Hoofdstuk 1.1.2.1. Stage en vrijwilligerswerk
Fictieve arbeidsovereenkomst, als er loon wordt betaald
Is er geen arbeidsovereenkomst, dan kan er toch sprake zijn van een fictieve arbeidsovereenkomst. Daarmee wordt bereikt dat de fictieve werkgever loonbelasting en premies volks- en werknemersverzekeringen moet afdragen (4.5.7.).
Stage
Belangrijk is dat tijdens een stage het leren centraal staat. Een stagiair leert derhalve binnen een werkomgeving. In een leerplan, vaak onderdeel van ene opleiding, wordt afgesproken wat de stagiair moet leren, waarbij de stagiair begeleiding krijgt van het stagebedrijf. De stagiair mag niet een gewone werknemer vervangen. Is het doel van de stage niet leren maar werken, dus gericht op de productie en het maken van omzet, dan is er wel recht op het minimumloon, anders is salaris niet verplicht. Ook een vergoeding is niet verplicht voor een stagiair. Het mag wel, maar een werkgever bepaalt zelf hoe hoog het bedrag is. Er is geen minimumbedrag of maximumbedrag voor een stagevergoeding.
Thans is er in 2023 het Stagepact mbo getekend dat geldt tot 2027 met zo’n 55 maatregelen en afspraken die door een brede groep van jongerenorganisaties, mbo-scholen, bonden, docenten, werkgevers en overheden worden gedragen. In het pact zijn onder meer afspraken gemaakt over dat mbo-studenten een passende vergoeding krijgen voor hun stage, met minimaal een onkostenvergoeding. Daar bovenop gaan werkgevers en werknemers aan de slag om een vergoeding in de CAO op te nemen. Daarbij komt er meer aandacht voor het realiseren van voldoende stageplekken én betere stagebegeleiding. Als laatst moet een pakket aan maatregelen stagediscriminatie in het mbo tegengaan.
Wat geldt er voor vrijwilligers?
Vrijwilligers hebben doorgaans geen arbeidsovereenkomst, aangezien zij vaak geen “loon” ontvangen, maar hoogstens een onkostenvergoeding. Ook de gezagsverhouding kan ontbreken, bijvoorbeeld als vrijwilligers grote vrijheid genieten om te bepalen wanneer en hoelang zij werken.
Belastingtechnisch is er geen sprake van een (fictieve) arbeidsovereenkomst, als:
– De vrijwilliger werkt voor een privaatrechtelijke of publiekrechtelijke instelling, die geen BV of NV is. Doorgaans gaat het om werk voor een stichting of vereniging of een ANBI (algemeen nut beogende instelling).
– De instelling mag niet onderworpen zijn aan de vennootschapsbelasting, tenzij de instelling een sportvereniging of sportstichting is. De vrijwilliger mag echter niet in dienst zijn van deze instelling.
– De vrijwilliger ontvangt per uur maximaal €5,50, per maand niet meer dan € 210,00 aan onkostenvergoedingen en per jaar niet meer dan € 2.100,00 (bedragen 2024) (4.5.3.2.B.). Deze bedragen gelden ook als de vrijwilliger minder kosten maakt. Blijft de vrijwilliger onder die bedragen, dan wordt de vrijwilliger geacht een beloning te krijgen die in geen verhouding staat tot het werk dat hij doet, waardoor er geen sprake is van loon. Het is de bedoeling dat de vrijwilliger zijn vergoeding maandelijks ontvangt en dat deze nooit hoger is dan € 210,00, ook niet als meerdere verenigingen een vergoeding geven. Voor jongeren onder de 21 jaar gelden lagere bedragen.
Ontvangt een vrijwilliger meer, dan is er sprake van loon als de vrijwilliger geen kosten maakt in deze omvang. Er is dan doorgaans sprake van een (fictieve) arbeidsovereenkomst, waardoor de werkgever inhoudingsplichtig is en daarmee loonbelasting en premies volks- en werknemersverzekering moet inhouden (4.5.7.). Is er toch geen (fictieve) arbeidsovereenkomst, hoewel de vrijwilliger loon ontvangt boven de genoemde bedragen, dan moet de werkgever dit opgeven door de “opgaaf betaalde bedragen aan derde” in te vullen en op te sturen naar de belastingdienst.
Vrijwilligers die een uitkering ontvangen, zullen het vrijwilligerswerk moeten melden bij de uitvoeringsinstelling. Als vrijwilligers meer ontvangen dan de genoemde bedragen, kan ervan uitgegaan worden dat dit werk in loondienst wordt verricht en kan de uitkering mogelijk worden gekort. Als een vrijwilligers een bijstandsuitkering krijgt, zal deze in beginsel niet worden gekort als de vergoeding niet hoger is dan de genoemde bedragen.
Voor meer informatie over werknemers met een WW- (3.7.) en/of WAO-/WIA-uitkering (2.2.5.) verwijzen we u daarnaar. Hoofdstuk 1.10 behandelt stimulerende maatregelen om werklozen aan werk te helpen, waaronder ook het werken met behoud van uitkering valt (1.10.).
Verder zoeken
Deze pagina is onderdeel van hoofdstuk 1 over het aangaan van de arbeidsovereenkomst en de rechten en plichten die hierdoor ontstaan. U vindt in dit deel informatie over:
1.1. Wat is een arbeidsovereenkomst en welke contracten zijn er?
1.2. Tot stand komen van de arbeidsovereenkomst tussen werkgever en werknemer
1.3. Inhoud van de arbeidsovereenkomst (o.a. contract bepaalde tijd, concurrentiebeding, proeftijd, nevenwerk, boetebeding, geheimhouding, detachering)
1.4. Rechten en plichten door aangaan arbeidscontract
1.5. Collectieve arbeidsovereenkomst (CAO)
1.6. Reglement / personeelshandboek
1.7. Verrichten van werk door vreemdelingen
1.8. Medewerkers in dienst van een maatschap of vennootschap
1.9. Arbeidsbemiddeling door het UWV
1.10. Stimulerende maatregelen voor werklozen
Zoekt u een ander onderwerp, zie dan onze trefwoorden of inhoudsopgave.