Hoofdstuk 3.7.2. Duur en hoogte van de WW-uitkering
Duur (lengte) van de uitkering
De periode waarover een uitkering op grond van de Werkloosheidwet wordt verstrekt is minimaal 3 maanden. De maximale duur van de WW-uitkering is 24 maanden. Werkgevers kunnen de WW-uitkering aanvullen tot maximaal 38 maanden. Werkgevers en werknemers kunnen dit afspreken in de cao. Een WW-uitkering kan bestaan uit twee delen: een basisuitkering en een verlengde uitkering.
Om de duur van de uitkering te bepalen worden onderstaande eisen gesteld:
– De wekeneis
De wekeneis houdt in dat de werkloze in de 36 weken voor werkloosheid, minimaal 26 weken moet hebben gewerkt. Het gaat om de weken waarin de werkloze minimaal één dag heeft gewerkt. Ook weken waarin de betrokkene vakantie of betaald verlof kreeg, worden meegerekend. De weken die echter niet meetellen zijn de weken waarin de betrokkene als zelfstandige heeft gewerkt en de weken die zijn meegeteld voor een eerdere uitkering.
Wanneer voldaan is aan de wekeneis, is er recht op een basisuitkering. Deze basisuitkering heeft een duur van drie maanden.
– De jareneis
De werknemer kan na de basisuitkering recht hebben op een verlengde uitkering . Hiervoor zal de werknemer dienen te voldoen aan de jareneis. De jareneis houdt in dat van de vijf jaar voordat de werkloosheid intrad, er minstens vier jaar gewerkt moet zijn. Voldoende is dat per jaar over minimaal 208 uur loon moet zijn ontvangen. Het jaar waarin de betrokkene werkloos is geworden telt bij deze berekening niet mee.
Bij deze dagen kan het ook gaan om dagen waarop de medewerker loon ontving voor bereikbaarheidsdiensten of loon kreeg doorbetaald in verband met ziekte, dan wel om dagen waarbij hij een Ziektewetuitkering of volledige WIA-uitkering kreeg of in andere landen werkte, als de tijd die daar gewerkt is op grond van internationale verdragen mag worden meegeteld of dagen waarbij de medewerker onbetaald verlof opnam. Een jaar telt ook deels (voor de helft) mee, wanneer degene in dat jaar niet (volledig) werkzaam was om een kind te verzorgen. Ook jaren waarin de werkloze niet heeft gewerkt maar wel mantelzorg heeft verleend, kunnen meetellen voor uw arbeidsverleden. De zorg moet in dat geval worden bekostigd uit een persoonsgebonden budget in het kader van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ).
Als de werkloze derhalve aan deze jareneis voldoet, dan krijgt degene langer een WW-uitkering. De berekening van de exacte duur van de uitkering vindt plaats aan de hand van het totale arbeidsverleden van de werkloze.
– Berekening van het arbeidsverleden
Het totale arbeidsverleden wordt berekend door het fictieve en feitelijke arbeidsverleden op te tellen. Voor ieder jaar dat een werkloze heeft gewerkt, krijgt de werkloze een maand een WW-uitkering. Als de werknemer bijvoorbeeld een arbeidsverleden heeft van 8 jaar dan heeft hij recht op 8 maanden WW-uitkering (basisuitkering en verlengde uitkering samen).
Een jaar telt mee (voor de jareneis) als een betrokkene in dat jaar over 208 uur of meer loon heeft ontvangen.
Het arbeidsverleden voor de WW bestaat uit:
- het feitelijke (daadwerkelijke) arbeidsverleden, en
- het fictieve arbeidsverleden
Het fictieve arbeidsverleden is leeftijdgebonden. Alle jaren vanaf het kalenderjaar waarin een betrokkene achttien jaar werd tot en met 1997 tellen mee.
Voor het feitelijke arbeidsverleden tellen alleen daadwerkelijk gewerkte jaren mee vanaf 1998. Een jaar mag meegeteld worden als een betrokkene in dat jaar over minimaal 208 uur loon moet zijn ontvangen. Het feitelijke arbeidsverleden moet aangetoond worden. Hier kunnen bijvoorbeeld salarisspecificaties als bewijs dienen.
De optelsom van deze twee periodes vormt het totale arbeidsverleden. En elk jaar arbeidsverleden geeft dus recht op één maand WW-uitkering.
Als het totale arbeidsverleden 24 jaar of korter is, dan duurt de WW-uitkering even lang als het arbeidsverleden in jaren. Is het totale arbeidsverleden echter meer dan 24 jaar, dan geldt het maximum van 24 maanden.
Hoogte van de WW-uitkering
Over de uren dat een medewerker werkloos is geworden ontvangt hij een werkloosheidsuitkering op grond van de Werkloosheidwet. De hoogte van de uitkering is dus in eerste instantie afhankelijk van het aantal arbeidsuren dat de medewerker verliest. Daarbij tellen de uren mee waarover loon werd doorbetaald (dus inclusief uren over vakantiedagen, ziektedagen). Voor medewerkers die een variabel aantal uren werken per week, wordt het verlies aan arbeidsuren berekend door het gemiddelde te berekenen over de laatste 26 weken. Mogelijk vertoont het arbeidspatroon een cyclus, denk aan een medewerker die 2 maand veel werkt afgewisseld met 2 maanden met minder werk of een medewerker die 4 maanden per jaar weinig werkt. Een berekening over de laatste 26 weken kan dan een vertekend beeld geven, bijvoorbeeld als er in die zes maanden 4 maanden met weinig werk zitten. In gevallen waarbij de medewerkers in een wisselend arbeidspatroon werken, waarin een bepaalde cyclus is te achterhalen, wordt het gemiddelde berekend over een volledige cyclus. Deze cyclus wordt maximaal berekend over een periode van 1 jaar.
Het dagloon is de basis voor de berekening van uw WW-uitkering. Voor het berekenen van het dagloon wordt gekeken naar het sv-loon dat betrokkene verdiende in het jaar voordat de werkloosheid intrad. Het sv-loon is het totale loon waarover premies sociale verzekeringen zijn betaald. Het kan dus gaan om loon bij verschillende werkgevers.
Bij de berekening wordt het loon opgeteld in de 12 maanden voordat de WW-uitkering ingaat. Een medewerker die dus in deze 12 maanden over een bepaalde maand geen loon heeft ontvangen, heeft gemiddeld in de 12 maanden daarvoor minder verdiend en krijgt dus een lagere WW-uitkering. Dit kan bijvoorbeeld spelen als voor het ontslag een te korte opzegtermijn is gerekend, waardoor de uitkering later ingaat en de werknemer een deel van zijn loon mist, waardoor de uitkering lager wordt. Zie hieronder de informatie over de fictieve opzegtermijn.
Vaste onderdelen van het loon zoals vakantiegeld, eindejaarsuitkering, dertiende maand, ploegentoeslag en bijtelling van een auto van de zaak tellen mee. Pensioenpremie, onkosten- en ontslagvergoeding tellen niet mee als sv-loon. Tijdens de eerste twee maanden van de WW-uitkering wordt 75% van dat loon uitgekeerd, in de maanden daaropvolgend bedraagt dit percentage 70%.
Dit loon wordt als uitgangspunt genomen, voor zover het niet meer bedraagt dan het maximumdagloon. Daar de werknemerspremies worden betaald tot een maximum dagloon, is de hoogte van de uitkering ook van dat maximum afhankelijk.
Dit dagloon is evenwel maximaal €274,44 per 1 januari 2024, waardoor de uitkering niet meer is dan 75 % van €274,44 bruto gedurende de eerste twee maanden, ook al is het eigen dagloon hoger. De maximale uitkering per maand is derhalve (€274,44 x 0.75 x 21.75 dagen=) € 4.476,80 bruto per maand gedurende de eerste twee maanden en (€274,44 x 0.70 x 21.75 dagen=) € 4.178,35 bruto per maand gedurende de resterende maanden.
Mogelijk geldt het garantiedagloon, namelijk het oude, hogere inkomen als basis voor uw WW-uitkering, wanneer betrokkene bijvoorbeeld een baan heeft geaccepteerd met lager inkomen om werkloosheid te voorkomen, waarna deze baan ook binnen korte tijd eindigde.
De hoogte van de WW-uitkering is niet gekoppeld aan het inkomen van de partner of andere leden van het gezin. Ook het eigen vermogen heeft geen invloed op de hoogte van de uitkering.
Betaling van de uitkering vindt plaats na afloop van iedere kalendermaand, na het doorgeven van de inkomsten (inclusief vakantiegeld) van de maand daarvoor via de digitale inkomstenopgave.
De uitkering op grond van de werkloosheidswet kan samen met andere inkomsten dusdanig laag zijn dat de uitkeringsgerechtigde niet komt aan een sociaal minimum, zoals dat voor hem geldt gezien zijn persoonlijke omstandigheden. In dat geval heeft hij doorgaans recht op een toeslag. Deze toeslag vraagt de uitkeringsgerechtigde aan bij de uitvoeringsinstelling. Dat doet hij binnen zes weken na het ontstaan van het recht op toeslag, doorgaans te rekenen vanaf het moment dat zijn inkomen onder het sociaal minimum daalt of te rekenen vanaf de definitieve vaststelling van zijn WW-, ZW-, WIA- of andere (loondervings)uitkering. Aan de andere kant geldt dat bepaalde inkomsten weer in mindering komen op het recht op uitkering zoals een ouderdomspensioen.
Heeft de uitvoeringsinstelling aan een werkloze te veel aan uitkeringen betaald, dan wordt dit teruggevorderd. Dat blijft alleen achterwege wanneer een dringende reden terugvordering onaanvaardbaar maakt. Naast het terugvorderen kan er een boete opgelegd worden, voorzover het te veel uitbetalen aan de werkloze is toe te rekenen. Denk in het bijzonder aan situaties waarbij er niet aan de inlichtingenplicht is voldaan. In veel gevallen zal terugvordering betekenen dat partijen een betalingsregeling overeenkomen. Nadat de schuldenaar die regeling vijf jaar nakomt, wordt mogelijk het restant van de schuld kwijtgescholden. Kwijtschelding kan zich ook voordoen bij achterstallige betalingen waaraan alsnog wordt voldaan, dan wel als de vorderingen van de uitvoeringsinstelling in die vijf jaar oninbaar blijken te zijn. Het gaat om drie in plaats van vijf jaar als het inkomen van de schuldenaar in die periode niet hoger is dan de beslagvrije voet (4.1.8.). De termijn van drie jaar gaat niet op als terugvordering het gevolg is van het niet nakomen van de inlichtingenplicht.
Fictieve opzegtermijn
De uitvoeringsinstelling (UWV) houdt bij de vaststelling van de ingangsdatum van de WW-uitkering rekening met de fictieve opzegtermijn. De fictieve opzegtermijn is gelijk aan de opzegtermijn die normaal gesproken door de werkgever in acht zou worden genomen waarbij in geval van een procedure bij het UWV of kantonrechter de proceduretijd in mindering wordt gebracht.
Zie voor de normale opzegtermijn hoofdstuk 3.4.2., naast de toelichting bij de procedure bij het UWV (3.4.) en kantonrechter (3.5.).
Er kunnen omstandigheden spelen waarbij de opzegtermijn niet wordt gedekt en het dienstverband dus eerder eindigt:
- Indien een werknemer een beëindigingsovereenkomst aangaat, dan kan dat een datum zijn die ligt voor dat anders de opzegtermijn is verstreken. Het gaat dan namelijk niet om een opzegging. Dit einde is toegestaan, dus ook al is de opzegtermijn niet in acht genomen (3.2.).
- Heeft een werkgever bij de opzegging niet de juiste termijn gehanteerd, dan eindigt de arbeidsovereenkomst ook eerder. In dat geval is het ontslag overigens onregelmatig en kan de werknemer een schadevergoeding vragen (3.4.4.D.).
- Bij ontslag via de kantonrechter wordt doorgaans ook een opzegtermijn in acht genomen, waarop de procedure tijd in mindering wordt gebracht (3.5.3.). Dat is niet altijd het geval, doordat de kantonrechter ook op kortere termijn kan ontbinden als de werknemer ernstig verwijtbaar heeft gehandeld (3.5.3.). In deze situatie is het echter wel de vraag of een werknemer voor een uitkering in aanmerking komt, nu dan ook verwijtbare werkloosheid voor het UWV kan spelen.
Door het eerdere einde aan het dienstverband, zou een werknemer na het “voortijdige” ontslag ook eerder aanspraak maken op een WW-uitkering. Om dit te voorkomen hanteert het UWV een ‘fictieve opzegtermijn’. Iemand die ontslagen is, krijgt pas na de fictieve opzegtermijn een WW-uitkering.
De werknemer moet de periode van de fictieve opzegtermijn – het moment waarop hij werkloos wordt tot en met het moment waarop hij de WW-uitkering ontvangt – zelf financieel overbruggen. De termijn is dus geen korting op de WW-uitkering, maar een verschuiving van de datum waarop de WW-uitkering ingaat. Hoewel de medewerker over deze fictieve periode geen uitkering ontvangt, is hij of zij wel verzekerd volgens de ZW en WAO / WIA, alsof de WW uitkering wel is ingegaan.
Wat is een passende vergoeding bij ontslag?
- Datum in dienst
- Brutoloon per maand
- Wat is de reden van ontslag?
Met onze gratis toolbox rekent u alles tot in detail door: Toolbox ontslagkosten
Bespreek uw mogelijkheden gratis met een specialist: Toolbox ontslagkosten
Verder zoeken
Deze pagina is onderdeel van hoofdstuk 3 over het einde van een dienstverband. U vindt hierin informatie over:
3.1. Arbeidsovereenkomst eindigt van rechtswege
3.2. Arbeidsovereenkomst eindigt met wederzijds goedvinden
3.5. Ontbinding arbeidsovereenkomst door kantonrechter (overige gronden)
3.6. Ontbindende voorwaarde in de arbeidsovereenkomst en overlijden
3.7. Werkloosheid
3.8. Sociaal-plan en outplacement
Zoekt u een ander onderwerp, zie dan onze trefwoorden of inhoudsopgave.