Specialisten informatie - bij hoofdstuk 3.8
Vraag bij ontbinding arbeidsovereenkomst: is toepassing Sociaal Plan onaanvaardbaar?
Gerechtshof Den Haag, 22 november 2016: ECLI:NL:GHDHA:2016:3879
Deze zaak gaat over de vraag of een werknemer die op grond van het sociaal plan een veel lagere vergoeding krijgt dan het sociaal plan, op grond van deze uitkomst aanspraak kan maken op een hogere vergoeding.
De situatie
De werknemer is sinds 15 september 1988 in dienst bij de werkgever laatstelijk tegen een salaris van €9.176 bruto per maand. Sinds 2010 kampt de werkgever met een verlies. Op 23 juni 2015 heeft de werkgever met de werknemersorganisaties MVP en FNV een Sociaal Plan gesloten voor de periode tot 1 juli 2016. Het Sociaal Plan bepaalt dat aan de boventallige werknemer bij de beëindiging van de arbeidsovereenkomst een vergoeding wordt aangeboden die bestaat uit een suppletie op de door de werknemer te ontvangen werkloosheidsuitkering dan wel op een elders door de werknemer te verdienen lager salaris. De suppletie bedraagt maximaal € 500,- per bruto maand op full time basis (part time naar rato) voor elk dienstjaar met een maximum van 15 maanden. Daarnaast voorziet het Sociaal Plan in vergoeding van kosten van scholing en/of outplacement tot een totaalbedrag van €4.000,-. Artikel 4 van het Sociaal Plan bevat een hardheidsclausule die als volgt luidt:
“Als toepassing van het sociaal plan in een individueel geval leidt tot een evident onbillijke situatie, kan werkgever van het sociaal plan afwijken ten gunste van de werknemer.”
Op 18 september 2015 heeft de werkgever bij het UWV aanvragen voor ontslagvergunningen voor 11 werknemers, onder wie de werknemer, ingediend op grond van vervallen arbeidsplaatsen. Bij beslissing van 10 november 2015 heeft het UWV de gevraagde vergunningen alle geweigerd. De UWV heeft dit besluit gemotiveerd:
‘’Naar ons oordeel is de verhouding tussen de te realiseren besparing met de voorgenomen maatregelen en de noodzakelijke besparing onvoldoende proportioneel. Nu het ons niet past een keuze te maken welke arbeidsplaatsen wel en welke arbeidsplaatsen niet kunnen komen te vervallen, rest ons niet anders dan u de toestemming integraal te onthouden.’’
De werkgever heeft bij de rechtbank Den Haag op 24 december 2015 verzocht de arbeidsovereenkomst met de werknemer te ontbinden. De kantonrechter in die rechtbank heeft dit verzoek toegewezen en de arbeidsovereenkomst ontbonden per 1 april 2015. De kantonrechter heeft daarbij bepaald dat aan de werknemer geen transitievergoeding toekomt, maar de vergoeding conform het Sociaal Plan. De werknemer heeft hoger beroep ingesteld. Daarbij heeft de werknemer verzocht te verklaren voor recht dat de werknemer recht heeft op een transitievergoeding ten bedrage van €125.052,96 en dat de vergoeding conform het Sociaal Plan naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is en/of dat dit voor de werknemer leidt tot een evident onbillijke situatie in de zit van art. 4 van het Sociaal Plan, alsmede de werkgever te veroordelen tot betaling van een transitievergoeding van €125.052,96 bruto.
De beoordeling
De werknemer geeft aan dat de doelstellingen van de werkgever over 2016 zijn gehaald. Zij stelt dat de werkgever wellicht niet in staat is om de gehele transitievergoeding uit te betalen, maar daarmee is nog niet gezegd dat het geheel of gedeeltelijk achterwege laten van een transitievergoeding en/of het uitsluitend toekennen van een suppletie als opgenomen in het Sociaal Plan naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid aanvaardbaar is, laat staan de werkgever niet de middelen heeft om ten gunste van de werknemer af te wijken van het Sociaal Plan. De werknemer heeft verder aangevoerd dat de financiële compensatie op basis van het Sociaal Plan in geen verhouding staat tot de inkomensachteruitgang die de werknemer doormaakt als gevolg van het ontslag. Deze inkomensuitgang bedraagt volgens de werkneer ruim €6.000 bruto per maand, ofwel 65% van haar maandloon naar een WW-uitkering + de suppletie op basis van het Sociaal Plan. De vergoeding op basis van het Sociaal Plan bedraag €7.500,- bruto. Daarmee bedraagt de vergoeding die de werknemer op grond van het Sociaal Plan ontvangt afgerond zeventien keer minder dan de transitievergoeding. De werkgever betwist dat zij de doelstellingen van het eerste kwartaal van 2016 heeft gehaald. Volgens de werkgever zijn zij in het eerste kwartaal 19% onder budget uitgekomen.
Het hof zal ervan uitgaan dat het Sociaal Plan de status van een CAO heeft. De werknemer bepleit dat toepassing van art. XXII lid 7 WWZ en art. 2 lid 1 van het Besluit Overgangsrecht Transitievergoeding in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is en buiten toepassing gelaten moet worden, zodat aan haar de transitievergoeding moet worden toegekend. Daarnaast betoogt de werknemer dat toepassing van het Sociaal Plan in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is en dat aan haar een aanvullende of billijke vergoeding ter hoogte van de transitievergoeding, althans een door het hof in goede justitie te bepalen bedrag, moet worden toegekend. Het hof zal eerst de tweede grief behandelen. Daarbij wordt het volgende voorop gesteld.
Onder het vóór 1 juli 2015 geldende recht paste de rechter bij ontbinding van een arbeidsovereenkomst wegens bedrijfseconomische redenen als uitgangspunt een door de werkgever met voldoende representatieve vakorganisaties afgesloten Sociaal Plan toe voor wat betreft een aan de werknemer in verband met de ontbinding toe te kennen vergoeding op grond van artikel 7:685 lid 8 (oud) BW. Afwijking van een dergelijk Sociaal Plan werd mogelijk geacht indien toepassing ervan tot een evident onbillijke uitkomst zou leiden. In dat geval hanteerde de rechter veelal de zogeheten kantonrechtersformule bij de bepaling van een alsdan toe te kennen vergoeding ex artikel 7:685 lid 8 BW, dan wel kende de rechter een vergoeding toe aan de werknemer indien en voor zover dit hem met het oog op de omstandigheden van het geval billijk voorkwam.
Noch uit de tekst, noch uit de strekking van artikel XXII lid 7 WWZ of van het Besluit Overgangsrecht Transitievergoeding blijkt dat de wetgever heeft beoogde de hiervoor bedoelde mogelijkheid tot afwijking van een Sociaal Plan ter zijde te leggen. Het doel van de overgangsregeling was het voorkomen van dubbele betalingen (vanwege een aanspraak op een transitievergoeding naast een aanspraak op een vergoeding op grond van bijvoorbeeld een Sociaal Plan). De wetgever is er daarbij van uitgegaan dat het geval dat de transitievergoeding hoger is dan een eerder afgesloten collectieve voorziening, zich niet vaak zal voordoen en dat de transitievergoeding doorgaans lager zal zijn dan een vóór 1 juli 2015 bestaande regeling. Slechts wegens praktische bezwaren heeft de wetgever – ondanks andersluidend advies van de Raad van State – geen regeling willen treffen voor gevallen waarin dat anders is. De wetgever heeft dus “op de koop toegenomen” dat zich gevallen zouden kunnen voordoen waarin de werknemer in een ongunstiger positie zou komen te verkeren als gevolg van het Besluit Overgangsrecht Transitievergoeding, maar hij heeft deze situaties zeker niet beoogd.
Een redelijke en met de gewenste bescherming van de werknemer strokende uitleg van deze regeling brengt dan ook mee dat indien een werknemer op grond daarvan geen recht heeft op een transitievergoeding maar op een vergoeding uit hoofde van een Sociaal Plan, de bedoelde afwijkingsmogelijkheid (nog steeds) bestaat wanneer sprake is van een evident onbillijke uitkomst.
Ten overvloede overweegt het hof dat in dit geval ook uit het Sociaal Plan zelf volgt dat afwijking ten gunste van de werknemer mogelijk is als toepassing ervan in een individueel geval leidt tot een evident onbillijke situatie. Het hof is van oordeel dat zich in dit geval een evident onbillijke situatie voordoet bij onverkorte toepassing van het Sociaal Plan. Gelet op al het voorgaande is het hof van oordeel dat de werkgever aan de werknemer bovenop het Sociaal Plan een vergoeding in verband met de beëindiging van het dienstverband dient te betalen van €40.000,- bruto en dat onverkorte toepassing van het Sociaal Plan in zoverre naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Bij genoemd bedrag is rekening gehouden met de voorzieningen op basis van het Sociaal Plan, de verwachte werkloosheidsduur, de kansen op de arbeidsmarkt, het laatstverdiende salaris van de werknemer en het feit dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen is geëindigd wegens bedrijfseconomische omstandigheden. Hiermee is grief 2 geslaagd.
Grief 1 slaagt niet. Toepassing van de bedoelde regel van overgangsrecht is in de gegeven omstandigheden niet naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar. Daarbij is doorslaggevend dat, zoals hiervoor is geoordeeld, op onverkorte toepassing van het Sociaal Plan evenals onder het vóór 1 juli 2015 geldende recht een uitzondering mogelijk blijft wanneer die toepassing zou leiden tot een evident onbillijke uitkomst, welk geval zich hier voordoet.
Deze informatie is voor cursisten die bij ons een opleiding arbeidsrecht volgen.
Leren bij de specialist – Het opleidingsinstituut van AN-i
AN-i is volledig gespecialiseerd in het arbeidsrecht. Wij verzorgen de website Arbeidsrechter.nl en onze specialisten procederen voor rechtbanken. Vanuit deze expertise bieden wij op meerdere niveaus opleidingen en cursusdagen aan. Van de beginnende personeelsmedewerker tot en met een gespecialiseerde advocaat volgen bij ons scholing.
Inmiddels_hebben wij voor vele opdrachtgevers opleidingen verzorgd:
Werkgevers: o.a. ING, KPN, CZ, GGD, IKEA, Keerpunt, LogicaCMG, Nationale Nederlanden, Parnassia, Rabobank, RIAGG, Sociale Verzekeringsbank en het UWV.
Advocatenkantoren: o.a. Boekel de Nerée, Van Diepen Van der Kroef, Labee, Boels Zanders, Cleerdin Hamer, Houthoff Buruma, Damsté, Schouten en Lagro.
Ons instituut is geregistreerd in het CRKBO en is bovendien geaccrediteerd door: MZ, RB, MfN (voorheen NMI), de Nederlandse Orde van advocaten en NIRPA.