Specialisten informatie - bij hoofdstuk 2.10
Het stakingsrecht in de zaak Schiphol / vakbonden
Rechtbank Noord-Holland, 26 mei 2019; ECLI:NL:RBNHO:2019:5857
In dit arrest werd de grootste aangekondigde staking in tientallen jaren beoordeeld door de rechter, namelijk een algehele staking in het landelijk openbaar vervoer. De belanghebbende Schiphol legde de rechter voor dat de staking disproportioneel zou zijn. De rechter weegt alle omstandigheden mee en kan de staking niet alleen wel of niet verbieden, maar kan ook voorwaarden en beperkingen stellen aan een staking.
De situatie
De vakbonden hadden aangekondigd dat het openbaar vervoer op dinsdag 28 mei 2019 een hele dag stil zal worden gelegd. Schiphol betoogde dat de acties een onevenredige inbreuk maken op de door artikel G van het Europees Sociaal Handvest beschermde belangen en dat het maatschappelijk gezien dringend noodzakelijk is om daaraan beperkingen te stellen. Bij de beantwoording van de vraag of dat het geval is, weegt de rechter alle omstandigheden mee, in het bijzonder:
– De aard en duur van de actie;
– De verhouding tussen de actie en het daarmee nagestreefde doel;
– De daardoor veroorzaakte schade aan de belangen van de werkgever of derden;
– De aard van die belangen en die schade.
De beoordeling:
Het betreft hier het volledig lamleggen van al het trein- en streekvervoer van en naar Schiphol gedurende een hele dag. De voorzieningenrechter acht de cijfers aan de hand waarvan Schiphol de gevolgen van de acties uiteen heeft gezet onvoldoende betwist. Uit deze cijfers blijkt onder meer dat de maximum capaciteit van Schiphol Plaza in de middag zal worden bereikt en dat de capaciteit van het wegennet al vanaf 05:00 uur ontoereikend zal zijn. Daar komt nog bij dat, bezien uit een oogpunt van veiligheidsrisico, in de geschetste problematiek een “multiplier effect” ligt opgesloten. Schiphol heeft verder betoogd dat het volgens de bonden gaat om het afgeven van een duidelijk signaal aan de overheid en dat de acties dus in belangrijke mate een symbolisch karakter hebben. Schiphol meent dat de acties daarom volstrekt disproportioneel zijn.
De bonden hebben uiteengezet dat de acties zijn voorafgegaan door een duidelijke sommatiebrief, waarin de in november 2018 van tafel geveegde eisen zijn herhaald. In de sommatie zijn vanaf 1 januari 2019 collectieve acties in het vooruitzicht gesteld indien het kabinet niet de bereidheid zou tonen om het financiële kader voor de lange termijn substantieel bij te stellen. Die acties zijn in gang gezet nadat minister Koolmees bij brief aan de Tweede Kamer van 1 februari 2019 zonder akkoord met de sociale partners voorgenomen maatregelen heeft aangekondigd. De bonden hebben vervolgens met een oplopende intensiteit actie gevoerd en hebben de acties voor 28 en 29 mei 2019 aangekondigd nadat zij vaststelden dat het kabinet niet bewoog.
Gegeven de inzet van de acties en het belang daarvan voor de achterban van de bonden kan onder die omstandigheden niet worden volgehouden dat de acties als zodanig disproportioneel zijn. De hiervoor besproken gevolgen zijn volgens een analyse van de burgemeester van Haarlemmermeer zodanig dat hij zich genoodzaakt heeft gezien om zich aan de zijde van Schiphol te voegen. De voorzieningenrechter meent dat het niet overdreven is te stellen dat bij het volledig lamleggen van het openbaar vervoer een reëel risico bestaat voor ernstige verstoringen van de openbare orde en veiligheid. De voorzieningenrechter acht het verder aannemelijk dat het geheel ontbreken van openbaar vervoer in de regio Schiphol op 28 mei 2019 een aanzienlijke impact voor tienduizenden reizigers zal hebben en voor Schiphol en de daarop werkzame luchtvaartmaatschappijen tot aanzienlijke materiële schade zal leiden.
NS heeft in overleg met de bonden een concept voor een scenario uitgewerkt dat volgens Schiphol en de burgemeester van Haarlemmermeer in samenhang met een reeks andere maatregelen toereikend lijkt om de veiligheidsrisico’s en de schade binnen de perken te houden. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het met het oog op het voorkomen van die risico’s noodzakelijk is om de essentie van dat scenario aan de bonden op te leggen. Dat wordt dan ook de beslissing. De voorzieningenrechter gelast de bonden er voor zorg te dragen dat de NS 4 keer per uur de treinen rondom Schiphol kan laten rijden.
Doorbreken staken door inschakelen derden (art 10 Waadi)
Gerechtshof ’s-Hertogenbosch, 8 maart 2016; ECLI:NL:GHSHE:2016:864
In dit arrest komt naar voren dat artikel 10 van de wet WAADI geen strikte interpretatie met zich meebrengt, in die zin dat als niet zou worden voldaan aan de voorwaarden voor terbeschikkingstelling daarmee een mogelijke omzeiling van het artikel met zich meebrengt door bijvoorbeeld een andere vergoedingsconstructie toe te passen dan wel het toezicht over de vervangende werkzaamheden bij een andere partij neer te leggen, dan de werkgever met de staking te maken krijgt.
De situatie
Tussen de FNV en de Vlissingse Bootliedenwacht (VLB) is in december 2010 een conflict ontstaan met betrekking tot een af te sluiten CAO. De VLB is vergunninghouder voor het behulpzaam zijn bij het aan- en afmeren van schepen in de Vlissingse haven en heeft daarvoor ongeveer 30 werknemers in dienst. Deze vergunning is verleend door Zeeland Seaports (ZSP). Omdat de onderhandelingen over een nieuwe CAO niet tot resultaat hebben geleid, heeft de FNV op 13 december 2010 acties en werkonderbrekingen aangekondigd. Van 18 december 2010 t/m 27 december 2010 was sprake van een staking. Een deel van de werknemers heeft het werk neergelegd.
Op 20 december 2010 heeft de Havenmeester van ZSP per mail aangegeven dat nu de VLB in een arbeidsconflict is verwikkeld, de veilige en vlotte verkeersafwikkeling in de Vlissingse Haven van ZSP in het gedrang komt. De VLB heeft op korte termijn hulp nodig om een veilige afhandeling van scheepvaartverkeer in het havengebied te garanderen. Hij verzocht of de Nederlandse Bootlieden Vereniging (NBV) de VLB hierin kon assisteren. Dit heeft het NBV gedaan. Tijdens de staking zijn er bootlieden behulpzaam geweest bij het aan- en afmeren van schepen. Uit het rapport van de Arbeidsinspectie blijkt dat er geen sprake is van een overtreding van art. 10 WAADI omdat dit artikel niet ziet op derden, zoals in dit geval ZSP.
ZSP erkent dat de Havenmeester arbeidskrachten naar de haven heeft gehaald om in opdracht van ZSP het werk te doen dat ten gevolge van het arbeidsconflict tussen de FNV en VLB niet door VLB werd verricht. ZSP erkent ook de medewerkers door tussenkomst van NBV daarvoor te hebben betaald. Zij erkent tevens dat VLB daarnaast de hotelrekening voor enkele bootlieden heeft betaald.
De FNV heeft ZSP en NBV aangesproken uit onrechtmatige daad, namelijk handelen in strijd met artikel 10 van de WAADI, althans in strijd met de zorgvuldigheid die het maatschappelijk verkeer betaamt, hierin bestaande dat zij arbeidskrachten (bootlieden) hebben ingezet bij de bestaakte werkgever. De procedure strekt tot vergoeding van de schade die de FNV stelt te hebben geleden.
Artikel 10. WAADI Verbod ter beschikking stellen bij arbeidsconflict:
Degene die arbeidskrachten ter beschikking stelt, stelt, voor zover hem bekend is of redelijkerwijze bekend kan zijn dat in een bedrijf of onderneming, of een gedeelte daarvan, een werkstaking, uitsluiting of bedrijfsbezetting bestaat, geen arbeidskrachten ter beschikking voor het verrichten van werkzaamheden in dat bedrijf of die onderneming of wel dat gedeelte daarvan, waar de werkstaking, uitsluiting of bedrijfsbezetting heerst.
Het Gerechtshof Amsterdam heeft in zijn arrest van 17 maart 2008 onder meer overwogen dat noch uit de tekst van artikel 10 WAADI, noch uit de wetsgeschiedenis steun valt te putten voor de door de FNV voorgestane uitleg dat een derde, niet zijnde de werkgever, door het in artikel 10 WAADI neergelegde verbod wordt getroffen. De minister van sociale zaken en werkgelegenheid heeft op vragen van leden van de Tweede Kamer geantwoord dat het verbod van artikel 10 WAADI zich uitsluitend richt tot de werkgever en niet tot derden.
De vraag die derhalve beantwoord dient te worden is of ZSP en NBV in dit geval als werkgever of als derde moet worden aangemerkt. De Arbeidsinspectie heeft blijkens het overgelegde “Rapport van bevindingen” een onderzoek ingesteld en vastgesteld dat het in artikel 10 WAADI neergelegde verbod zich niet richt tot “derden”, zoals in dit geval ZSP. Dit standpunt is in overeenstemming met het eerder aangehaalde arrest en met het antwoord van de minister op vragen van de leden van de Tweede Kamer.
De rechtbank is van oordeel dat de Arbeidsinspectie een onafhankelijk een te zake deskundig orgaan is. De rechtbank komt op basis van dit onafhankelijke en niet door ZSP betwiste rapport tot hetzelfde oordeel. Het enkele feit dat NBV het verzoek van de Havenmeester heeft doorgeleid naar haar leden, maakt niet dat NBV zelf arbeidskrachten ter beschikking heeft gesteld. De WAADI geeft een specifieke regeling ingeval van een staking. Het antwoord van de minister van sociale zaken op vragen van de Tweede Kamer en het standpunt van de Arbeidsinspectie na een onderzoek laten geen ruimte voor de stelling van FNV dat de handelwijze van ZSP en NBV niettemin als onrechtmatig moet worden gekwalificeerd. De rechtbank heeft de vorderingen van FNV derhalve afgewezen.
De beoordeling
Het Hof: “Voor de toepasselijkheid van artikel 10 Waadi is de rechtsverhouding tussen degene die arbeidskrachten ter beschikking stelt (ZSP als vergunningsverlener) en de bestaakte werkgever (VLB waar gestaakte werd) in beginsel niet bepalend. Het gaat om de vraag of arbeidskrachten ter beschikking zijn gesteld aan het bestaakte bedrijf (door dat bedrijf zijn ‘ingehuurd’), althans dat daarbij is bemiddeld, en het antwoord op die vraag kan niet reeds worden afgeleid uit die rechtsverhouding. Dat ZSP geen uitzendbureau of anderszins intermediair in arbeidskrachten is (3.7 cva), is niet relevant. Ook als zij dat niet is, dient zij het verbod van artikel 10 Waadi na te leven.”
Naar het oordeel van het Hof staat vast dat de door ZSP aangetrokken bootlieden werkzaamheden hebben uitgevoerd in de onderneming van VLB. Immers, aangenomen moet worden dat zij behulpzaam zijn geweest bij het werk van de niet-stakende werknemers van VLB. Het is dan ook niet zo dat de door ZSP aangetrokken bootlieden zelfstandig, buiten de onderneming van VLB om, werkzaamheden hebben verricht.
Het door de Arbeidsinspectie gemaakte onderscheid kan niet worden aanvaard. Ook al waren de ingehuurde bootlieden bekwaam, dat doet niet af aan het feit dat zij aldus tezamen met niet-stakende werknemers binnen VLB het werk dat aan VLB was vergund, uitvoerden.
ZSP betoogt dat niet is voldaan aan het vereiste van ‘tegen vergoeding’ in artikel 1 onder c WAADI. Het Hof merkt eerst op dat niet volledig duidelijk is wie in deze bepaling de vergoeding betaalt en wie deze ontvangt. Naar het oordeel van het Hof zou aan de strekking van artikel 10 WAADI op onaanvaardbare wijze afbreuk worden gedaan als de toepasselijkheid van die bepaling afhankelijk zou zijn van de vraag of is betaald en zo ja, wie de bootlieden of degene die de arbeidskrachten ter beschikking heeft gesteld, heeft betaald.
ZSP voert aan dat het de Havenmeester niet was te doen om de staking te breken of te bemoeilijken. Het was hem enkel te doen om een veilige en vlotte verkeersafwikkeling, ter voorkoming van nautisch gevaar en het voorkomen van schade voor ZSP.
Wat er ook van de bedoelingen van de Havenmeester zij, zijn intentie is niet een factor van belang. Ook bij goede bedoelingen had hij zich te onthouden van inmenging in de staking en van het doen uitvoeren van besmet werk. Het eigen (financiële) belang van ZSP is stellig geen grond voor inbreuk op artikel 10 WAADI. Overigens wordt de mogelijke schade niet onderbouwd.
De conclusie is dan dat ZSP in strijd heeft gehandeld met artikel 10 WAADI en daarmee onrechtmatig heeft gehandeld jegens de FNV. Naar het oordeel van het hof heeft ook de NBV in strijd met de WAADI, hetzij artikel 10, hetzij artikel 3 lid 2, gehandeld. Door haar tussenkomst en met haar medewerking zijn immers – met tussenkomst van ZSP – bootlieden ingezet in de bestaakte onderneming VLB, die aldaar besmet werk hebben uitgevoerd. NBV was op de hoogte van de staking. NBV heeft aldus onrechtmatig gehandeld jegens de FNV. Voor zover NBV verweren heeft gevoerd die gelijkluidend zijn aan die gevoerd door ZSP falen deze. De partijen zijn hoofdelijk verantwoordelijk voor het betalen van een schadevergoeding aan het FNV.
Deze informatie is voor cursisten die bij ons een opleiding arbeidsrecht volgen.
Leren bij de specialist – Het opleidingsinstituut van AN-i
AN-i is volledig gespecialiseerd in het arbeidsrecht. Wij verzorgen de website Arbeidsrechter.nl en onze specialisten procederen voor rechtbanken. Vanuit deze expertise bieden wij op meerdere niveaus opleidingen en cursusdagen aan. Van de beginnende personeelsmedewerker tot en met een gespecialiseerde advocaat volgen bij ons scholing.
Inmiddels_hebben wij voor vele opdrachtgevers opleidingen verzorgd:
Werkgevers: o.a. ING, KPN, CZ, GGD, IKEA, Keerpunt, LogicaCMG, Nationale Nederlanden, Parnassia, Rabobank, RIAGG, Sociale Verzekeringsbank en het UWV.
Advocatenkantoren: o.a. Boekel de Nerée, Van Diepen Van der Kroef, Labee, Boels Zanders, Cleerdin Hamer, Houthoff Buruma, Damsté, Schouten en Lagro.
Ons instituut is geregistreerd in het CRKBO en is bovendien geaccrediteerd door: MZ, RB, MfN (voorheen NMI), de Nederlandse Orde van advocaten en NIRPA.