen van werkervaringsplaatsen kunnen werkgevers loonkostensubsidie krijgen van de gemeente. Zij nemen dan langdurig werklozen in dienst, die vallen onder de doelgroep van de Wet Inschakeling Werkzoekenden. Het gaat hier niet om detachering (inlenen van werknemers), aangezien de werkgever zelf een arbeidsovereenkomst aangaat met een langdurige werkloze die voor hem gaat werken.
4. Maatregelen om werkloze arbeidsgehandicapten aan het werk te helpen (1.10.4.)
Om bepaalde werkloze arbeidsongeschikten aan werk te helpen zijn er diverse maatregelen, zoals het geven van subsidie, proefplaatsing, alsmede de aanvulling van de uitkering waarbij de medewerker genoegen neemt met een lager betaalde baan.
5. Sociale Werkvoorziening (1.10.5.)
De sociale werkvoorziening dient voor medewerkers die niet bemiddelbaar zijn, aangezien zij niet onder normale omstandigheden arbeid kunnen verrichten. Deze medewerkers komen mogelijk in aanmerking voor een WSW-plaats, waardoor zij in dienst treden bij de gemeente.
6. WW-experimenten (bemiddelingstrajecten) (1.10.6.)
Met het oog op een sluitende aanpak van de werkloosheid wordt er voor volwassen (<23 jaar) en niet arbeidsgehandicapte werklozen gewerkt aan betere bemiddeling naar werk. Daartoe worden
Achtergrond informatie bij de “werkgelegenheidsprojecten”:
Een werkgelegenheidsproject schept niet alleen werk, maar heeft doorgaans ook tot doel om deelnemers te laten uitstromen naar regulier werk. De genoemde projecten laten zich onderscheiden naarmate de nadruk ligt op het scheppen van (additioneel) werk of het vinden van regulier werk waarvoor geen subsidie wordt ontvangen.
Scheppen van werk
Dat de uitstroom uit een project gering is, betekent nog niet dat een project faalt. Voornamelijk bij werk dat onder de verantwoordelijkheid van de gemeente plaatsvindt kan het ook gaan om sociale activering van uitkeringsgerechtigden. Gemeenten scheppen daarom gesubsidieerde arbeid, teneinde een sociaal isolement van langdurig werklozen te voorkomen of te doorbreken. Zeker zo belangrijk in dat activeringsbeleid is dat die personen een zinvolle invulling aan hun leven kunnen geven, in het bijzonder door maatschappelijk nuttig werk te doen. Niet zelden gaat het om werkzaamheden waarvoor anderen geen motivatie kunnen opbrengen, zeker niet gezien de geringe vergoeding die daarvoor wordt geboden.
Bij het scheppen van werk voor langdurig werklozen door gemeenten gaat het om de instroom- en doorstroombanen (1.10.1.), alsmede om de sociale werkvoorziening (1.10.5.). Ook het WIW-dienstverband voor oudere langdurig werklozen is een werkgelegenheidsproject dat hoofdzakelijk werk schept, gezien de geringe uitstroom (1.10.2.). Het onderscheid tussen de ID-, WIW- en SWV-plaatsen, is te vinden in de mate van begeleiding die medewerkers nodig hebben. Bij een ID-baan wordt de grootste zelfstandigheid verwacht, aangezien deze medewerkers onder normale omstandigheden moeten kunnen werken. Een WIW-er krijgt doorgaans meer begeleiding, waarvoor de WIW-organisatie zorgt of laat zorgen, ook al wordt de WIW-er uitgeleend aan derden. Een medewerker op een sociale werkplaats heeft relatief veel begeleiding nodig, hoewel degene in enige mate zelfstandig eenvoudige werkzaamheden moet kunnen uitvoeren.
Uitvoerders van de regelingen hebben niet het streven om deelnemers te laten “doorgroeien” van een SWV-, naar een WIW- en later naar een ID-baan. In deze volgorde zijn de regelingen niet bedoeld, oftewel ze zijn niet aanvullend. In bepaalde opzichten wordt er wel met een overstap rekening gehouden. Zo kan bij herindicatie van een SWV-er blijken dat hij andere passende arbeid moet accepteren, waarbij hem een WIW-dienstverband wordt aangeboden. Daarmee ontvangt degene nog de nodige begeleiding. Verder geldt dat de dienstjaren in de ene regeling kunnen meetellen voor bijvoorbeeld de vaststelling van het (maximum) loon dat degene mag ontvangen volgens de andere regeling.
Hoewel uitstroom wordt gestimuleerd, kunnen medewerkers lange tijd op grond van genoemde regelingen gesubsidieerde arbeid verrichten. Daarbij dient wel de voorwaarde gesteld te worden dat het werk additioneel is, oftewel dat het gaat om werk dat anders niet tegen beloning wordt verricht. Daarop worden arbeidsplaatsen beoordeeld. Aangezien dit slechts in beperkte mate te toetsen is of wordt getoetst, bestaat de kans dat gesubsidieerde werk reguliere arbeid verdringt. Van de meer dan 3 % van de totale werkgelegenheid die er aan banen is geschept, zal een deel ten koste van regulier werk zijn gegaan, hoewel niet precies bekend is (en kan zijn) hoe groot dat deel is.
Vinden van regulier werk
Bij het vinden van werk zijn er extra inspanningen nodig als de afstand tot de arbeidsmarkt groot is. Deze afstand wordt door het arbeidsbureau bepaald, door een indeling naar voldoende (fase I), matig (fase II), slecht (fase III) en niet (fase IV) bemiddelbaar (1.9.1.).
Het opdoen van werkervaring kan zuiver dienen om de bemiddelbaarheid van een medewerker te vergroten, waarmee de kansen op regulier werk toenemen. Naast het opdoen van ervaring kan de medewerker laten zien dat hij goed kan functioneren in een arbeidsrelatie. Denk aan de WIW-detachering van jonge werklozen door gemeenten (1.10.2.). Bij het WIW-project voor jongeren ligt de nadruk op het vinden van werk. Voornamelijk doordat jongeren reeds in het eerste jaar van de werkloosheid een WIW-plaats krijgen aangeboden en zij gehouden zijn om hun kansen op werk via deze weg te vergroten. Daarmee is ook gediend dat zij niet lang hetzelfde werk blijven doen voor dezelfde werkgever, maar bijvoorbeeld na zes maanden een andere arbeidsplek krijgen. Ook het aanbieden van verschillende werkervaringsplaatsen beoogt de kansen op werk te vergroten (1.10.3.). In het bijzonder wanneer de medewerker in dienst blijft bij een reguliere werkgever, nadat die werkgever geen loonsubsidie meer ontvangt door het verstrijken van de tijd waarvoor die subsidie werd toegekend door de gemeente.
Voor andere bemiddelingsactiviteiten is de term “werkgelegenheidsproject” minder passend, aangezien het daarbij niet zo zeer gaat om het scheppen van werkgelegenheid, maar (meer) om het gericht wegnemen van verschillende drempels om regulier werk te vinden of te behouden. Denk aan de instrumenten die de uitvoeringsinstelling inzet of laat inzetten voor de reïntegratie van arbeidsgehandicapten (1.10.4.), alsmede aan de WW-proefprojecten om langdurige werkloosheid te voorkomen (1.10.6.). Hierbij staat duidelijk het vinden of behouden van werk voorop. De uitvoeringsinstelling stimuleert bemiddeling door tijdelijke maatregelen, zoals (loon)subsidie en loonsuppletie, voorzieningen, scholing, training, begeleiding en proefplaatsing. Dat neemt niet weg dat werklozen en vooral ook arbeidsgehandicapten die onder het beheer van de gemeente vallen, voor dezelfde of vergelijkbare instrumenten in aanmerking kunnen komen.
Slechts weinig werkgevers zullen zich bij het aanbod van arbeidskrachten blindstaren op de subsidie die daarbij wordt verleend. Hoewel een subsidie de drempel kan verlagen, zullen veel werkgevers zich blijven realiseren dat het er om gaat om goede werknemers in dienst te nemen. Bij voorkeur medewerkers die ervaring hebben opgedaan met vergelijkbaar werk. De bemiddelbaarheid van medewerkers neemt sterk toe als zij ervaring opdoen met werk waar vraag naar is op de reguliere arbeidsmarkt en goed werk leveren.
Inhoudsopgave
1.10. Stimulerende maatregelen voor werklozen
1.10.1. Van melkert-, ID-banen naar Wet Werk en Bijstand
1.10.2. Detachering van (langdurig) werklozen (WIW)
1.10.3. Participatieplaatsen
1.10.4. Stimulerende maatregelen voor werkloze arbeidsgehandicapten
1.10.5. Sociale werkvoorziening
1.10.6. WW-experimenten