Vergoeding voor in acht nemen concurrentiebeding
Een werknemer die het concurrentiebeding respecteert, wordt daardoor beperkt om elders inkomsten te verwerven. Degene heeft daarmee inkomensschade en kan daarvoor een vergoeding vragen.
Artikel 7:653 lid 4 BW geeft de rechter een mogelijkheid om een vergoeding toe te kennen, wanneer de werknemer ‘in belangrijke mate’ is of wordt belemmerd. In kort geding kan enkel een voorschot op deze vergoeding gevraagd worden. Als de werkgever en werknemer zelf al een vergoeding afgesproken hebben, weerhoudt dat de rechter niet in zijn bevoegdheid om een andere vergoeding toe te kennen. Het gaat hier niet om vermogensschade (schadeloosstelling / afkoop), maar een belemmering van de vrije arbeidskeuze. De vergoeding hoeft niet altijd in geld betaald te worden, maar kan bijvoorbeeld ook middels het verschaffen van een auto. De vergoeding is geen loon, zodat er geen wettelijke verhoging geldt als er te laat wordt betaald: Rb. Utrecht 29 april 2009, LJN BI5150. De vergoeding komt daarmee ook niet in mindering op de WW-uitkering.
Van “in belangrijke mate belemmeren” is volgens de wetsgeschiedenis sprake als het beding de werknemer noodzaakt om met een aantoonbare en significant minder betalende betrekking genoegen te nemen: Ktr. Assen 2 oktober 2008, RAR 2009 / 19, Rb. Rotterdam 17 december 2008, JAR 2009 / 70, Hof Den Bosch 18 december 2007, LJN BH 1628. Volgens sommige kantonrechters is het een overweging in kort geding om een vergoeding toe te kennen in afwachting van de uitkomst in een bodemprocedure: Ktr. Arnhem 24 september 2007, LJN BB4544, hoewel veel anderen daarop niet vooruit willen lopen. Lid 2 van 653 “onbillijke benadeling” is niet gelijk met “belangrijke belemmering”, want het belang van de werkgever kan met zich meebrengen dat de werknemer zich aan het beding moet houden, doch dat kan nog steeds een belangrijke belemmering opleveren die met een vergoeding wordt gecompenseerd.
Wat is direct van belang bij de toetsing “belangrijke belemmering”:
- Hoe ruimer het beding (geografisch, temporeel of functioneel), des te eerder is er sprake van een belangrijke belemmering: Rb. Arnhem 20 maart 2008, LJN BC8270, vergelijk Hof Arnhem 21 juli 2009, LJN BJ4525.
- Hoe meer de opleiding en ervaring is gericht op een bepaalde branche die is uitgesloten, des te eerder is er sprake van een belangrijke belemmering: vergelijk: Hof Arnhem 23 oktober 2007, LJN BB8565, JAR 2007 / 301 en Ktr. Rotterdam 25 februari 2004, JAR 2004 / 199
- De belangrijke belemmering doet zich niet voor als de werkgever heeft aangetoond dat er voldoende andere functies zijn: Hof Arnhem 14 juli 2009, LJN BJ4503.
De volgende omstandigheden dienen niet mee te wegen bij de vraag of er een belemmering is, maar eventueel bij de vragen of toekennen van een vergoeding billijk is en wat dan de omvang van de vergoeding dient te zijn:
- Niet relevant moet zijn of er verwijten zijn voor het einde van het contract, maar in andere zin: Ktr.Tilburg 13 augustus 2007, JAR 2007 / 221, LJN BB1821
- Toekenning van een riante ontbindingsvergoeding behoeft niet in de weg te staan van een vergoeding, waarbij het wel een verschil maakt of bij het bepalen van de vergoeding met het concurrentiebeding is rekening gehouden: vergelijk evenwel Rb. Utrecht 15 april 2004, JAR 2004 / 129 en Ktr. Hilversum 9 maart 1994, Prg 1994, nr. 4141. Toekenning van een hoge vergoeding waarbij rekening is gehouden met het concurrentiebeding, hoeft ook niet in de weg te staan van vernietiging: Bouwkam/Van Dijke Semo, HR 14 december 2001, JAR 2002 / 18.
- Zelf ontslag nemen en risico van het concurrentiebeding aanvaarden, behoeft niet in de weg te staan van vergoeding, maar heeft dat wel vaker gestaan: Hof Den Bosch 4 december 2007, JAR 2008 / 13 en Hof Den Haag 28 april 2009, LJN BK0398.
- Het feit dat iemand zich niet belemmerd voelde en bij de concurrent ging werken, wat hij vervolgens diende te staken, staat (vermoedelijk) niet in de weg van een toekenning van een vergoeding.
Bij de hoogte van de vergoeding wordt dikwijls aansluiting gezocht bij het laatst verdiende salaris (inclusief vakantiegeld), waarop andere inkomsten en/of uitkeringen eventueel in mindering worden gebracht: Rb. Dordrecht 27 september 1995, JAR 1995 / 229 en Ktr. Utrecht 28 februari 1996, JAR 1996 / 86. Een vergoeding gerelateerd aan het loon dat verdiend had kunnen worden, komt minder vaak voor: Ktr. Assen 2 oktober 2008, RAR 2009 / 19.
De vergoeding kan aangevraagd worden voor het einde van het dienstverband, bijvoorbeeld al tijdens de opzegtermijn of ter compensatie dat iemand een elders beter betaalde baan moet laten lopen en dus in dienst blijft bij de huidige werkgever. De vergoeding kan ineens toegekend worden, waarbij een schatting wordt gemaakt voor de periode van werkloosheid: Ktr. Breda 1 april 2004, JAR 2004 / 124. De vergoeding kan in termijnen vastgesteld worden: Ktr. Sittard-Geleen 8 juli 2009, JAR 2009 / 226. In de wettekst van het wetsvoorstel Werk en Zekerheid is de regel dat de vergoeding in termijnen bepaald kan worden verwijderd, omdat een dergelijk verzoek altijd gedaan kan worden.
Indien de werkgever afstand doet van het concurrentiebeding, dan vervalt de belemmering en is hij toekomstige betalingen niet verschuldigd. Een wijziging in de mate van belemmering na vaststellen van de vergoeding (naast afstand en verval), geeft de werkgever geen reden tot eenzijdig wijziging van die vergoeding of wijziging daarvan bij de kantonrechter te vragen. Omstreden is of de rechter de vergoeding ambtshalve kan toewijzen: Rb. Tilburg 13 augustus 2007, JAR 2007 / 221 en Ktr. Den Bosch 2 maart 1982, NJ 1983 / 209. Betaalt de werkgever niet, dan wil dat nog niet zeggen dat het concurrentiebeding vervalt, hoewel het onder omstandigheden als rechtsverwerking uitgelegd kan worden.
De vergoeding kan in plaats van of naast een (gedeeltelijke) vernietiging van het beding gevraagd worden, voor een werknemer die het concurrentiebeding in acht heeft genomen. Indien evenwel met terugwerkende kracht vernietiging wordt gevraagd en deze vernietiging wordt toegewezen, dan vervalt de beperking over die periode en is een subsidiair verzoek om vergoeding niet meer op zijn plaats. Dat betekent dus dat de vergoeding secundair wordt gevraagd en de vernietiging expliciet niet met terugwerkende wordt gevorderd: Ktr. Apeldoorn 15 juni 1995, JAR 1995 / 184 en Rb. Rotterdam 26 augustus 1955, NJ 1956 / 366.
Er zijn voorbeelden van kantonrechters die in een ontbindingsprocedure de hoogte van de (ontbindings)vergoeding zo vaststellen, dat de vergoeding oploopt naarmate de werkgever wacht met afstand doen van het concurrentiebeding: vergelijk Ktr. Rotterdam 4 januari 1994, Prg 1994 / 4120, Ktr. Amsterdam 8 augustus 1995, JAR 1995 / 188, Ktr. Haarlem 15 juli 2008, RAR 2008 / 140 en Ktr. Breda 8 juni 2006, JAR 2006 / 160. Het is onzeker of de Hoge Raad dit ook beoogd heeft, zie HR 15 december 2000, JAR 2001 / 14.
Een vergoeding kan niet gevraagd worden als de werknemer schadeplichtig is door diens opzegging (artikel 7:653 lid 4 BW). In het wetsvoorstel Werk en Zekerheid wordt dit criterium aangepast: “De vergoeding is niet verschuldigd, indien het eindigen of niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer.” Deze wijziging gaat in na wijziging van het ontslagrecht over schadeplichtigheid.
Deze informatie is voor cursisten die bij ons een opleiding arbeidsrecht volgen.
Leren bij de specialist – Het opleidingsinstituut van AN-i
AN-i is volledig gespecialiseerd in het arbeidsrecht. Wij verzorgen de website Arbeidsrechter.nl en onze specialisten procederen voor rechtbanken. Vanuit deze expertise bieden wij op meerdere niveaus opleidingen en cursusdagen aan. Van de beginnende personeelsmedewerker tot en met een gespecialiseerde advocaat volgen bij ons scholing.
Inmiddels_hebben wij voor vele opdrachtgevers opleidingen verzorgd:
Werkgevers: o.a. ING, KPN, CZ, GGD, IKEA, Keerpunt, LogicaCMG, Nationale Nederlanden, Parnassia, Rabobank, RIAGG, Sociale Verzekeringsbank en het UWV.
Advocatenkantoren: o.a. Boekel de Nerée, Van Diepen Van der Kroef, Labee, Boels Zanders, Cleerdin Hamer, Houthoff Buruma, Damsté, Schouten en Lagro.
Ons instituut is geregistreerd in het CRKBO en is bovendien geaccrediteerd door: MZ, RB, MfN (voorheen NMI), de Nederlandse Orde van advocaten en NIRPA.