Arbeidsomstandighedenregeling (AR)
HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN
Paragraaf 1.1 Definities
Paragraaf 1.1a Certificatie
Paragraaf 1.2 Algemene bepalingen over opleidingen
Paragraaf 1.3 Vervallen
Paragraaf 1.4 Melding beroepsziekten
Paragraaf 1.5 Vrijstelling
Paragraaf 1.6 Fiscale faciliëring arbo-investering
HOOFDSTUK 2 AANVULLENDE VOORSCHRIFTEN RISICO-INVENTARISATIE EN -EVALUATIE,DESKUNDIGEN EN ARBODIENSTEN
Paragraaf 2.1 Nadere voorschriften risico-inventarisatie en -evaluatie
Paragraaf 2.2 Taken van deskundigen en arbodiensten
Paragraaf 2.3 Certificatie
Paragraaf 2.4 EG-verklaring
Paragraaf 2.5 Vrijstelling
HOOFDSTUK 3 Bouwproces en winningsindustrieën met behulp van boringen
Paragraaf 3.1 Bouwproces
Paragraaf 3.2 Winningsindustrieën met behulp van boringen
HOOFDSTUK 4 VEILIGHEID TANKSCHEPEN EN GEVAARLIJKE STOFFEN
Paragraaf 4.1 Veiligheid aan op of in tankschepen
Paragraaf 4.2 Veilig werken met explosieven
Paragraaf 4.2a Veilig werken met professioneel vuurwerk
Paragraaf 4.2b Opsporen conventionele explosieven
Paragraaf 4.3 Verbod recirculatie
Paragraaf 4.4 Wettelijke grenswaarden
Paragraaf 4.4a Nadere voorschriften over het werken met lood
Paragraaf 4.4b Kankerverwekkende processen
Paragraaf 4.5 Meetmethode asbest
Paragraaf 4.6 Certificatiebeplaingen arbeid met asbest en crocidoliet
Paragraaf 4.7 Bijzondere voorschriften asbest
Paragraaf 4.8 Werken met zandsteen
Paragraaf 4.8a Vluchtige organische stoffen
Paragraaf 4.9 Vervallen
HOOFDSTUK 5 BEELDSCHERMARBEID
Hoofdstuk 5 Artikelen 5.1 t/m 5.3
HOODSTUK 6 ARBEID ONDER OVERDRUK
Paragraaf 6.1 Certificatie
Paragraaf 6.2 Opleidingen
Paragraaf 6.3 Arbeidsgezondheidskundig onderzoek duikers
Paragraaf 6.4 Vrijstelling
HOOFDSTUK 7 ARBEIDSMIDDELEN
Paragraaf 7.1 Certificatie hijskranen
Paragraaf 7.2 Hijs- en hefwerktuigen en hijs- en hefgereedschappen aan boord van schepen
Paragraaf 7.3 Certificatie machinisten hijskranen en funderingsmachines
HOOFDSTUK 8 VEILIGHEIDS- EN GEZONDHEIDSSIGNALERING
HOOFDSTUK 9 OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN
Bijlage l behorend bij artikel 1.10; gegevens schriftelijke mededeling van een ongeval.
Bijlage II behorend bij artikel 1.16; arbolijst 1999.
Bijlage III behorend bij artikel 3.1; model kennisgeving bouwwerk.
Bijlage IVA behorend bij artikel 4.1, onder t; modellen veiligheids- en gezondheidsverklaring.
Bijlage IVB behorend bij de artikelen 4.11. 4.12 en 4.13; modellen meldingsformulier.
Bijlage IVC behorend bij artikel 4.4, eerste lid, onder a; eindtermen opleiding gasdeskundige.
Bijlage V behorend bij artikel 4.16, eerste lid, onder a; eindtermen opleiding springmeesters.
Bijlage VI behorend bij artikel 4.19, eerste lid; lijst van wettelijke grenswaarden.
Bijlage VII behorend bij artikel 4.20, eerste lid; lijst van wettelijke grenswaarden voor kankerverwekkende stoffen
Bijlage VIII behorend bij artikel 4.27′ eerste lid, onder a; eindtermen opleiding deskundig toezicht asbestsloop.
Bijlage IX behorend bij artikel 6.6; eindtermen afgifte certificaat duikarbeid en certificaat duikmedische begeleiding.
Bijlage XA behorend bij artikel 7 3; modellen beoordelingsformulieren en beproevingsprogramma’s.
Bijlage XB behorend bij artikel 7 7′ eerste lid, onder a; eindtermen opleiding kraanmachinist.
Bijlage XIA behorend bij artikel 8.10; verbods-, waarschuwings-, gebods- en reddingsborden en borden in verband met brandbestrijdingsmateriaal.
Bijlage XIB behorend bij artikel 8.26; hand en armseinen.
HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN
Paragraaf 1.1 Definities (AR)
Artikel 1.1 Definities algemeen
In deze regeling wordt verstaan onder.
a. besluit: het Arbeidsomstandighedenbesluit;
b. de minister: de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
Paragraaf 1.1a Certificatie (AR)
Artikel 1.1a Jaarverslag
In het jaarverslag van een certificerende instelling, bedoeld in artikel 1.5b, eerste lid, van het besluit worden ten minste de volgende onderwerpen behandeld:
a. de door de instelling afgegeven, ingetrokken dan wel geweigerde certificaten;
b, wijzigingen in de op het werkveld van de instelling betrekking hebbende accreditaties, reglementen en procedures;
c. wijzigingen in de op het werkveld van de instelling betrekking hebbende taakverdeling;
d. wijzigingen in de bestuurssamenstelling;
e. wijzigingen in de statuten of het huishoudelijk reglement;
f. aan derden uitbestede werkzaamheden;
g. structurele knelpunten op het werkveld van de instelling die zich in de uitvoeringspraktijk hebben voorgedaan ;
h. het gevoerde overleg en de samenwerking op het werkveld met andere certificerende instellingen;
i. door de instelling ontvangen klachten en de wijze van afhandeling daarvan;
j. tegen de beslissingen van de instelling ingediende bezwaren en ingestelde beroepen en de wijze van afhandeling
daarvan;
k. een financieel verslag betreffende de activiteiten waarvoor de instelling is aangewezen.
Paragraaf 1.2 Algemene bepalingen over opleidingen (AR)
Artikel 1.2 Algemeen
Voor zover in deze regeling regels zijn gesteld over opleidingen zijn de artikelen 1 .3 tot en met 1 .8 van toepassing.
Artikel 1.3 Materiaal
De opleiding wordt gegeven aan de hand van aan de cursisten ter beschikking gesteld overzichtelijk schriftelijk opleidingsmateriaal van voldoende didactische kwaliteit.
Artikel 1.4 Docenten
De docenten beschikken voor de onderwerpen die zij tijdens de opleiding behandelen aantoonbaar over ruime theoretische, praktische en didactische kennis of vaardigheden.
Artikel 1.5 Faciliteiten
1. De opleidingsinstelling beschikt over adequate opleidingsfaciliteiten.
2. De opleidingsinstelling biedt de opleiding ten minste twee maal per jaar aan en voert haar ten minste eenmaal per jaar uit.
3. De opleidingsinstelling legt de verantwoordelijkheden en bevoegdheiden van alle betrokkenen bij de opleiding schriftelijk vast.
4. De opleidingsinstelling treft adequate maatregelen om de veiligheid van de cursisten zoveel mogelijk te waarborgen.
Artikel 1.6. Toetsing eindtermen
1. De toetsing van de eindtermen vindt plaats door middel van een examen.
2. De opleidingsinstelling neemt de exxamens af aan de hand van een deugdelijk en op schrift gesteld examenreglement.
Artikel 1.7 Diploma
De opleidingsinstelling overhandigt de cursist die het examen met goed gevolg heeft afgelegd, een op naam gesteld schriftelijk bewijs, getekend door twee leden van de examencommissie dan wel het hoofd van de opleidingsinstelling.
Artikel 1.8 Administratie
De opleidingsinstelling voert een deugdelijke administratie waarin de persoonlijke gegevens van de cursist en de datum waarop het schriftelijk bewijs, bedoeld in artikel 1.7, is uitgereikt in ieder geval zijn opgenomen en waarin de periode is bepaald gedurende welke de examenopgaven en de uitwerkingen daarvan worden bewaard.
Paragraaf 1.3. Vervallen (AR)
Artikel 1.9 Vervallen.
Paragraaf 1.4 Melding ongevallen en beroepsziekten (AR)
Artikel 1.10 Vervallen
Artikel 1.11 Gegevens beroepsziekten
1. In dit artikel wordt verstaan onder beroepsziekte: een ziekte of aandoening als gevolg van een belasting die in overwegende mate in arbeid of arbeidsomstandigheden heeft plaatsgevonden.
2. De mededeling van een beroepsziekte, bedoeld in artikel 9, derde lid, van de wet omvat ten minste de volgende, niet tot een individuele natuurlijke persoon herleidbare, gegevens:
a. de diagnose;
b. het geslacht en het geboortejaar van de werknemer;
c. de aard en de mate van de belasting in arbeid of arbeidsomstandigheden;
d. de aard van de werkzaamheden ten tijde van het ontstaan van de beroepsziekte;
e. het beroep van de werknemer ten tijde van de blootstelling, en
f. de economische activiteit van de werkgever ten tijde van de blootstelling.
3. De in het tweede lid bedoelde gegevens worden verstrekt overeenkomstig de aanwijzingen van de instelling, bedoeld in artikel 9, derde lid, van de wet.
Paragraaf 1.5 Vervallen en beroep (AR)
Artikel 1.12 Vervallen
Paragraaf 1.6 Vervallen (AR)
Artikel 1.13 Vervallen
Artikel 1.14 Vervallen
Artikel 1.15 Vervallen
Artikel 1.16 Vervallen
Artikel 1.17 Vervallen
HOOFDSTUK 2 AANVULLENDE VOORSCHRIFTEN RISICO-INVENTARISATIE EN -EVALUATIE, DESKUNDIGEN EN ARBODIENSTEN
Paragraaf 2.1 Nadere voorschriften risico-inventarisatie en -evaluatie (AR)
Artikel 2.0 Veiligheidsbeheerssysteem
In het veiligheidsbeheerssysteem, bedoeld in artikel 2.5a, tweede lid, van het besluit komen ten minste de elementen aan de orde, genoemd in bijlage I bij deze regeling.
Artikel 2.0a Procedures risico-inventarisatie en -evaluatie
1. De procedures voor de systematische identificatie van de ongewenste gebeurtenissen en de evaluatie van de risico’s van zware ongevallen, bedoeld in artikel 2.5b, eerste lid, onder a, van het besluit, hebben betrekking op:
a. het verrichten van systematisch onderzoek naar de aan een installatie verbonden risico’s van een zwaar ongeval tijdens het ontwerp, de bouw, het gebruik en het onderhoud van de installatie, alsmede bij voorgenomen wijzigingen daarvan;
b. de criteria voor het bepalen van de methoden voor het onderzoek als bedoeld onder a;
c. de methode voor de evaluatie van de risico’s van zware ongevallen.
2. De in het eerste lid, onderdeel b, bedoelde onderzoeksmethode is afgestemd op de in dat lid, onderdeel a, bedoelde fasen.
3. De methode, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, is geschikt om vast te stellen welke maatregelen nodig zijn ter voorkoming van zware ongevallen of ter beperking van de gevolgen daarvan.
Artikel 2.0b Beschrijving van scenario’s
1. De beschrijving van de scenario’s, bedoeld in artikel 2.5b, eerste lid, onder b, van het besluit, heeft betrekking op de onderdelen van installaties die de grootste risico’s van een zwaar ongeval met zich meebrengen. De identificatie van de betreffende onderdelen van de installaties vindt plaats op basis van een gedocumenteerde methode.
2. Bij de beschrijving van de scenario’s, bedoeld in het eerste lid, wordt ten minste in aanmerking genomen welke van de volgende voorvallen deze scenario’s op gang kunnen brengen: corrosie, erosie, externe belasting, impact, overdruk, onderdruk, lage temperatuur, hoge temperatuur, trillingen, menselijke fouten tijdens gebruik, wijziging of onderhoud.
3. Van elk scenario wordt aangegeven wat de waarschijnlijkheid en het effect is en welke maatregelen getroffen zijn om te voorkomen dat het scenario zich voordoet.
4. Voorts wordt van elk scenario, met inachtneming van de reeds getroffen maatregelen, een samenhangend inzicht geboden in:
a. de resterende kans dat een zwaar ongeval geschiedt;
b. de ernst van de gevolgen die het ongeval in dat geval zal hebben;
c. welke verdere maatregelen technisch mogelijk zijn om de kans op een zwaar ongeval verder te verkleinen tot een daarbij aan te geven niveau;
d. een indicatie van de kosten die verbonden zouden zijn aan het treffen van de maatregelen, bedoeld in onderdeel c.
Het intern noodplan, bedoeld in artikel 2.5c van het besluit, bevat ten minste de gegevens en de beschrijvingen, bedoeld in bijlage II bij deze regeling.
Paragraaf 2.2 Taken van deskundigen en arbodiensten (AR)
Artikel 2.1 Risico-inventarisatie en -evaluatie
1. Bij de uitvoering van de taken, bedoeld in artikel 14, eerste lid, onder a, van de wet verricht de deskundige, bedoeld in artikel 2.14a, eerste lid, van het besluit of de arbodienst de volgende werkzaamheden:
a. het toetsen of de risico-inventarisatie en -evaluatie, bedoeld in artikel 5 van de wet, volledig en betrouwbaar is;
b. het toetsen of in de risico-inventarisatie en -evaluatie, bedoeld onder a, de actuele inzichten op het terrein van arbeidsomstandigheden zijn verwerkt;
c. het op basis van de risico-inventarisatie en -evaluatie, bedoeld onder a, uitbrengen van een advies aan de werkgever. Dit advies gaat in op de in het plan van aanpak, bedoeld in artikel 5, derde lid, van de wet, voorgestelde wijze waarop de geconstateerde tekortkomingen kunnen worden verholpen en de prioriteiten en de volgorde waarin de maatregelen worden genomen.
2. Bij de uitvoering van de taak, bedoeld in artikel 2.14b, tweede lid, onder b, van het besluit verricht de deskundige, bedoeld in artikel 2.14a, eerste lid, van het besluit of de arbodienst de volgende werkzaamheden
a. het toetsen of het model voor het opstellen van een risico-inventarisatie en -evaluatie, bedoeld in artikel 2.14b, eerste lid, onder b, van het besluit, volledig en betrouwbaar is;
b. het toetsen of in het model, bedoeld onder a, de actuele inzichten op het terrein van arbeidsomstandigheden in de desbetreffende branche zijn verwerkt;
c. het toetsen of het model, bedoeld onder a, adequate aanwijzingen bevat voor het kunnen opstellen van een plan van aanpak, bedoeld in artikel 5, derde lid, van de wet.
Artikel 2.2 Ziekteverzuimbegeleiding
Bij de uitvoering van de taken, bedoeld in artikel 14, eerste lid, onder b, van de wet ondersteunt de deskundige, bedoeld in artikel 2.14a, tweede lid, van het besluit of de arbodienst de werkgever bij het adequaat begeleiden van werknemers die door ziekte niet in staat zijn om hun arbeid te verrichten teneinde een verantwoorde werkhervatting te bevorderen. Voor het uitvoeren van deze taak legt de deskundige of de arbodienst vast:
a. op welke wijze deze taak wordt uitgevoerd en welke procedures daarbij worden gevolgd;
b. op welke wijze wordt omgegaan met de gegevens over het verzuim van werknemers;
c. op welke wijze de persoonlijke levenssfeer van individuen is gewaarborgd.
Artikel 2.3 Arbeidsgezondheidskundig onderzoek
Bij de uitvoering van de taak, bedoeld in artikel 14, eerste lid, onderdeel c, onder 1°, van de wet legt de deskundige, bedoeld in artikel 2.14a, tweede lid, van het besluit of de arbodienst vast:
a. op welke wijze deze taak wordt uitgevoerd en welke procedures daarbij worden gevolgd;
b. op welke wijze de periodiciteit en de inhoud van het arbeidsgezondheidskundig onderzoek zijn geregeld;
c. hoe met bedrijven afspraken worden gemaakt over de wijze waarop werknemers van het recht op het arbeidsgezondheidskundig onderzoek gebruik kunnen maken;
d. op welke indicaties groepsgewijze arbeidsgezondheidskundige onderzoeken plaats kunnen vinden;
e. op welke wijze wordt omgegaan met de gegevens die uit arbeidsgezondheidskundige onderzoeken voortvloeien;
f. op welke wijze de persoonlijke levenssfeer van individuen is gewaarborgd.
Artikel 2.4 Aanstellingskeuring
Bij de uitvoering van de taak, bedoeld in artikel 14, eerste lid, onderdeel c, onder 2°, van de wet legt de deskundige, bedoeld in artikel 2.14a, tweede lid, van het besluit of de arbodienst vast:
a. op welke wijze de aanstellingskeuring wordt uitgevoerd en welke procedures daarbij worden gevolgd;
b. op welke wijze wordt omgegaan met de gegevens die uit het onderzoek in het kader van de aanstellingskeuring voortvloeien;
c. op welke wijze de persoonlijke levenssfeer van individuen wordt gewaarborgd.
Artikel 2.5 Vervallen
Artikel 2.6 Melding gegevens
1. De arbodienst meldt een wijziging van zijn organisatievorm terstond aan de minister of, indien de minister een certificerende instelling heeft aangewezen, aan de certificerende instelling, bedoeld in artikel 2.7.
2. Indien zich een wijziging voordoet in de gegevens, bedoeld in de artikelen 2.12, eerste lid, onder a of b, of 2.13, eerste lid, onder a, meldt de arbodienst onderscheidenlijk de werkgever dit zo spoedig mogelijk aan de minister of, indien de minister een certificerende instelling heeft aangewezen, aan de certificerende instelling, bedoeld in het eerste lid.
Paragraaf 2.3 Certificatie (AR)
Artikel 2.7 Aanwijzing certificerende instelling
Als certificerende instelling als bedoeld in artikel 2.14, eerste en tweede lid, van het besluit kan worden aangewezen een instelling die voldoet aan de criteria, opgenomen in het Reglement Certificatie Arbodiensten van 17 februari 1998 van de Stichting Beheer Certificatie Arbodiensten.
Artikel 2.8 Vervallen
Artikel 2.9 Klachtenprocedure
Een certificerende instelling als bedoeld in artikel 2.7 heeft een procedure voor het behandelen van klachten aangaande de dienstverlening door arbodiensten. Vastgelegd wordt op welke wijze deze taak wordt uitgevoerd, welke procedures daarbij worden gevolgd en op welke wijze klachten zo nodig zullen leiden tot correcties en preventieve maatregelen.
Artikel 2.10 Verrichten controle
Een certificerende instelling als bedoeld in artikel 2.7 verricht jaarlijks controle bij de arbodienst ten behoeve waarvan door de instelling een certificaat arbodienst is afgegeven.
Artikel 2.11 Afgifte certificaat arbodienst
1. Een certificaat arbodienst als bedoeld in artikel 2.14, eerste lid, van het besluit wordt door de minister of, indien de minister een certificerende instelling als bedoeld in artikel 2.7 heeft aangewezen, de certificerende instelling, afgegeven indien de bijstand bij de taken, bedoeld in artikel 14, eerste lid, van de wet naar behoren kan worden uitgevoerd, en wordt voldaan aan de artikelen 13, zesde lid, 14, derde lid en 14a, vierde lid, van de wet, de artikelen 2.7 en 2.9 tot en met 2.12 van het besluit, de artikelen 2.1 tot en met 2.4, 2.6 en 2.12, eerste lid, en bij de uitvoering van taken een kwaliteitssysteem wordt gehanteerd, dat bewerkstelligt dat aan deze wettelijke vereisten wordt voldaan en dat voldoet aan normen, waarmee de belanghebbende groeperingen hebben ingestemd.
2. Een certificaat arbodienst als bedoeld in artikel 2.14, tweede lid, van het besluit wordt door de minister of, indien de minister een certificerende instelling als bedoeld in artikel 2.7 heeft aangewezen, de certificerende instelling, afgegeven indien de bijstand bij de taken, bedoeld in artikel 14, eerste lid, van de wet naar behoren kan worden uitgevoerd, en wordt voldaan aan de artikelen 13, zesde lid, 14, derde lid en 14a, vierde lid, van de wet, de artikelen 2.7, 2.9, 2.11 en 2.12 van het besluit, de artikelen 2.1 tot en met 2.4, 2.6 en 2.13, eerste lid, en bij de uitvoering van taken een kwaliteitssysteem wordt gehanteerd, dat bewerkstelligt dat aan deze wettelijke vereisten wordt voldaan en dat voldoet aan normen waarmee de belanghebbende groeperingen hebben ingestemd.
3. Een certificaat als bedoeld in het eerste en tweede lid, wordt afgegeven voor een periode van ten hoogste vier jaar.
Artikel 2.12 Verstrekken gegevens bij aanvraag certificaat externe arbodienst
1. Een externe arbodienst verstrekt aan de minister dan wel, indien de minister een certificerende instelling als bedoeld in artikel 2.7 heeft aangewezen, aan de certificerende instelling, bij de aanvraag van een certificaat arbodienst als bedoeld in artikel 2.11, eerste lid, de volgende gegevens:
a. met betrekking tot de deskundigen die voor de arbodienst werkzaam zijn:
1º. een overzicht van het aantal deskundigen, bedoeld in artikel 2.7, eerste en tweede lid, van het besluit;
2º. een overzicht van het aantal deskundigen dat per vakgebied, bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, van het besluit, aan de arbodienst verbonden is, waarbij tevens het aantal formatieplaatsen en de wijze waarop de deskundigen aan de dienst verbonden zijn, worden vermeld;
3º. van elk van de deskundigen een afschrift van het certificaat van vakbekwaamheid, bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, van het besluit of een EG-verklaring als bedoeld in artikel 2.8 van het besluit, en
4º. het aantal deskundigen op andere vakgebieden en de aard van die deskundigheden;
b. met betrekking tot de organisatie-eisen, bedoeld in artikel 2.10 van het besluit:
1º. een actueel bewijs van inschrijving bij de Kamer van Koophandel en de statuten van de arbodienst, en
2º. een afschrift van de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd dan wel van de publiekrechtelijke aanstelling van de deskundigen in vaste dienst, waarbij de omvang van het dienstverband wordt vermeld;
c. met betrekking tot de werkgevers aan wie bijstand wordt verleend:
1º. een lijst van verzorgde bedrijven, waarin opgenomen zijn de namen, adressen en telefoonnummers van die bedrijven en hun vestigingen, de economische hoofdactiviteit en het aantal werknemers per bedrijf of vestiging, en
2º. een overzicht van het totaal aantal verzorgde werknemers.
2. Indien een externe arbodienst niet de in het eerste lid, onder a tot en met c, bedoelde gegevens verstrekt, wordt de aanvraag van het certificaat arbodienst niet in behandeling genomen.
Artikel 2.12a Vervallen
Artikel 2.12b Vervallen
Artikel 2.13 Verstrekken gegevens bij aanvraag certificaat interne arbodienst
1. De werkgever verstrekt aan de minister of, indien de minister een certificerende instelling als bedoeld in artikel 2.7 heeft aangewezen, aan de certificerende instelling, bij de aanvraag van een certificaat arbodienst als bedoeld in artikel 2.11, tweede lid, de volgende gegevens:
a. met betrekking tot de deskundigen die voor de arbodienst werkzaam zijn:
1º. een overzicht van het aantal deskundigen, bedoeld in artikel 2.7, eerste en tweede lid, van het besluit;
2º. een overzicht van het aantal deskundigen dat per vakgebied, bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, van het besluit, binnen de arbodienst werkzaam is;
3º. een afschrift van de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd of publiekrechtelijke aanstelling in vaste dienst van de deskundigen in vaste dienst, waarbij de omvang van het dienstverband en het aantal formatieplaatsen worden vermeld;
4º. van elk van de deskundigen een afschrift van het certificaat van vakbekwaamheid, bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, van het besluit of een EG-verklaring als bedoeld in artikel 2.8 van het besluit, en
5º. het aantal deskundigen op andere vakgebieden en de aard van die deskundigheden
b. met betrekking tot zijn bedrijf of de vestigingen van zijn bedrijf:
1º. naam, adres en telefoonnummer van het bedrijf of vestigingen, de economische hoofdactiviteit en het aantal werknemers van het bedrijf of van elke vestiging, en
2º. een overzicht van het totaal aantal verzorgde werknemers;
2. Indien de werkgever niet de in het eerste lid, onder a en b, bedoelde gegevens verstrekt, wordt de aanvraag van het certificaat arbodienst niet in behandeling genomen.
Artikel 2.14 Vervallen
Artikel 2.15 Afgifte certificaat van vakbekwaamheid arbeidshygiëne
Een certificaat van vakbekwaamheid arbeidshygiëne als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, van het besluit wordt door de minister of, indien de minister een certificerende instelling heeft aangewezen, de certificerende instelling, afgegeven indien de aanvrager voldoet aan de eisen, bedoeld in versie 1 van de Regelingen SAH, SVK ref.nr. SKO/03034S van de Stichting voor de Certificatie van Vakbekwaamheid SKO, ten aanzien van arbeidshygiënisten, vastgesteld per 19 november 2003.
Artikel 2.16 Afgifte certificaat van vakbekwaamheid veiligheidskunde
Een certificaat van vakbekwaamheid veiligheidskunde als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, van het besluit wordt door de minister of, indien de minister een certificerende instelling heeft aangewezen, de certificerende instelling, afgegeven indien de aanvrager voldoet aan de eisen, bedoeld in versie 1 van de Regelingen SAH, SVK ref.nr. SKO/03034S, van de Stichting voor de Certificatie van Vakbekwaamheid SKO, ten aanzien van veiligheidskundigen, vastgesteld per 19 november 2003.
Artikel 2.17 Afgifte certificaat van vakbekwaamheid arbeids- en organisatiekunde
Een certificaat arbeids- en organisatiekunde als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid van het besluit, wordt door de minister of, indien de minister een certificerende instelling heeft aangewezen, de certificerende instelling, afgegeven indien de aanvrager voldoet aan de certificatie-eisen voor arbeids- en organisatiekundigen, bedoeld in versie 3.0 van het Certificatieschema Persoonscertificatie Arbeids- en Organisatiedeskundigen van de Stichting Registratie Arbeids- en
Organisatiedeskundigen, vastgesteld per 26 april 2005.
Artikel 2.18 Vervallen
Paragraaf 2.4 EG-verklaring (AR)
Artikel 2.19 Aanvraag
1. In deze paragraaf wordt verstaan onder lidstaat: een lidstaat van de Europese Unie of een andere staat die partij is bij de overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte.
2. De minister geeft op schriftelijke aanvraag een EG-verklaring als bedoeld in artikel 2.8 van het besluit af op de vakgebieden van de veiligheidskunde, arbeidshygiëne dan wel arbeids- en organisatiekunde indien wordt voldaan aan de artikelen 2.20 tot en met 2.22.
Artikel 2.20 Vereisten
Bij de schriftelijke aanvraag, bedoeld in artikel 2.19, tweede lid, wordt aangegeven dan wel overgelegd:
a. een gewaarmerkte kopie van het diploma dan wel de diploma’s, bedoeld in artikel 2 dan wel 3 van de Algemene wet erkenning EG-hoger-onderwijsdiploma’s waarvan gelijkstelling door middel van een EG-verklaring wordt verlangd alsmede een gewaarmerkte kopie van de daarbij behorende cijferlijst of beoordelingen;
b. een overzicht van relevante studiegegevens, in ieder geval bevattende de totale cursusduur, de bestudeerde hoofdvakken, en eventueel andere vakken, gegevens omtrent gevolgde stages, gemaakte verslagen en publicaties en, indien beschikbaar, tevens een globale leerstofomschrijving van deze vakken met de daarbij behorende studietijd;
c. een schriftelijke verklaring van een daartoe bevoegde instantie in de lidstaat waar het diploma is behaald of erkend waaruit blijkt welke bevoegdheid de aanvrager in de lidstaat op grond van zijn diploma heeft;
d. indien de opleiding overwegend buiten de lidstaat is genoten, een bewijsstuk gewaarmerkt door de daartoe bevoegde instantie in de lidstaat waar het diploma is behaald of erkend, dat ten minste drie jaren beroepservaring is opgedaan;
e. indien de aanvraag en de in dit artikel bedoelde stukken in een andere dan de Nederlandse of Engelse taal zijn gesteld, een, zo mogelijk, door een beëdigd tolk vertaler opgestelde vertaling daarvan in één van deze talen.
Artikel 2.21 Afgifte
1. Een EG-verklaring wordt afgegeven indien:
1º. de vakgebieden van de opleiding die ten grondslag heeft gelegen aan het door de aanvrager behaalde diploma als bedoeld in artikel 2 of artikel 3 van de Algemene wet erkenning EG-hoger-onderwijsdiploma’s niet of in geringe mate verschillen van de wezenlijke vakgebieden van de Nederlandse opleidingen die de diploma’s afgeven die zijn vereist voor afgifte van een certificaat van vakbekwaamheid als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, van het besluit, en
2º. de cursusduur van de gevolgde opleiding minder dan een jaar korter is dan die van de Nederlandse opleidingen, bedoeld onder 1°, of
3º. de cursusduur van de gevolgde opleiding ten minste een jaar korter is dan de cursusduur van de Nederlandse opleiding, bedoeld onder 1°, indien de aanvrager aantoont te beschikken over ten minste twee jaar beroepservaring, of
4º. de aanvrager een deeltijdse opleiding heeft gevolgd, dan wel een opleiding heeft gevolgd die in de lidstaat waar het diploma is afgegeven of erkend gelijkwaardig is verklaard met de aldaar vereiste opleiding.
2. Een EG-verklaring wordt niet afgegeven dan nadat de aanvrager met goed gevolg, naar keuze, een proeve van bekwaamheid heeft afgelegd of een aanpassingsstage heeft doorlopen als bedoeld in artikel 10 van de Algemene wet erkenning EG-hoger-onderwijsdiploma’s indien de opleiding die ten grondslag heeft gelegen aan het door de aanvrager behaalde diploma als bedoeld in artikel 2 of artikel 3 van de Algemene wet erkenning EG-hoger-onderwijsdiploma’s betrekking heeft op vakgebieden die meer dan in geringe mate verschillen van de wezenlijke vakgebieden van de Nederlandse opleiding die is vereist voor het verkrijgen van een certificaat van vakbekwaamheid als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, van het besluit.
Artikel 2.22 Proeve van bekwaamheid en aanpassingsstage
1. Bij een proeve van bekwaamheid wordt de volgende procedure gevolgd:
a. op grond van de door aanvrager overgelegde gegevens wordt een lijst opgesteld van de vakgebieden die, in vergelijking met de vereiste Nederlandse opleiding, meer dan in geringe mate verschillen van de opleiding die de aanvrager heeft gevolgd, en waarvan de kennis een wezenlijke voorwaarde is om in Nederland een certificaat van vakbekwaamheid als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, van het besluit te verkrijgen;
b. de proeve van bekwaamheid heeft betrekking op de onder a bedoelde vakgebieden en wordt afgenomen door een in het kader van de aanvraag aan te wijzen Nederlandse instelling die een relevante opleiding verzorgt;
c. in het kader van de aanvraag wordt op basis van de omvang van de af te leggen proeve de hoogte van het door de aanvrager aan de desbetreffende instelling te betalen examengeld bepaald;
d. aan aanvrager wordt schriftelijk meegedeeld op welke vakgebieden de proeve betrekking zal hebben, welke instelling de proeve af zal nemen en wat de hoogte van het examengeld is;
e. de desbetreffende instelling doet de aanvrager schriftelijk opgave van de te bestuderen literatuur;
f. de desbetreffende instelling stelt de criteria vast voor de beoordeling van de proeve;
g. de desbetreffende instelling biedt binnen vier maanden nadat de aanvrager te kennen heeft gegeven de proeve van bekwaamheid te willen afleggen en hij tevens het examengeld heeft betaald, de gelegenheid tot het afleggen van de proeve;
h. de proeve wordt naar keuze van de aanvrager in de Nederlandse of Engelse taal afgenomen;
i. de desbetreffende instelling deelt het resultaat van de proeve zo spoedig mogelijk mee aan de aanvrager en aan de minister.
2. Een aanpassingsstage wordt als volgt vormgegeven
a. de aanvrager verricht gedurende een in het kader van de aanvraag te bepalen periode van ten hoogste drie jaar werkzaamheden op het desbetreffende vakgebied;
b. de aanvrager verricht tijdens deze periode werkzaamheden onder verantwoordelijkheid en begeleiding van een deskundige die in het bezit is van een certificaat van vakbekwaamheid als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, van het besluit op het desbetreffende vakgebied;
c. na overleg tussen de aanvrager en diens begeleider kan de begeleider besluiten dat aan de stage een aanvullende opleiding wordt gekoppeld;
d. de stage wordt beoordeeld op de vraag of de aanvrager de vakgebieden bedoeld in artikel 2.20, tweede lid, in voldoende mate beheerst, en
e. het resultaat van de beoordeling wordt zo spoedig mogelijk meegedeeld aan de aanvrager en de minister.
3. Indien de proeve van bekwaamheid niet met positief resultaat is afgelegd of de aanpassingsstage negatief is beoordeeld, heeft de aanvrager het recht nog een maal, naar keuze, een proeve van bekwaamheid af te leggen of een aanpassingsstage te doorlopen.
Paragraaf 2.5 Vervallen (AR)
Artikel 2.23 Vervallen
Artikel 2.24 Vervallen
Artikel 2.25 Vervallen
HOOFDSTUK 3 BOUWPROCESSEN EN WINNINGSINDUSTRIEEN MET BEHULP VAN BORINGEN
Paragraaf 3.1 Bouwproces (AR)
Artikel 3.1 Model kennisgeving (AR)
Als model van de kennisgeving, bedoeld in artikel 2.26, eerste lid, van het besluit wordt vastgesteld het model dat als bijlage III bij deze regeling is gevoegd.
Paragraaf 3.2 Winningsindustrieën met behulp van boringen (AR)
Artikel 3.2 Definities (AR)
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
a. risico-analyse: systematisch onderzoek van risico’s voor de veiligheid en de gezondheid op basis waarvan een beoordeling van die risico’s wordt gemaakt als bedoeld in artikel 5 van de wet;
b. acceptatiecriteria: de grenzen waarbinnen risico’s aanvaardbaar zijn;
c. prestatienormen:
duidelijke en meetbare parameters ten aanzien van die prestaties van een procesinstallatie of componenten daarvan, van apparatuur en van beheerssystemen, die direct bijdragen aan de verwezenlijking van veiligheids- en gezondheidsdoelstellingen;
d. mijnbouwwerk: een werk als bedoeld in artikel 1, onderdeel n, van de Mijnbouwwet;
e. mijnbouwinstallatie: een installatie als bedoeld in artikel 1.1, derde lid, onderdeel f, van het besluit;
f. veiligheids- en gezondheidszorgsysteem: een systeem als bedoeld in artikel 2.42e van het besluit;
g. veiligheids- en gezondheidsdocument: een document als bedoeld in artikel 2.42f van het besluit.
Artikel 3.2a Bepaling risico’s en grenzen (AR)
1. De risico’s in het kader van de risico-analyse, bedoeld in artikel 3.2, eerste lid, onderdeel a, worden kwalitatief en, voor zover mogelijk, kwantitatief bepaald.
2. De grenzen in het kader van bepaling van de acceptatiecriteria, bedoeld in artikel 3.2, eerste lid, onderdeel b, worden, voor zover mogelijk, kwantitatief bepaald. Voor zover dit niet mogelijk is, worden deze grenzen kwalitatief bepaald.
Artikel 3.3 Veiligheids- en gezondheidszorgsysteem (AR)
Het veiligheids- en gezondheidszorgsysteem is gebaseerd op een procesgerichte internationaal erkende norm voor de beheersing van veiligheid, gezondheid, kwaliteitszorg of milieu.
Artikel 3.4 Vastlegging veiligheids- en gezondheidszorgsysteem (AR)
1. Het veiligheids- en gezondheidszorgsysteem wordt schriftelijk vastgelegd.
2. In de beschrijving van het veiligheids- en gezondheidszorgsysteem wordt aangegeven wat de onderdelen van dit systeem inhouden en hoe de samenhang is tussen deze onderdelen.
Artikel 3.5 Doorlichting veiligheids- en gezondheidszorgsysteem (AR)
1. Het veiligheids- en gezondheidszorgsysteem wordt regelmatig doorgelicht op basis van internationaal erkende normen voor het doorlichten van zorgsystemen.
2. De aard en de frequentie van de doorlichting wordt zodanig gekozen dat de doeltreffendheid van het veiligheids- en gezondheidszorgsysteem telkens na een periode van drie jaar kan worden bepaald.
Artikel 3.6 Veiligheids- en gezondheidsdocument (AR)
1. Er wordt een veiligheids- en gezondheidsdocument opgesteld voor de volgende mijnbouwwerken:
a. ieder mijnbouwwerk op het land;
b. iedere vast opgestelde mijnbouwinstallatie;
c. iedere als een geheel verplaatsbare mijnbouwinstallatie, en
d. iedere andere verplaatsbare installatie met behulp waarvan boorgaten worden geboord of werkzaamheden in of aan een bestaand boorgat worden uitgevoerd;
2. Het veiligheids- en gezondheidsdocument, bedoeld in het eerste lid, is op de mijnbouwwerken, bedoeld in het eerste lid, aanwezig.
Artikel 3.7 Veiligheids- en gezondheidsdocument voor werkzaamheden (AR)
1. Voor zover niet reeds bij het opstellen van het veiligheids- en gezondheidsdocument, bedoeld in artikel 3.6, hiermee rekening is gehouden, wordt er een veiligheids- en gezondheidsdocument opgesteld voor de volgende bijzondere werkzaamheden:
a. het boren van een boorgat;
b. het uitvoeren van werkzaamheden in of aan een bestaand boorgat, en
c. het gelijktijdig uitvoeren van werkzaamheden op een mijnbouwwerk of op of in de nabijheid van een mijnbouwinstallatie, indien het gelijktijdig uitvoeren van deze werkzaamheden een gevaar voor de veiligheid en de gezondheid vormt.
2. Het veiligheids- en gezondheidsdocument, bedoeld in het eerste lid, is bij de uit te voeren werkzaamheden aanwezig.
Artikel 3.8 Onderdelen veiligheids- en gezondheidsdocument voor mijnbouwwerken (AR)
1. Het veiligheids- en gezondheidsdocument, bedoeld in artikel 3.6, onderdelen a en b, bestaat uit de volgende onderdelen:
a. het voorontwerprapport;
b. het gedetailleerd ontwerp, opstarten en gebruik;
c. het addendum gebruik;
d. het addendum grote wijzigingen, en
e. het addendum verlaten en verwijderen.
2. Het veiligheids- en gezondheidsdocument, bedoeld in artikel 3.6, onderdelen c en d, bestaat uit de volgende onderdelen:
Artikel 3.9 Inhoud veiligheids- en gezondheidsdocument voor mijnbouwwerken (AR)
Het veiligheids- en gezondheidsdocument, bedoeld in artikel 3.6, bevat:
a. een duidelijke en nauwkeurige beschrijving van het mijnbouwwerk alsmede van de werkzaamheden die op het mijnbouwwerk worden uitgevoerd, met inbegrip van een aanduiding van de voorzieningen die in het ontwerp van het mijnbouwwerk zijn opgenomen ter uitsluiting of vermindering van de risico’s;
b. in aanvulling op onderdeel a, de informatie, bedoeld in bijlage IV bij deze regeling;
c. de informatie, bedoeld in bijlage V bij deze regeling, met betrekking tot het brandbestrijdingsplan;
d. de informatie, bedoeld in onderdeel c, is gebaseerd op de opgave, bedoeld in artikel 2.42f, eerste lid, onder a, van het besluit;
e. een opgave van de acceptatiecriteria;
f. een lijst van alle geïdentificeerde en geanalyseerde risico’s, inclusief een samenvatting van het onderzoek dat in dit kader is verricht voor het mijnbouwwerk op het land of de vast opgestelde mijnbouwinstallatie als bedoeld in bijlage VI bij deze regeling of voor de als een geheel verplaatsbare mijnbouwinstallatie of een andere verplaatsbare installatie met behulp waarvan boorgaten worden geboord of werkzaamheden in een bestaand boorgat worden uitgevoerd, bedoeld in bijlage VII bij deze regeling;
g. een specificatie van de bronnen, die zijn gebruikt bij het identificeren, analyseren en evalueren van de risico’s, met inbegrip van een beschrijving van de wijze waarop de geschiktheid en betrouwbaarheid van de bronnen is vastgesteld;
h. een beoordeling van de doeltreffendheid en geschiktheid van het veiligheids- en gezondheidszorgsysteem voor het mijnbouwwerk met inbegrip van de resultaten en de noodzakelijk bevonden wijzigingen of aanvullingen van dat zorgsysteem;
i. een samenvatting, in niet-technische terminologie, van het onderzoek, bedoeld in bijlage VI en VII bij deze regeling, dat is verricht in het kader van het opstellen van het veiligheids- en gezondheidsdocument;
j. een opgave van de noodzakelijk geachte risicoverminderende maatregelen, inclusief een samenvatting van al het onderzoek dat in dit kader is verricht;
k. een opgave van de prestatienormen;
l. de grenzen waarbinnen de op het mijnbouwwerk gebruikte apparatuur en beheerssystemen normaal kunnen functioneren;
m. een actieplan met tijdpad voor de realisatie van de maatregelen, bedoeld in onderdeel j;
n. een toetsing van de vermelde risico’s aan de acceptatiecriteria;
o. een toetsing van de prestaties van een procesinstallatie of componenten daarvan, van apparatuur en van beheerssystemen aan de prestatienormen, en
p. een schriftelijke verklaring dat de risico’s ten minste binnen de van tevoren vastgestelde acceptatiecriteria en prestatienormen vallen.
Artikel 3.10 Inhoud veiligheids- en gezondheidsdocument voor werkzaamheden (AR)
1. Het veiligheids- en gezondheidsdocument, bedoeld in artikel 3.7, bevat:
a. een overzichtstekening waarop de combinaties, bedoeld in het tweede lid, zijn aangegeven;
b. een opgave van de acceptatiecriteria;
c. een beoordeling en een evaluatie van de gevaren en de daarmee samenhangende risico’s die specifiek zijn voor de locatie en voor de werkzaamheden waarop het veiligheids- en gezondheidsdocument betrekking heeft;
d. een specificatie van de bronnen, die zijn gebruikt bij het identificeren, analyseren en evalueren van de risico’s, met inbegrip van een beschrijving van de wijze waarop de geschiktheid en betrouwbaarheid van de bronnen is vastgesteld;
e. een evaluatie van alle beheerssystemen die bijdragen aan de vermindering van de risico’s;
f. een opgave van de noodzakelijk geachte risicoverminderende maatregelen, inclusief een samenvatting van al het onderzoek dat in dit kader is verricht;
g. een opgave van de prestatienormen;
h. een toetsing van de vermelde risico’s aan de acceptatiecriteria, en
i. een toetsing van de prestaties van een procesinstallatie of componenten daarvan, van apparatuur en van beheerssystemen aan de prestatienormen.
2. In het veiligheids- en gezondheidsdocument, bedoeld in het eerste lid, worden de maatregelen, die noodzakelijk zijn voor het beheersen van risico’s, afgestemd op het veiligheids- en gezondheidsdocument, bedoeld in artikel 3.6, indien bij het uitvoeren van werkzaamheden gebruik wordt gemaakt van een combinatie van:
a. een vast opgestelde mijnbouwinstallatie als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onderdeel b en een als een geheel verplaatsbare mijnbouwinstallatie als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onder c;
b. een andere verplaatsbare installatie met behulp waarvan boorgaten worden geboord of werkzaamheden in een bestaand boorgat worden uitgevoerd als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onderdeel d en een vast opgestelde mijnbouwinstallatie als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onderdeel b;
c. een als een geheel verplaatsbare mijnbouwinstallatie als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onderdeel c en een andere verplaatsbare installatie met behulp waarvan werkzaamheden in een bestaand boorgat worden uitgevoerd als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onderdeel d, of
d. een mijnbouwwerk op het land als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onderdeel a en een andere verplaatsbare installatie met behulp waarvan boorgaten worden geboord of werkzaamheden in een bestaand boorgat worden uitgevoerd als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onderdeel d.
Artikel 3.11 Toezenden gegevens (AR)
1. Het voorontwerprapport, bedoeld in artikel 3.8, eerste lid, onder a, wordt voorafgaand aan de aanvraag om een vergunning, bedoeld in de artikelen 8.1 van de Wet milieubeheer en 40 van de Mijnbouwwet, in tweevoud toegezonden aan een daartoe aangewezen toezichthouder.
2. Het gedetailleerd ontwerp, opstarten en gebruik, bedoeld in artikel 3.8, eerste en tweede lid, wordt acht weken voor het in gebruik nemen van een mijnbouwwerk in tweevoud toegezonden aan een daartoe aangewezen toezichthouder.
3. Het addendum gebruik, bedoeld in artikel 3.8, eerste en tweede lid, wordt voor de eerste maal vijf jaar na toezending van het gedetailleerd ontwerp, opstarten en gebruik en vervolgens eenmaal in de vijf jaar in tweevoud toegezonden aan een daartoe aangewezen toezichthouder.
4. Het addendum verlaten en verwijderen, bedoeld in artikel 3.8, eerste lid, wordt acht weken voor het verlaten van een mijnbouwwerk of het verwijderen van een vast opgestelde mijnbouwinstallatie in tweevoud toegezonden aan een daartoe aangewezen toezichthouder.
5. De informatie, bedoeld in artikel 3.9, onderdeel c, wordt op verzoek van een daartoe aangewezen toezichthouder in tweevoud aan hem toegezonden.
Artikel 3.12 Toezenden van het veiligheids- en gezondheidsdocument voor werkzaamheden (AR)
1. Het veiligheids- en gezondheidsdocument voor de bijzondere werkzaamheden, bedoeld in artikel 3.7, eerste lid, onderdelen a en b, wordt vier weken voor de aanvang van de werkzaamheden in tweevoud toegezonden aan een daartoe aangewezen toezichthouder.
2. Dit veiligheids- en gezondheidsdocument gaat vergezeld van het werkprogramma, bedoeld in artikel 74 van het Mijnbouwbesluit indien het de volgende werkzaamheden betreft:
a. het boren van een boorgat;
b. het uitvoeren van werkzaamheden in een bestaand boorgat.
Artikel 3.13 Naleving veiligheids- en gezondheidsdocument (AR)
1. De werkgever die verantwoordelijk is voor het mijnbouwwerk, bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, gaat na of het veiligheids- en gezondheidsdocument, met uitzondering van het voorontwerprapport, bedoeld in artikel 3.8, eerste lid, onder a, wordt nageleefd.
2. De werkgever die verantwoordelijk is voor het mijnbouwwerk, bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, beoordeelt regelmatig en systematisch de naleving en de doeltreffendheid van het veiligheids- en gezondheidsdocument.
3. Indien de resultaten van de beoordeling, bedoeld in het tweede lid, daartoe aanleiding geven, herziet de werkgever die verantwoordelijk is voor de arbeidsplaats het veiligheids- en gezondheidsdocument. De herziene delen van het veiligheids- en gezondheidsdocument worden, alvorens het gewijzigde veiligheids- en gezondheidsdocument wordt uitgevoerd, in tweevoud toegezonden aan een daartoe aangewezen toezichthouder.
Artikel 3.14 Noodplan (AR)
1. Het noodplan, bedoeld in artikel 3.37v, van het besluit bevat in ieder geval de informatie, bedoeld in bijlage VIII bij deze regeling.
2. Het noodplan is op het mijnbouwwerk, bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, aanwezig.
HOOFDSTUK 4 VEILIGHEID TANKSCHEPEN EN GEVAARLIJKE STOFFEN
Paragraaf 4.1 Veiligheid aan op of in tankschepen (AR)
Artikel 4.1 Algemene bepalingen
Voor de toepassing van deze paragraaf wordt verstaan onder:
a. brandbare vloeistoffen: vloeistoffen waarvan het vlampunt niet hoger is dan 100°C;
b. K0-, K1- en K2-vloeistoffen: brandbare vloeistoffen, met een vlampunt lager of gelijk aan 55°C, waaronder mede begrepen brandbare gassen, al dan niet in vloeibare vorm, voor zover niet begrepen onder KT-vloeistoffen;
c. K3-vloeistoffen: brandbare vloeistoffen, geen KT-vloeistoffen zijnde, waarvan het vlampunt hoger is dan 55°C;
d. KT-vloeistoffen: brandbare vloeistoffen, waaronder mede begrepen brandbare gassen, al dan niet in vloeibare vorm, welke gevaar voor vergiftiging, bedwelming of verstikking kunnen opleveren;
e. T-vloeistoffen: vloeistoffen, niet zijnde brandbare vloeistoffen, waaronder mede begrepen gassen, al dan niet in vloeibare vorm, welke gevaar voor vergiftiging bedwelming of verstikking kunnen opleveren;
f. K1-ruimte: een tot een schip behorende ruimte waarin K0-, K1- of K2-vloeistoffen en geen KT-vloeistoffen of resten daarvan anders dan in verpakking voorkomen;
g. K3-ruimte: een tot een schip behorende ruimte waarin geen andere brandbare vloeistoffen dan K3-vloeistoffen of resten daarvan anders dan in verpakking voorkomen;
h. KT-ruimte:een tot een schip behorende ruimte waarin KT-vloeistoffen of resten daarvan anders dan in verpakking voorkomen;
i. T-ruimte: een tot een schip behorende ruimte waarin T-vloeistoffen en geen KT-vloeistoffen of resten daarvan anders dan in verpakking voorkomen;
j. K1-schip: een schip waarvan een of meer van de ladingtanks een K1-ruimte is of voor het schoonmaken daarvan was;
k. K3-schip: een schip, in de ladingtanks waarvan noch andere brandbare vloeistoffen dan K3-vloeistoffen geen T-vloeistoffen of resten van een van die vloeistoffen anders dan in verpakking voorkomen;
l. KT-schip: een schip waarvan een of meer van de ladingtanks een KT-ruimte is of voor het schoonmaken daarvan was;
m. T-schip: een schip, niet zijnde een K1- of KT-schip, waarvan een of meer van de ladingtanks een T-ruimte is of voor het schoonmaken daarvan was;
n. vuur: vuur, vonkvorming, open licht of elk oppervlak met een temperatuur welke gelijk is aan of hoger is dan de minimumontstekingstemperatuur van de vloeistoffen of de gassen die de ladingtanks bevatten of waarvan resten in die tanks voorkomen;
o. werk met vuur: werkzaamheden waarbij vuur wordt gebruikt of kan ontstaan;
p. koud werk: werkzaamheden waarbij geen vuur wordt gebruikt of kan ontstaan;
q. schoonmaken: iedere handeling die gericht is op of verband houdt met het schoon-, gasvrij- of droogmaken van een K1-, KT-, K3- of T-ruimte;
r. ladingzone: de ladingtanks en alle rechtstreeks aan deze tanks grenzende tanks of andere ruimten, welke als afscheiding dienen tussen de ladingtanks en de overige ruimten van het schip;
s. gasdeskundige: een deskundig persoon als bedoeld in artikel 3.5h, derde lid, van het besluit die voldoet aan artikel 4.14;
t. veiligheids- en gezondheidsverklaring: een door een gasdeskundige na een doeltreffend onderzoek afgegeven verklaring als bedoeld in artikel 3.5h, derde lid, van het besluit, overeenkomstig een van de bij bijlage IX van deze regeling vastgestelde modellen.
Artikel 4.2 Toepassingsgebied
Deze paragraaf is van toepassing op de in artikel 4.7, eerste lid, van het besluit bedoelde werkzaamheden op Kl-, K3-, KT- of T-schepen.
Artikel 4.3 Veiligheidsmaatregelen
Indien zich bij of als gevolg van het verrichten van de werkzaamheden, bedoeld in artikel 3.5h, eerste lid, van het besluit gevaarlijke gassen concentreren en deze door onvoldoende luchtbeweging niet snel genoeg worden verdund of afgevoerd, worden maatregelen getroffen om deze concentraties te beperken. Indien dit niet in voldoende mate mogelijk is, worden de tankdeksels gesloten en de desbetreffende werkzaamheden gestaakt.
Artikel 4.4 Schoonmaken
1. Alvorens werknemers de schoon te maken ruimten betreden, is vastgesteld dat zulks zonder gevaar voor de veiligheid en gezondheid kan geschieden.
2. Een schoon te maken ruimte wordt niet betreden zolang als gevolg van werkzaamheden in een aangrenzende ruimte de temperatuur van de schotten aanmerkelijk hoger kan worden dan de omgevingstemperatuur.
3. Een schoon te maken ruimte wordt evenmin betreden zolang in een aangrenzende ruimte een explosief mengsel aanwezig is en deze ruimte niet is gesloten.
4. Tijdens het schoonmaken worden aan dek en in de ladingzone geen andere werkzaamheden verricht dan die welke verband houden met het schoonmaken, tenzij deze werkzaamheden plaatsvinden tijdens een gesloten schoonmaakproces en uitsluitend betrekking hebben op laden en lossen. Het schoonmaken en de laad- en loswerkzaamheden:
a. vinden volledig gescheiden van elkaar plaats;
b. beïnvloeden elkaar niet en
c. staan onder voortdurend toezicht.
Artikel 4.5 Onderzoek
Tijdens het schoonmaken wordt zo dikwijls als dit nodig is, onderzocht of als gevolg van vrijkomende vloeistoffen, gassen of dampen gevaar voor brand, ontploffing, bedwelming, verstikking of vergiftiging ontstaat.
Artikel 4.6 Voorkomen gevaren
1. Het schoonmaken van K1-, K3- en KT-ruimten is erop gericht de concentratie van gassen en dampen onder de onderste explosiegrens te houden of op veilige wijze tot onder die grens terug te brengen. Indien tijdens het schoonmaken een gassamenstelling optreedt, welke gevaar oplevert voor een ontploffing, wordt de duur van deze toestand zo kort mogelijk gehouden. Indien het schoonmaken geschiedt met gebruikmaking van inert gas, wordt dit op zodanige wijze uitgevoerd, dat een ontplofbaar mengsel niet kan ontstaan.
2. Het schoonmaken van K1-, K3-, KT- en T-ruimten wordt zo uitgevoerd, dat binnen en buiten die ruimten naar redelijke verwachting geen gevaar voor bedwelming, verstikking of vergiftiging kan ontstaan. Indien het schoonmaken geschiedt met gebruikmaking van inert gas, wordt dit op zodanige wijze uitgevoerd, dat een ontplofbaar mengsel niet kan optreden.
Artikel 4.7 Veiligheidsvoorwaarden
1. Het schoonmaken van K1-, K3- of KT-ruimten aan boord van K1-, K3-, of KT-schepen vindt slechts plaats indien binnen een afstand van 25 meter van de ladingzone geen vuur aanwezig is noch naar redelijke verwachting kan ontstaan.
2. Het schoonmaken van K1-, K3- of KT-ruimten aan boord van K1-, K3-, of KT-schepen vindt slechts plaats indien binnen een afstand van 25 meter van de ladingzone geen gevaar bestaat voor vonkvorming of ontstekingsgevaar door elektrostatische ladingen.
3. Het schoonmaken van K1-, K3- of KT-ruimten aan boord van K1-, K3-, of KT-schepen vindt slechts plaats indien binnen een afstand van 25 meter van de ladingzone niet gerookt wordt.
4. Het schoonmaken van K1-, K3- of KT-ruimten aan boord van K1-, K3-, of KT-schepen vindt slechts plaats indien er binnen een afstand van 25 meter van de ladingzone geen onbevoegden kunnen komen.
5. De ladingtanks in de gehele ladingzone van K1,- K3- en KT-schepen worden niet geopend dan nadat aan het eerste tot en met vierde lid is voldaan.
6. De ladingtanks in de gehele ladingzone van T-schepen worden niet geopend dan nadat aan het vierde lid is voldaan.
Artikel 4.8 Veiligheids- en gezondheidsverklaring
De artikelen 4.4, vierde lid, en 4.7 zijn niet van toepassing op K3-ruimten buiten de ladingzone op K1-, KT- en T-schepen indien met betrekking tot deze schepen een veiligheids- en gezondheidsverklaring als bedoeld in artikel 4.1, onder t, is afgegeven.
Artikel 4.9 Onderhouden, verbouwen, herstellen en slopen
1. Het onderhouden, verbouwen, herstellen en slopen van K1-, K3-, KT- of T-schepen vindt slechts plaats nadat een onderzoek, uitgevoerd overeenkomstig de bij artikel 4.10 gestelde regels heeft plaatsgevonden en in verband met dit onderzoek een volledig en correct ingevulde veiligheids- en gezondheidsverklaring is uitgereikt aan de werkgever die de onderhouds-, herstellings-, verbouwings-, of sloopwerkzaamheden zal uitvoeren.
2. Het onderhouden, verbouwen, herstellen en slopen van K1-, K3-, KT- of T-schepen vindt voorts slechts plaats voor zover die werkzaamheden en de ruimten waarin deze worden uitgevoerd, zijn vermeld in de in het eerste lid bedoelde veiligheids- en gezondheidsverklaring als zijnde toegestaan.
3. Een veiligheids- en gezondheidsverklaring als bedoeld in het eerste lid wordt bij een gasdeskundige aangevraagd.
4. Bij de aanvraag worden alle inlichtingen verstrekt, welke met het oog op de afgifte van de veiligheids- en gezondheidsverklaring van belang zijn, terwijl desverlangd nadere inlichtingen ter zake worden verstrekt.
Artikel 4.10 Onderzoek gasdeskundige
1. Het in artikel 4.9 bedoelde onderzoek wordt ingesteld door de gasdeskundige, die de uitslag van dat onderzoek vermeldt op de door hem uit te reiken veiligheids- en gezondheidsverklaring.
2. De gasdeskundige strekt dit onderzoek uit over alle ruimten ten aanzien waarvan hij dit in verband met de aard van de te verrichten werkzaamheden noodzakelijk acht. Bij het onderzoek betrekt de gasdeskundige zo nodig een goed geoutilleerd laboratorium. Hij maakt gebruik van deugdelijke, in goede staat verkerende meet- en andere hulpapparatuur.
3. Hij stelt vast of de te onderzoeken ruimten:
a. K1-, KT-, K3- of T-ruimten zijn;
b. veilig voor mensen zijn in die zin, dat:
1º. werknemers die ruimten zonder gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen kunnen betreden, en
2º. geen gevaar voor bedwelming, verstikking, vergiftiging of letsel bestaat, met dien verstande dat een ruimte ten aanzien waarvan het voorgaande niet is gebleken, op de veiligheids- en gezondheidsverklaring wordt aangeduid als “niet veilig voor mensen”;
c. veilig voor vuur zijn in die zin, dat:
1º. de resten van brandbare vloeistoffen daaruit zijn verwijderd zodat geen gevaar bestaat voor brand;
2º. eventueel nog aanwezige brandbare gassen of dampen nergens een concentratie in de lucht vormen, welke hoger ligt dan 20% van de onderste explosiegrens;
3º. de aangrenzende ruimten hetzij voldoen aan het onder 1° en 2° gestelde, hetzij tot de top zijn gevuld met water waarop zich geen K0-, K1-, K2- of KT-vloeistoffen bevinden, hetzij op andere wijze brand- en explosie-veilig zijn gemaakt, met dien verstande, dat een ruimte ten aanzien waarvan het voorgaande niet is gebleken, op de veiligheids- en gezondheidsverklaring wordt aangeduid als “niet veilig voor vuur”.
4. De gasdeskundige reikt een veiligheids- en gezondheidsverklaring uit, indien hij heeft vastgesteld, dat:
a. de ruimten waarin koud werk moet worden verricht, veilig voor mensen zijn;
b. de ruimten waarin werk met vuur moet worden verricht, zowel veilig voor mensen als veilig voor vuur zijn;
c. de toestand waarin andere dan de onder a en b bedoelde ruimten zich bevinden en de wijze waarop zij zijn afgesloten, zodanig zijn dat de in de verklaring aangewezen werkzaamheden zonder gevaar voor de veiligheid en gezondheid van de werknemers uitgevoerd kunnen worden.
5. Hij reikt een veiligheids- en gezondheidsverklaring voor het verrichten van werk met vuur in een deel van de ladingzone van K1- en KT-schepen slechts uit, indien hem ten minste zes uren na de in het vierde lid bedoelde vaststelling uit een doeltreffend onderzoek is gebleken, dat de in dat lid vermelde ruimten nog steeds voldoen aan de daarbij gestelde eisen.
6. In afwijking van het vierde lid reikt hij een veiligheids- en gezondheidsverklaring voor het verrichten van werk met vuur in de ladingzone van K1- en KT-schepen slechts uit, indien hij heeft vastgesteld, dat:
a. de gehele ladingzone veilig voor mensen als bedoeld in het derde lid, onder b, en veilig voor vuur als bedoeld in het derde lid, onder c, is, en
b. de toestand waarin andere dan de onder a bedoelde ruimten zich bevinden en de wijze waarop zij zijn afgesloten, zodanig zijn dat de in de veiligheids- en gezondheidsverklaring aangewezen werkzaamheden veilig uitgevoerd kunnen worden en indien hem ten minste zes uren na die vaststelling uit een doeltreffend onderzoek is gebleken, dat geen wijziging heeft plaatsgevonden in de onder a en b bedoelde toestand.
7. Een veiligheids- en gezondheidsverklaring is niet van toepassing op leidingen in of buiten het tankschip en is alleen geldig als zij volledig en juist is ingevuld en zolang de toestand op grond waarvan de verklaring is verleend ongewijzigd is.
Artikel 4.11 Werken met vuur zonder veiligheids- en gezondheidsverklaring
Werk met vuur boven dan wel in een deel van de ladingzone aan een K1- of KT-schip dat niet veilig voor vuur is als bedoeld in artikel 4.10, derde lid, onder c en waarbij in afwijking van artikel 4.9 niet de daartoe vereiste veiligheids- en gezondheidsverklaring is uitgereikt is alleen dan toegestaan indien:
a. de aard van de werkzaamheden, de plaats of plaatsen waar deze werkzaamheden zullen worden uitgevoerd en de periode waarin zij zullen worden verricht, nauwkeurig zijn aangeduid door de reparateur;
b. de plaatsen waar vonken of gloeiende metaaldelen kunnen neerkomen door de werkzaamheden, nauwkeurig zijn aangeduid door de reparateur;
c. de plaatsen waar aanmerkelijke temperatuurverhoging kan optreden als gevolg van de werkzaamheden, nauwkeurig zijn aangeduid door de reparateur;
d. door een gasdeskundige een gedagtekende verklaring is uitgereikt waaruit blijkt dat op de onder a tot en met c bedoelde plaatsen de resten van brandbare vloeistoffen zijn verwijderd, zodat geen brandgevaar bestaat;
e. door een gasdeskundige een volledig en juist ingevulde veiligheids- en gezondheidsverklaring is afgegeven waaruit blijkt dat ruimten waarin gewerkt moet worden en aangrenzende ruimten veilig voor mensen zijn of geïnertiseerd als bedoeld in artikel 4.10, derde lid, onder b.
Artikel 4.12 Werken met vuur zonder veiligheids- en gezondheidsverklaring, binnen 25 meter van de ladingzone
1. Binnen 25 meter van de ladingzone op een K1, of KT-schip dat niet veilig voor vuur is als bedoeld in artikel 4.10, derde lid, onder c, en waarvoor, in afwijking van artikel 4.9 niet de daartoe vereiste veiligheids- en gezondheidsverklaring is uitgereikt, is de aanwezigheid van vuur slechts toegestaan indien door een gasdeskundige voor de aanvang van de werkzaamheden een verklaring is afgegeven waaruit blijkt, dat de ladingzone veilig voor mensen is als bedoeld in artikel 4.10, derde lid, onder b.
2. De aanwezigheid van vuur, bedoeld in het eerste lid, is voorts toegestaan indien blijkt uit de verklaring, bedoeld in voornoemd lid, dat:
a. de brandbare gassen in de atmosfeer van de ladingzone nergens een concentratie van meer dan 20% van de onderste explosiegrens vormen, of
b. de toestand van de in de ladingzone aanwezige atmosfeer zodanig is dat bij verdunning daarvan met lucht geen brandbaar of explosief mengsel ontstaat.
Artikel 4.13 Melding werkzaamheden
Indien de situaties, bedoeld in de artikelen 4.11 en 4.12, zich voordoen ontvangt de in artikel24,
eerste lid, van de wet daartoe aangewezen ambtenaar voor de aanvang van de werkzaamheden een volledig en juist ingevuld meldingsformulier overeenkomstig het bij bijlage X bij deze regeling vastgestelde model.
Artikel 4.14 Afgifte certificaat van bekwaamheid gasdeskundige gasdeskundige
Een certificaat van vakbekwaamheid gasdeskundige als bedoeld in artikel 3.5h, vierde lid, van het besluit wordt door de minister of, indien de minister een certificerende instelling heeft aangewezen, de certificerende instelling, afgegeven indien de aanvrager voldoet aan de eisen, bedoeld in versie 1 van de Regeling SGT ref.nr. SKO/03035/S van de Stichting voor de
Certificatie van Vakbekwaamheid SKO, vastgesteld per 19 november 2003.
Artikel 4.15 Vervallen certificaat
Paragraaf 4.2 Veilig werken met explosieven (AR)
Artikel 4.16 Afgifte certificaat van vakbekwaamheid springmeester
Een certificaat van vakbekwaamheid springmeester als bedoeld in artikel 4.8, tweede lid, van het besluit wordt door de minister of, indien de minister een certificerende instelling heeft aangewezen, de certificerende instelling, afgegeven indien de aanvrager voldoet aan de eisen, bedoeld in versie 1 van de Regeling SPR ref.nr. SKO/03036/S van de Stichting voor de
Certificatie van Vakbekwaamheid SKO, vastgesteld per 19 november 2003.
Artikel 4.17 Vervallen
Paragraaf 4.2a Veilig werken met professioneel vuurwerk (AR)
Artikel 4.17a Definities
1. In deze paragraaf wordt verstaan onder:
a. groot vuurwerk:
professioneel vuurwerk dat bestemd is voor gebruik buiten tijdens een evenement of voorstelling;
b. pyrotechnische speciale effecten:
professioneel vuurwerk dat bestemd is voor gebruik tijdens een evenement of voorstelling met geringe publieksafstanden en waarvan door de fabrikant of importeur is aangegeven dat het voor dit gebruik geschikt is. 2. Voor de toepassing van deze paragraaf wordt consumentenvuurwerk als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, van het Vuurwerkbesluit, dat wordt bestemd voor gebruik tijdens een evenement of voorstelling of dat wordt bewerkt ten behoeve van een evenement of voorstelling aangemerkt als groot vuurwerk.
Artikel 4.17b Afgifte certificaat van vakbekwaamheid professioneel vuurwerk
1. Een certificaat van vakbekwaamheid professioneel vuurwerk als bedoeld in artikel 4.9, tweede lid, van het besluit wordt door de minister of, indien de minister een certificerende instelling heeft aangewezen, de certificerende instelling, afgegeven indien de aanvrager voldoet aan de eisen, bedoeld in het document Certificatie-eisen Vuurwerkdeskundige versie 1 van Kiwa Certificatie en Keuringen N.V, vastgesteld per 14 februari 2002.
2. Een bewijs van vakbekwaamheid dat, met betrekking tot het veilig werken met professioneel vuurwerk, door een lidstaat van de Europese Unie anders dan Nederland of een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte of de Zwitserse bondsstaat is voorgeschreven en dat naar het oordeel van de minister of, indien de minister een certificerende instelling heeft aangewezen, de certificerende instelling, qua vereist niveau van vakbekwaamheid gelijkwaardig is, wordt gelijkgesteld aan het certificaat van vakbekwaamheid, bedoeld in het eerste lid.
3. De beoordeling van gelijkwaardigheid, bedoeld in het tweede lid, vindt plaats aan de hand van de procedure Beoordeling buitenlandse opleidingen in het kader van de persoonscertificatie Vuurwerkdeskundige van Kiwa Certificatie en Keuringen NV, met kenmerk 02-41, vastgesteld per 25 september 2002.
CLASS=”K7″>Artikel 4.17c Vervallen
CLASS=”K7″>Artikel 4.17d Gegevens werkplan professioneel vuurwerk
Het werkplan, bedoeld in artikel 4.9, eerste lid, van het besluit omvat tenminste de gegevens, bedoeld in bijlage XI bij deze regeling.
Paragraaf 4.2b Opsporen conventionele explosieven (AR)
CLASS=”K7″>Artikel 4.17e Afgifte procescertificaat opsporen conventionele explosieven
1. Een procescertificaat opsporen conventionele explosieven als bedoeld in artikel 4.10, tweede lid, van het besluit wordt door de minister of, indien de minister een certificerende instelling heeft aangewezen, de certificerende instelling, afgegeven indien de aanvrager voldoet aan de eisen gesteld in bijlage XII bij deze regeling.
2. Een certificaat dat, met betrekking tot het opsporen van conventionele explosieven, door een lidstaat van de Europese Unie anders dan Nederland of een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte of de Zwitserse bondsstaat is voorgeschreven en dat naar het oordeel van de minister of, indien de minister een
certificerende instelling heeft aangewezen, de certificerende instelling, voor wat betreft de aan het proces van opsporing, de organisatie en het management van personeel en middelen gestelde eisen ten minste gelijkwaardig is, wordt gelijkgesteld aan het procescertificaat, bedoeld in het eerste lid.
Paragraaf 4.3 Vervallen (AR)
Artikel 4.18 Vervallen
Paragraaf 4.4 Wettelijke grenswaarden (AR)
Artikel 4.19 Gevaarlijke stoffen
1. Als grenswaarden als bedoeld in artikel 4.3, eerste lid, jo. artikel 4.1, tweede lid, onder a, van het besluit worden aangewezen de waarden die zijn opgenomen in bijlage XIII bij deze regeling.
2. De resultaten van de beoordeling, bedoeld in artikel 4.2, eerste lid, van het besluit worden voor elke stof waarvoor overeenkomstig het eerste lid en artikel 4.3, tweede lid, van het besluit een grenswaarde is vastgesteld, getoetst aan die grenswaarde. De toetsing vindt plaats volgens een voor dat doel geschikte genormaliseerde methode.
Artikel 4.19a Biologische grenswaarden
Als grenswaarde als bedoeld in artikel 4.3, eerste lid, jo. artikel 4.1, tweede lid, onder b, van het besluit, wordt voor lood vastgesteld: 70 µg/100 ml bloed.
Artikel 4.20 Kankerverwekkende en mutagene stoffen
1. Als grenswaarden als bedoeld in artikel 4.16, eerste lid, van het besluit worden aangewezen de waarden die zijn opgenomen in bijlage XIII bij deze regeling.
2. De resultaten van de beoordeling, bedoeld in artikel 4.2, eerste lid, van het besluit worden voor elke stof waarvoor overeenkomstig het eerste lid en artikel 4.16, tweede lid, van het besluit een grenswaarde is vastgesteld, getoetst aan die grenswaarde. De toetsing vindt plaats volgens een voor dat doel geschikte genormaliseerde methode.
Paragraaf 4.4a Nadere voorschriften over het werken met lood (AR)
Artikel 4.20a Meetfrequentie en analyse van lood in de lucht
1. In het kader van de beoordeling, bedoeld in artikel 4.2, van het besluit wordt de concentratie van lood in de lucht om de drie maanden gemeten. Er kan worden volstaan met eenmaal per jaar meten, indien er geen verandering in de werkmethoden en de omstandigheden van de blootstelling plaatsvindt, en
a. het loodgehalte in het bloed van geen enkele werknemer, gemeten overeenkomstig artikel 4.10b van het besluit, meer bedraagt dan 60 µg/100 ml bloed, of
b. uit twee opeenvolgende voorafgaande metingen is gebleken, dat de concentratie van lood in de lucht minder bedraagt dan 100 µg/m3 lucht of dat de omstandigheden van de blootstelling niet merkbaar variëren.
2. De bepaling van de concentratie van lood in de lucht, als bedoeld in het eerste lid, geschiedt met behulp van de atomaire arbsorptiespectrometrie of een andere analysemethode, die gelijkwaardige resultaten oplevert.
Artikel 4.20b Controle van lood in het bloed
1. In het kader van de beoordeling, bedoeld in artikel 4.2 van het besluit, worden de werknemers ten minste tweemaal per jaar in de gelegenheid gesteld tot het meten van het loodgehalte in het bloed.
2. De frequentie van het meten van het loodgehalte in bloed kan worden teruggebracht tot eenmaal per jaar, indien het loodgehalte van geen enkele werknemer meer bedraagt dan 50 µg/100 ml bloed en uit de twee opeenvolgende voorafgaande metingen is gebleken dat de concentratie van lood in de lucht minder bedraagt dan 100 µg/m³ lucht.
3. Het loodgehalte in het bloed als bedoeld in artikel 4.10b, tweede lid, van het besluit wordt gemeten met behulp van de atomaire absorptiespectrometrie of een andere gelijkwaardige methode.
4. De resultaten van de meting, bedoeld in het eerste lid, worden getoetst aan de grenswaarde, bedoeld in artikel 4.19a. De toetsing vindt plaats volgens een voor dat doel geschikte genormaliseerde methode.
5. Het arbeidsgezondheidskundig onderzoek, bedoeld in artikel 4.10b, eerste lid, van het besluit, wordt de werknemers ten minste eenmaal per jaar aangeboden.
Paragraaf 4.4b Kankerverwekkende processen (AR)
Artikel 4.20c Aanwijzing
Als kankerverwekkende processen, bedoeld in artikel 4.11, onderdeel c, onder 2°, van het besluit worden de processen waarbij de volgende mengsels van stoffen vrijkomen aangewezen:
a. dieselmotoremissies;
b. een mengsel van N-[3-hydroxy-2-(2-methylacryloylaminomethoxy)-propoxymethyl]-2-methylacrylamide en N-[2,3-bis-(2-methylacryloylaminomethoxy)propoxymethyl]-2-methylacrylamide en methacrylamide en 2-methyl-N-(2-
methylacryloylaminomethoxymethyl)acrylamide en N-(2,3-dihydroxypropoxymethyl)-2-methylacrylamide, of;
c. C.I. Basic Violet 3 met 0,1% of meer Michlers keton.
Paragraaf 4.5 Meetmethodes asbest (AR)
Artikel 4.21 Algemeen
De metingen, bedoeld in artikel 4.47, derde lid, van het besluit worden overeenkomstig de artikelen 4.22 tot en met 4.26 uitgevoerd.
Artikel 4.22 Monsterneming
Monsters worden genomen uit de individuele ademzone van de werknemers, dat wil zeggen binnen een halve bol met een straal van 300 mm frontaal voor het gezicht en gemeten vanaf het midden van een lijn, die de oren verbindt.
Artikel 4.23 Te gebruiken materialen
Bij monsterneming wordt gebruik gemaakt van:
a. membraanfilters van gemengde esters van cellulose of cellulosenitraat, met een poriëngrootte van 0,8 tot 1,2 micrometer met gedrukte vierkanten en een doorsnede van 25 mm en een optimale belasting van 100/400 vezels per mm²;
b. een open filterhouder, voorzien van een cilindervormige kap die zich tussen 33 en 44 mm voor het filter bevindt, waardoor een cirkelvormig oppervlak van ten minste 20 mm doorsnee wordt blootgesteld, waarvan de kap bij het gebruik naar beneden is gericht;
c. een draagbaar pompje met batterijvoeding dat de werknemer tijdens de monsterneming meedraagt, waarvan de luchtsnelheid regelmatig is en wordt afgesteld op 1 liter per minuut ± 5%; deze luchtsnelheid blijft tijdens de periode van de monsterneming gehandhaafd binnen ± 10% van aanvankelijke stroomsnelheid, waarbij voor de duur van de monsterneming een marge van 2% is toegestaan.
Artikel 4.24 Vezeltelling
1. De voor de vezeltelling te gebruiken binoculaire microscoop heeft de volgende kenmerken:
a. Koehler-verlichting;
b. onder de voorwerptafel is een centreerring, een Abbe- of achromatische fasecontrastcondensor ingebouwd, waarbij het fasecontrast onafhankelijk van het mechanisme van de condensorcentrering wordt ingesteld;
c. een positief par-focaal achromatisch fasecontrastobjectief, met een vergroting van 40 maal en met een numerieke opening van 0,65 tot 0,70 en een fase-ring-absorptie van 65 tot 85%;
d. een algeheel gecompenseerd oculair met een vergroting van 12,5;
e. ten minste één oculair is geschikt voor een graticule en moet te focussen zijn;
f. een Walton-Beckett ringvormige oculairgraticule met een zichtbare diameter in het objectvlak van 100 micrometer, ± 2 micrometer, bij gebruik van het gespecificeerde objectief en oculair, en geverifieerd met een micrometer op een voorwerptafel.
2. De microscoop wordt aan het begin van de dag van gebruik opgesteld volgens de voorschriften van de fabrikant, waarbij de waarnemingsgrens wordt gecontroleerd aan de hand van een fase-contrastproefplaatje. De codes op de AIA-proefglaasjes of op de blokken op het HSE/NLP/Mark 2 proefglaasje zijn bij gebruik volgens de door de fabrikant aangegeven wijze zichtbaar tot aan code 5 respectievelijk blok 5.
Artikel 4.25 Voorschriften bij telling
Telling van de vezels op het filter, bedoeld in artikel 4.24, vindt plaats volgens de onderstaande voorschriften:
a. alleen telbare vezels worden geteld; onder telbare vezel wordt verstaan een vezel die voldoet aan de definitie van een vezel, bedoeld in artikel 4.37, eerste lid, onder c, van het besluit die geen deeltje met een maximum diameter groter dan 3 micrometer raakt;
b. telbare vezels waarvan de twee uiteinden zich binnen de graticulezone bevinden, worden als één vezel geteld;
c. telbare vezels waarvan zich één uiteinde binnen de graticulezone bevindt, worden als een halve vezel geteld;
d. een vezelcluster dat over zijn lengte op één of meer plaatsen stevig en niet gespleten schijnt te zijn maar dat op andere plaatsen in afzonderlijke vezels uiteen schijnt te vallen, is één telbare vezel indien het voldoet aan de definitie van een vezel, bedoeld in artikel 4.37, eerste lid, onder c, van het besluit; de diameter wordt gemeten dwars door het niet-gespleten deel en niet door het gespleten deel;
e. bij vezelclusters in de vorm van een bundel, waarin de afzonderlijke vezels elkaar raken of kruisen, worden deze vezels apart geteld indien zij voldoende van elkaar kunnen worden onderscheiden om vast te stellen dat zij voldoen aan de definitie van een vezel; wanneer dit niet het geval is, dan is de bundel een telbare vezel, indien hij als geheel aan de definitie voldoet;
f. het filter dan wel een deel daarvan wordt op een voorwerpglaasje geplaatst, doorzichtig gemaakt volgens de acetontriacetinemethode en met een dekglaasje bedekt;
g. graticulezones waar zal worden geteld, worden a-select in het hele blootgestelde oppervlak van het filter gekozen;
h. indien meer dan een achtste van een graticulezone is bedekt met een vezelcluster dan wel deeltjes wordt de graticulezone overgeslagen en wordt een andere zone geteld;
i. er worden 100 vezels geteld, waarbij minimaal 20 graticulezones worden onderzocht of er worden 100 graticulezones onderzocht.
Artikel 4.26 Berekening
1. Het gemiddelde aantal vezels per graticulezone wordt berekend door het aantal getelde vezels te delen door het aantal onderzochte graticulezones. De bijdrage tot het tellen als gevolg van vlekken op het filter en verontreiniging wordt beneden 3 vezels per 100 graticulezones gehouden en wordt gemeten met behulp van blancofilters.
2. De concentratie van vezels in de lucht is (het gemiddeld aantal vezels per graticulezone x de gehele blootgestelde zone van het filter)/(graticulezone x doorgeleid luchtvolume).
Paragraaf 4.6 Certificatiebepalingen arbeid met asbest en crocidoliet (AR)
Artikel 4.27 Afgifte certificaten verwijdering asbest en crocidoliet
Een certificaat wordt door de minister of, indien de minister een certificerende instelling heeft aangewezen, door een certificerende instelling, afgegeven indien:
a. in geval van het certificaat, bedoeld in artikel 4.54a, vierde lid, van het besluit, de aanvrager voldoet aan de eisen, vastgelegd in het SCA Certificatieschema SBC-BRL 5052, ‘Asbestinventarisatie’, 1998-06-01;
b. in geval van het certificaat, bedoeld in artikel 4.54d, eerste lid, van het besluit, de aanvrager voldoet aan de eisen, vastgelegd in het SCA Certificatieschema SBC-BRL 5050 ‘Asbestverwijdering’, 1999-06-01;
c. in geval van het certificaat, bedoeld in artikel 4.54d, vijfde lid, van het besluit, de aanvrager voldoet aan de eisen,
vastgelegd in het SCA Certificatieschema SC-510 ‘Deskundig Toezichthouder Asbestverwijdering’, juli 2005.
Artikel 4.28 Vervallen
Paragraaf 4.7 Vervallen (AR)
Artikel 4.30 Vervallen
Paragraaf 4.8 Vervallen (AR)
Artikel 4.31 Vervallen zandsteenbedrijf
Artikel 4.32 Vervallen certificaat
Paragraaf 4.8a Vluchtige organische stoffen (AR)
Artikel 4.32a Lijmen en verven in binnensituaties
1. In dit artikel wordt verstaan onder:
a. producten: lijmen, verven, lakken, beitsen, vernissen, vulmiddelen, olie- of wasachtige producten, impregneermiddelen en vloercoatings die vluchtige organische stoffen als bedoeld in artikel 4.62a van het besluit bevatten;
b. bestanddelen van woningen of andere gebouwen: alle objecten die in woningen of andere gebouwen aanwezig zijn en die door hun aard, vorm, gewicht of afmetingen daaruit redelijkerwijs niet kunnen worden verwijderd. Onder bestanddelen van woningen en andere gebouwen worden niet verstaan objecten die worden vervaardigd, hersteld of onderhouden in het kader van een productieproces, onderscheidenlijk reparatie of onderhoud, voor zover het vervaardigen, herstel of onderhoud wordt verricht op een daartoe adequaat ingerichte arbeidsplaats.
2. Als werkzaamheden als bedoeld in artikel 4.62b van het besluit worden aangewezen handelingen in woningen of andere gebouwen, bestaande uit:
a. het lijmen van bekleding op vloeren, trappen, wanden of plafonds van woningen of andere gebouwen, daaronder mede begrepen de voorbewerking;
b. het aanbrengen van producten in woningen of andere gebouwen of op bestanddelen van woningen of andere gebouwen, daaronder mede begrepen de voorbewerking.
3. Het tweede lid, onder b, is niet van toepassing op:
a. metalen bestanddelen van gebouwen ten aanzien waarvan toepassing van producten op grond van de in bijlage XIV bij deze regeling beschreven omstandigheden is toegestaan;
b. het voorbewerken van muren en plafonds van woningen of andere gebouwen op plaatsen waar deze muren en plafonds ernstig verontreinigd zijn door brand- of rookschade of aanslag als gevolg van het roken van tabakswaren;
c. het voorbewerken in de zin van versterken van sterk poreuze of poederende bestanddelen van woningen of andere gebouwen;
d. het repareren met behulp van verf of lak van beschadigingen aan stalen constructies bij nieuwbouw van woningen of andere gebouwen;
e. het herstellen van historische afwerkings- of toplagen in een techniek die gelijk is aan of overeenkomt met die historische afwerking, waarbij herstelwerkzaamheden gericht zijn op herstel of instandhouding van een architectuurhistorische eenheid binnen een beschermd monument in de zin van de Monumentenwet 1988;
f. het aanbrengen van traditioneel imitatieschilderwerk, zoals marmer- en houtnerfschilderwerk, alsmede het vergulden met behulp van goudverf. Onder aanbrengen wordt niet verstaan de voorbewerking;
g. het aanbrengen van een product op beglazingskit in gebouwen voor zover deze opgeleverd zijn voor 1 januari 2001, teneinde deze kit geschikt te maken voor de toepassing van watergedragen verfproducten.
4. Producten die worden gebruikt bij de werkzaamheden, bedoeld in het tweede lid, onder a, bevatten ten hoogste 5 gram vluchtige organische stoffen per kilogram gebruiksklaar product.v 5. Producten die worden gebruikt bij de werkzaamheden, bedoeld in het tweede lid, onder b, voor zover het betreft het aanbrengen van muurverf, bevatten ten hoogste 60 gram vluchtige organische stoffen per liter gebruiksklaar product.
6. Producten die worden gebruikt bij de werkzaamheden, bedoeld in het tweede lid, onder b, voor zover het andere werkzaamheden betreft dan het aanbrengen van muurverf, bevatten ten hoogste 100 gram vluchtige organische stoffen per liter gebruiksklaar product.
Artikel 4.32b Offsetdrukken producten
1. Als werkzaamheden als bedoeld in artikel 4.62b van het besluit worden aangewezen:
a. het drukken met behulp van een offsetpers;
b. het dagelijks reinigen van machines of machineonderdelen, gereedschappen of materialen die worden gebruikt bij offsetdruk;
c. het niet-dagelijks reinigen van machines of machineonderdelen, gereedschappen of materialen die worden gebruikt bij offsetdruk.
2. Het vochtwater dat wordt gebruikt bij de werkzaamheden, bedoeld in het eerste lid, onder a, bevat ten hoogste 8 volumeprocenten isopropylalcohol of andere mono-alcoholen bij automatische doseersystemen en ten hoogste 10 volumeprocenten bij handmatige doseersystemen en bij rotatie-offsetpersen die voor het eerst in gebruik zijn genomen vóór 1 januari 1985.
3. Producten die worden gebruikt bij de werkzaamheden, bedoeld in het eerste lid, onder b, bevatten ten hoogste 0,1 volumeprocenten gehalogeneerde koolwaterstoffen of monoaromaten met een dampspanning van meer dan 0,1 millibar bij 20 °C en hebben een vlampunt van ten minste 55 °C.
4. Producten die worden gebruikt bij de werkzaamheden, bedoeld in het eerste lid, onder c, bevatten ten hoogste 0,1 volumeprocenten gehalogeneerde koolwaterstoffen of monoaromaten met een dampspanning van meer dan 0,1 millibar bij 20 °C.
Artikel 4.32c Zeefdrukken producten
1. Als werkzaamheden als bedoeld in artikel 4.62b van het besluit worden aangewezen:
a. het reinigen van machines of machineonderdelen, gereedschappen of materialen die worden gebruikt bij zeefdruk;
b. het zeefdrukken van papier en karton dat is bestemd voor toepassingen in binnenruimten en dat zwaarder is dan 135 gram per vierkante meter.
2. Producten die worden gebruikt bij de werkzaamheden, bedoeld in het eerste lid, onder a, bevatten ten hoogste 0,1 volumeprocenten gehalogeneerde koolwaterstoffen of monoaromaten met een dampspanning van meer dan 0,1 millibar bij 20 °C en hebben een vlampunt van ten minste 21 °C.
3. Producten die worden gebruikt bij de werkzaamheden, bedoeld in het eerste lid, onder b, bevatten ten hoogste 150 gram vluchtige organische stoffen per kilogram product.
Artikel 4.32d Illustratiediepdrukken
1. Als werkzaamheden als bedoeld in artikel 4.62b van het besluit worden aangewezen het reinigen van vloeren in illustratiediepdrukkerijen.
2. Producten die worden gebruikt bij de werkzaamheden, bedoeld in het eerste lid, bevatten ten hoogste 0,1 volumeprocenten gehalogeneerde koolwaterstoffen of monoaromaten met een dampspanning van meer dan 0,1 millibar bij 20 °C en hebben een vlampunt van ten minste 55 °C.
Artikel 4.32e Verpakkingsdiepdrukken en flexodrukken
1. In dit artikel wordt verstaan onder:
a. lakkeren: het aanbrengen van een lak op een flexibel materiaal of van een kleefstof op een flexibel materiaal ten behoeve van de latere afsluiting van dat materiaal;
b. lamineren of cacheren: het hechten van twee of meer flexibele materialen tot een laminaat.
2. Als werkzaamheden als bedoeld in artikel 4.62b van het besluit worden aangewezen:
a. het drukken, lakkeren, lamineren of cacheren met behulp van een verpakkingsdiepdrukpers, flexopers, lakkeer-, lamineer- of cacheermachine die niet is aangesloten op een afzuigsysteem;
b. het reinigen van machines of machineonderdelen, gereedschappen of materialen die worden gebruikt bij de werkzaamheden, bedoeld onder a, tenzij deze werkzaamheden worden uitgevoerd met behulp van een afgesloten installatie of een installatie die wordt afgezogen;
c. het lamineren of cacheren met behulp van een lamineer- of cacheermachine die niet is aangesloten op een installatie voor terugwinning of vernietiging van vluchtige organische stoffen;
d. het drukken of lakkeren van papier en karton met behulp van een flexodrukpers of lakkeermachine die niet is aangesloten op een installatie voor terugwinning of vernietiging van vluchtige organische stoffen;
e. het reinigen van machines of machineonderdelen, gereedschappen of materialen die worden gebruikt bij de werkzaamheden, bedoeld onder c en d, tenzij deze werkzaamheden worden uitgevoerd met behulp van een afgesloten installatie of een installatie die wordt afgezogen.
3. Producten die worden gebruikt bij de werkzaamheden, bedoeld in het tweede lid, bevatten ten hoogste 50 gram vluchtige organische stoffen per kilogram product.
4. Het derde lid is niet van toepassing op de producten die worden gebruikt bij de werkzaamheden, bedoeld in het tweede lid, onder c, d en e, indien daarbij bijzondere eisen aan de kwaliteit of bestendigheid van het gefabriceerde product worden gesteld, mits op jaarbasis het gewicht van de vluchtige organische stoffen van de producten die worden gebruikt bij de werkzaamheden, bedoeld in het tweede lid, onder c, d en e, ten hoogste 80% bedraagt van het gewicht van de opgebrachte vaste stof.
Artikel 4.32f Herstellen autoschade
1. In dit artikel wordt verstaan onder motorrijtuig: een personenauto, een bestelauto, een motorrijwiel, een autobus of een kampeerauto als bedoeld in artikel 2, onder b, c, d, e onderscheidenlijk g, van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 of een vrachtauto als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder e, van de Wet goederenvervoer over de weg.
2. Als werkzaamheden als bedoeld in artikel 4.62b van het besluit worden aangewezen:
a. het aanbrengen of toepassen van primer, surfacer, sealer of 1- en 2-laags aflaksystemen of van speciale dan wel overige producten als bedoeld in bijlage XV bij deze regeling, ten behoeve van het herstellen van lakschade of vernieuwing van laklagen op onderdelen van motorrijtuigen;
b. het reinigen van gereedschappen die worden gebruikt bij de werkzaamheden, bedoeld onder a, of oppervlakken van onderdelen van motorrijtuigen ten behoeve van de herstel- of vernieuwingswerkzaamheden, bedoeld onder a.
3. Het tweede lid is niet van toepassing op werkzaamheden ten behoeve van het herstellen van lakschade of het vernieuwen van laklagen op onderdelen van motorrijtuigen die zijn gebouwd vóór 1970;
4. Producten die worden gebruikt bij de werkzaamheden, bedoeld in het tweede lid, bevatten in gebruiks- of spuitklare vorm, ten hoogste het gehalte aan vluchtige organische stoffen dat met betrekking tot deze producten is vastgesteld bij bijlage XV bij deze regeling.
Artikel 4.32g Coating van timmerwerk in binnensituaties
1. In dit artikel wordt verstaan onder coating: een product dat opgebracht wordt op een oppervlak om een decoratief, beschermend of ander functioneel effect te verkrijgen.
2. Als werkzaamheden als bedoeld in artikel 4.62b van het besluit worden aangewezen werkzaamheden in binnensituaties bestaande uit:
a. het aanbrengen van een coating op delen van nieuw vervaardigde buitendeuren, kozijnen, ramen, binnenspouwbladen, gevelvullende elementen en overig geveltimmerwerk, voorzover zij zijn vervaardigd van hout of een daarmee gelijk te stellen of vergelijkbaar materiaal, als onderdeel van het productieproces;
b. het aanbrengen van een coating op delen van nieuw vervaardigde binnentrappen, voorzover zij zijn vervaardigd van hout of een daarmee gelijk te stellen of vergelijkbaar materiaal, als onderdeel van het productieproces.
3. Coatings die worden gebruikt bij de werkzaamheden, bedoeld in het tweede lid, onder a en b, bevatten ten hoogste 150 gram vluchtige organische stoffen per liter gebruiksklaar product.
4. Het derde lid is niet van toepassing op het aanbrengen van een coating op delen van de in het tweede lid genoemde producten, voorzover die producten zijn vervaardigd van houtsoorten waarbij door het aanbrengen van een coating, als bedoeld in het derde lid, inhoudstoffen kunnen vrijkomen.
Artikel 4.32h Gelijkstelling vervangende producten
Met de in de artikelen 4.32a vierde tot en met zesde lid, 4.32b, tweede tot en met vierde lid, 4.32c, tweede en derde lid, 4.32d, tweede lid, 4.32e, derde lid, 4.32f, vierde lid en 4.32g, derde lid, bedoelde producten worden gelijkgesteld producten, die rechtmatig zijn vervaardigd en in de handel zijn gebracht in een andere lidstaat van de Europese Unie dan
wel rechtmatig zijn vervaardigd in een staat, niet zijnde een lidstaat van de Europese Unie, die partij is bij de overeenkomst inzake de Europese Economische Ruimte, en die voldoen aan eisen die een beschermingsniveau bieden dat ten minste gelijkwaardig is aan het niveau dat met de nationale eisen wordt nagestreefd.
Paragraaf 4.9 Vervallen (AR)
Artikel 4.33 Vervallen
Artikel 4.34 Vervallen
Artikel 4.35 Vervallen
Artikel 4.36 Vervallen
Artikel 4.37 Vervallen
Artikel 4.38 Vervallen
Artikel 4.39 Vervallen
Artikel 4.41 Vervallen onderzoek
HOOFDSTUK 5 BEELDSCHERMARBEID
Artikel 5.1 Apparatuur en meubilair (AR)
Apparatuur en meubilair, in gebruik bij het verrichten van beeldschermwerk, voldoen in ieder geval aan de volgende voorschriften:
a. de tekens op het beeldscherm zijn voldoende scherp, duidelijk van vorm en voldoende groot, met voldoende afstand tussen de tekens en de regels;
b. het beeld op het beeldscherm is stabiel;
c. de luminantie van of het contrast tussen de tekens en de achtergrond is gemakkelijk door de gebruiker bij te stellen;
d. het beeldscherm is vrij te plaatsen en gemakkelijk verstelbaar en kantelbaar;
e. het beeldscherm is vrij van voor de gebruiker hinderlijke glans en spiegelingen;
f. het toetsenbord kan hellend worden geplaatst en vormt geen geheel met het beeldscherm;
g. er is voor het toetsenbord voldoende ruimte voor handen en armen van de gebruiker;
h. het toetsenbord heeft een mat oppervlak;
i. de indeling van het toetsenbord en de vorm van de toetsen zijn gericht op vergemakkelijking van het gebruik;
j. de symbolen op de toetsen zijn voldoende contrastrijk en vanuit een normale werkhouding voldoende leesbaar;
k. de werktafel of het werkvlak maakt een comfortabele houding van de gebruiker mogelijk en heeft een reflectiearm oppervlak, is voldoende groot en maakt een flexibele opstelling van beeldscherm, toetsenbord, documenten en accessoires mogelijk;
l. een voor het werk noodzakelijke documenthouder is stabiel en regelbaar en zodanig geplaatst dat oncomfortabele hoofd- en oogbewegingen tot een minimum zijn beperkt;
m. de werkstoel is stabiel, heeft een in hoogte verstelbare zitting en een rugleuning, waarvan de hoogte en hellingshoek verstelbaar zijn en geeft de gebruiker bewegingsvrijheid en een comfortabele werkhouding;
n. indien de gebruiker dat wenst wordt een voetensteun aangebracht.
Artikel 5.2 Inrichting van de beeldschermwerkplek
De omgeving waarin het beeldschermwerk wordt verricht en de inrichting van de beeldschermwerkplek voldoen in ieder geval aan de volgende voorschriften:
a. de verlichting van de werkruimte of de beeldschermwerkplek zorgt voor voldoende licht en een passend contrast tussen beeldscherm en omgeving, rekening houdende met de aard van het werk en de visuele behoeften van de gebruiker;
b. mogelijke verblinding en hinderlijke reflecties op het beeldscherm of op apparaten door kunstmatige lichtbronnen zijn vermeden;
c. er treden door raam- en andere openingen, wanden en apparaten geen directe verblinding en hinderlijke reflecties op het beeldscherm op;
d. de ramen zijn uitgerust met passende instelbare helderheidswering om de intensiteit van het licht dat op de beeldschermwerkplek valt te verminderen;
e. het geluid dat de apparatuur voortbrengt veroorzaakt geen verstoring van de aandacht en het gesproken woord;
f. de apparatuur brengt geen voor de werknemers hinderlijke warmte voort;
g. de vochtigheidsgraad is steeds toereikend.
Artikel 5.3 Programmatuur
De programmatuur die wordt gebruikt bij het verrichten van beeldschermwerk voldoet in ieder geval aan de volgende voorschriften:
a. de programmatuur is aangepast aan de te verrichten taak;
b. de programmatuur is gemakkelijk te gebruiken en aan te passen aan het kennis- en ervaringsniveau van de gebruiker;
c. er wordt zonder medeweten van de gebruiker geen gebruik gemaakt van een kwantitatief of kwalitatief controlemechanisme;
d. de systemen verschaffen de gebruiker gegevens over de werking ervan;
e. de systemen maken de informatie zichtbaar in een vorm en een tempo die zijn aangepast aan de gebruiker;
f. bij de verwerking van informatie door de gebruiker moeten de beginselen van de ergonomie worden toegepast.
HOOFDSTUK 6 ARBEID ONDER OVERDRUK
Paragraaf 6.1 Certificatie (AR)
Artikel 6.1 Aanwijzingscriteria certificerende instelling
Als certificerende instelling als bedoeld in artikel 6.14a, derde lid, van het besluit kan worden aangewezen een opleidingsinstelling die een opleiding verzorgt die tot doel heeft personen op te leiden die uit hoofde van een bedrijf of beroep arbeidsgezondheidskundige onderzoeken als bedoeld in artikel 6.14a, eerste en tweede lid, van het besluit uitvoeren of zullen gaan uitvoeren en die voldoet aan de artikelen 1.3 tot en met 1.8 en de artikelen 6.2, 6.3a, 6.4, 6.5, en 6.6.
2.Als certificerende instelling als bedoeld in artikel 6.16, derde lid, zesde lid, onderscheidenlijk zevende lid, van het besluit, is aangewezen een instelling die:
a.op grond van een daartoe door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties vastgestelde regeling een examen behorend bij de opleiding duikploegleider, duiker of duikmedische begeleiding bij de brandweer afneemt;
b.op grond van een daartoe door de Minister van Defensie vastgestelde regeling een opleiding duikploegleider, duiker of duikmedische begeleiding bij het Ministerie van Defensie verzorgt en de bijbehorende examens afneemt.
3.Als certificerende instelling als bedoeld in het tweede lid kan tevens worden aangewezen een opleidingsinstelling die een opleiding verzorgt die tot doel heeft personen op te leiden die uit hoofde van een bedrijf of beroep:
a.arbeid als duikploegleider verrichten of zullen gaan verrichten;
b.duikarbeid verrichten of zullen gaan verrichten;
c.duikers adequaat medisch begeleiden of zullen gaan begeleiden,en die voldoet aan de artikelen 1.3 tot en met 1.8 en de artikelen 6.2, 6.3, 6.4, 6.5, en 6.6
Artikel 6.2 Verstrekken gegevens
Een certificerende instelling als bedoeld in artikel 6.1, eerste en derde lid verstrekt aan de minister op diens verzoek alle informatie met betrekking tot de door haar verzorgde opleiding en stelt hem tijdig op de hoogte van voorgenomen wijzigingen van de inhoud van de opleiding en het bijbehorende examen.
Artikel 6.3 Afgifte certificaat duikploegleider, duikarbeid en duikmedische begeleiding
1. Een certificaat duikploegleider, duikarbeid of duikmedische begeleiding als bedoeld in artikel 6.16, derde lid, zesde lid, onderscheidenlijk zevende lid, van het besluit wordt door de instelling, bedoeld in artikel 6.1, tweede lid en derde lid, afgegeven indien de cursist met goed gevolg het examen, behorend bij de opleiding, bedoeld in de laatstgenoemde artikelleden, heeft afgelegd. Het certificaat wordt aangemerkt als een schriftelijk bewijs als bedoeld in artikel 1.7.
2. Een certificaat duikploegleider, duikarbeid of duikmedische begeleiding als bedoeld in het eerste lid, dat door een lidstaat van de Europese Unie anders dan Nederland of een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte of de Zwitserse bondsstaat is voorgeschreven en dat naar oordeel van de minister of, indien de minister een certificerende instelling heeft aangewezen, de certificerende instelling, qua vereist niveau van vakbekwaamheid gelijkwaardig is, wordt gelijkgesteld aan de certificaten, bedoeld in het eerste lid.
3. Een certificaat als bedoeld in het eerste lid wordt afgegeven voor een periode van ten hoogste 2 jaar.
4. Op het certificaat worden de volgende gegevens vermeld:
a. de categorie duikploegleider, duikarbeid onderscheidenlijk duikmedische begeleiding;
b. de geldigheidsduur;
c. de geldigheidsvoorwaarden.
Artikel 6.3a Afgifte certificaat duikerarts
1. Een certificaat als bedoeld in artikel 6.14a, derde lid, van het besluit, wordt door de minister of, indien de minister een certificerende instelling heeft aangewezen, de certificerende instelling, afgegeven indien de aanvrager:
a. in het bezit is van het certificaat van vakbekwaamheid arbeids- en bedrijfsgeneeskunde, bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, van het besluit;
b. met goed gevolg het examen, behorend bij de opleiding, bedoeld in artikel 6.1, eerste lid, heeft afgelegd, en
c. blijk heeft gegeven over voldoende relevante en actuele kennis en beroepservaring te beschikken.
2. Een certificaat als bedoeld in het eerste lid is geldig voor een periode van ten hoogste twee jaar; na afloop van die periode kan de geldigheidsduur van een certificaat op aanvraag telkens met ten hoogste twee jaar worden verlengd, indien de aanvrager kan aantonen dat hij de noodzakelijke kennis heeft bijgehouden en in de afgelopen periode nodige ervaring als duikerarts heeft gehad.
3. De aanvrager van een certificaat verstrekt aan de minister of, indien de minister een certificerende instelling heeft aangewezen, de certificerende instelling, de relevante gegevens met betrekking tot opleiding, diploma’s en kennis en beroepservaring als bedoeld in het eerste lid.
4. Op de certificaten, bedoeld in het eerste lid, worden de volgende gegevens vermeld:
a. de categorie duikerarts;
b. de geldigheidsduur, en
c. de geldigheidsvoorwaarden.
5. Een certificaat of een ander bekwaamheidsdocument voor duikerartsen dat door een lidstaat van de Europese Unie anders dan Nederland of een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte of de Zwitserse bondsstaat is voorgeschreven en dat naar oordeel van de minister of, indien de minister een certificerende instelling heeft aangewezen, de certificerende instelling, qua vereist niveau van vakbekwaamheid ten minste gelijkwaardig is, wordt gelijkgesteld aan het certificaat, bedoeld in het eerste lid.
Voor de afgifte van een certificaat als bedoeld in de artikelen 6.3 en 6.3a is een vergoeding verschuldigd van ten hoogste € 273, bijkomende kosten en BTW alsmede opleidings- en examenkosten daaronder niet begrepen.
Paragraaf 6.2 Opleidingen (AR)
Artikel 6.5 Categorieën opleidingen
1. Een opleiding als bedoeld in artikel 6.1, eerste lid, leidt op tot het uitvoeren van:
a. arbeidsgezondheidskundige onderzoeken als bedoeld in artikel 6.14a, eerste lid van het besluit;
b. arbeidsgezondheidskundige onderzoeken als bedoeld in artikel 6.14a, tweede lid van het besluit.
2. Een opleiding als bedoeld in artikel 6.1, tweede en derde lid, omvat:
a. een opleiding duikploegleider;
b. een of meer van de volgende categorieën van duikarbeid:
1º. duikarbeid met Self-contained Underwater Breathing Apparatus (SCUBA);
2º. duikarbeid met Surface Supply Equipment;
3º. duikarbeid met droge duikklok, of
c. een of meer van de volgende categorieën van duikmedische begeleiding bij duikarbeid:
1º. duikmedische begeleiding bij duikarbeid als bedoeld in artikel 6.16, vierde lid, van het besluit;
2º. duikmedische begeleiding als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder a, van het besluit, met uitzondering van saturatieduiken als bedoeld onder 3;
3º. duikmedische begeleiding bij saturatieduiken.
Artikel 6.6 Eindtermen
Een opleiding als bedoeld in artikel 6.5 leidt ten minste op tot de eindtermen behorende bij de desbetreffende categorie arbeid als duikploegleider, duikarbeid, duikmedische begeleiding respectievelijk uitvoering van onderzoeken als bedoeld in artikel 6.14a, eerste en tweede lid, van het besluit, bedoeld in bijlage XVI bij deze regeling.
Paragraaf 6.3 Arbeidsgezondheidskundig onderzoek duikers (AR)
Artikel 6.7 Inhoud arbeidsgezondheidskundig onderzoek
Het arbeidsgezondheidskundig onderzoek, bedoeld in artikel 6.14a, eerste en tweede lid, van het besluit, vindt plaats met inachtneming van het bepaalde in bijlage XVII bij deze regeling.
Paragraaf 6.4 Vrijstelling (AR)
Artikel 6.8 Vrijstelling certificaat duikarbeid leerlingen
Als sportduikbrevet als bedoeld in artikel 6.31, tweede lid, van het besluit wordt aangewezen een geldig brevet NOB**,
afgegeven door de Nederlandse onderwatersportbond, dan wel een naar het oordeel van de minister gelijkwaardig brevet.
HOOFDSTUK 7 ARBEIDSMIDDELEN
Paragraaf 7.1 Vervallen (AR)
Artikel 7.1 Vervallen
Artikel 7.3 Vervallen
Paragraaf 7.2 Hijs- en hefwerktuigen en hijs- en hefgereedschappen aan boord van schepen (AR)
Artikel 7.4 Modellen certificaten beproevingen en onderzoekingen
Als modellen van de certificaten, bedoeld in artikel 7.29, negende lid, van het besluit worden vastgesteld de modellen van de certificaten, bedoeld in artikel 25, derde lid, van het Verdrag betreffende de arbeidsveiligheid en gezondheid in havenarbeid (1979).
Als model van het register, bedoeld in artikel 7.29, tiende lid, van het besluit wordt vastgesteld het model, bedoeld in artikel 25, tweede lid, van het Verdrag betreffende de arbeidsveiligheid en gezondheid in havenarbeid (1979).
Paragraaf 7.3 Certificatie machinisten hijskranen en funderingsmachines (AR)
Artikel 7.6 Categorieën torenkranen, mobiele kranen en mobiele hei-installaties
1. Een persoon is in het bezit van een certificaat van vakbekwaamheid als bedoeld in artikel 7.32, eerste lid, onder a, van het besluit indien hij een torenkraan, mobiele kraan of mobiele hei-installatie als omschreven in de onderdelen a tot en met c, bedient:
a. torenkraan:
torenvormige hijskraan waarvan het maximumbedrijfslastmoment 10 tonmeter of meer bedraagt of de giek 20 meter of hoger boven het vlak van de ondersteuning van de kraan bevestigd is;
b. mobiele kraan:
verrijdbare, niet aan een vaste baan gebonden hijskraan die geen torenkraan is en waarvan het maximumbedrijfslastmoment 10 ton-meter of meer bedraagt, met uitzondering van:
1º. een op een voertuig bevestigde laadkraan die uitsluitend ingericht is of althans uitsluitend wordt gebruikt voor het laden en lossen van de laadbak van het voertuig of een samenstel van voertuigen;
2º. een grondverzetmachine die ontgravingen maakt en direct daarop aansluitend leidingwerk in die ontgravingen legt of ten behoeve van het uitvoeren van grondverzetwerkzaamheden ondersteuningsschotten plaatst;
c. mobiele hei-installatie: verrijdbare of verrolbare funderingsmachine die is ingericht of bestemd om palen of andere langwerpige voorwerpen in de grond te maken, te drijven of daaruit te verwijderen alsmede om met een en ander rechtstreeks verband houdende verrichtingen uit te voeren, met inbegrip van het met een maximumbedrijfslastmoment van 10 tonmeter of meer verplaatsen van lasten.
2. Met betrekking tot een certificaat als bedoeld in het eerste lid, worden onderscheiden
a. een certificaat van vakbekwaamheid voor machinisten van torenkranen, onderverdeeld in de categorieën:
1°. mobiele torenkraan;
2°. toptorenkraan;
3°. loopkattorenkraan;
b. een certificaat van vakbekwaamheid voor machinisten van mobiele kranen, onderverdeeld in de categorieën:
1°. mobiele kraan op rupsen;
2°. autotruck/ruwterreinkraan/wegterreinkraan;
3°. grondverzetmachine met hijsfunctie;
4°. autolaadkraan;
5° verreiker met hijsfunctie.
c. een certificaat van vakbekwaamheid voor machinisten van mobiele hei-installaties, onderverdeeld in de categorieën:
1°. mobiele hei-installatie met leiders;
2°. mobiele hei-installatie met makelaar en tafel;
3°. mobiele hei-installatie met trilblok;
4°. mobiele hei-installatie met schroefboorpaalmachine.
Artikel 7.7 Afgifte certificaat van vakbekwaamheid
1. Een certificaat als bedoeld in artikel 7.6 wordt door de minister of, indien de minister een certificerende instelling heeft aangewezen, de certificerende instelling, afgegeven indien de aanvrager voldoet aan de eisen die, met betrekking tot de bediening van een kraan of heistelling van een categorie als genoemd in artikel 7.6, tweede lid zijn opgenomen in de certificatieschema’s van de Stichting Toezicht Certificatie Verticaal Transport te Bennekom, bedoeld in het tweede lid.
2. Voor het verkrijgen van een certificaat als bedoeld in artikel 7.6 zijn de volgende certificatieschema’s van toepassing:
a. indien het betreft een certificaat voor de bediening van een mobiele torenkraan van de categorie, bedoeld in artikel 7.6, tweede lid, onderdeel a, onder 1, het certificatieschema ‘Machinist mobiele torenkraan’, identificatiecode TCVT W4-06/02-2002 of het certificatieschema ‘Machinist Torenkraan’, identificatiecode TCVT W4-02/09-2000;
b. indien het betreft een certificaat voor de bediening van een torenkraan van de categorieën, bedoeld in artikel 7.6, tweede lid, onderdeel a, onder 2 en 3, het certificatieschema ‘Machinist torenkraan’, identificatiecode TCVT W4-02/09-2000;
c. indien het betreft een certificaat voor de bediening van een mobiele kraan van de categorieën, bedoeld in artikel 7.6, tweede lid, onderdeel b, onder 1 en 2, het certificatieschema ‘Machinist mobiele kraan’, identificatiecode TCVT W4-01/02-2002;
d. indien het betreft een certificaat voor de bediening van een mobiele kraan op rupsen van de categorie, bedoeld in artikel 7.6, tweede lid, onderdeel b, onder 1, het certificatieschema ‘Machinist mobiele hei-installatie’, identificatiecode TCVT W4-03/09-2000 of het certificatieschema ‘Machinist mobiele kraan’, identificatiecode TCVT W4-01/02-2002;
e. indien het betreft een certificaat voor de bediening van een mobiele kraan, zijnde een grondverzetmachine met hijsfunctie, van de categorie, bedoeld in artikel 7.6, tweede lid onderdeel b, onder 3, het certificatieschema ‘Machinist grondverzetmachine met hijsfunctie’, identificatiecode TCVT W4-05/02-2002 of het certificatieschema ‘Machinist mobiele kraan’, identificatiecode TCVT W4-01/02-2002;
f. indien het betreft een certificaat voor de bediening van een mobiele kraan, zijnde een autolaadkraan met hijsfunctie, van de categorie, bedoeld in artikel 7.6, tweede lid, onderdeel b, onder 4, het certificatieschema ‘Machinist autolaadkraan met hijsfunctie’, identificatiecode TCVT W4-04/02-2002 of het certificatieschema ‘Machinist mobiele kraan’, identificatiecode TCVT W4-01/02-2002;
g. indien het betreft een certificaat voor de bediening van een mobiele kraan, zijnde een verreiker met hijsfunctie, van de categorie, bedoeld in artikel 7.6, tweede lid, onderdeel b, onder 5, het certificatieschema ‘Machinist verreiker met hijsfunctie’, identificatiecode TCVT W4-07/11-2002 of het certificatieschema ‘Machinist mobiele kraan’, identificatiecode TCVT W4-01/02-2002;
h. indien het betreft een certificaat voor de bediening van mobiele hei-installaties van de categorieën, bedoeld in artikel 7.6, tweede lid, onderdeel c, onder 1, 2, 3 en 4, het certificatieschema ‘Machinist mobiele hei-installatie’, identificatiecode TCVT W4-03/09-2000.
Artikel 7.9 Vervallen
Artikel 7.10 Vervallen
Artikel 7.11 Vervallen
Artikel 7.12 Vervallen
Artikel 7.13 Vervallen
Artikel 7.14 Vervallen
Artikel 7.15 Vervallen
Artikel 7.16 Vervallen
Artikel 7.17 Vervallen
Artikel 7.18 Vervallen
Artikel 7.20 Vervallen
HOOFDSTUK 8 VEILIGHEIDS- EN GEZONDHEIDSSIGNALERING
Artikel 8.1 Vereisten (AR)
Veiligheids- of gezondheidssignalering als bedoeld in artikel 8.2 van het besluit voldoet aan de artikelen 8.2 tot en met 8.29.
Artikel 8.2 Permanente signalering
1. De signalering met betrekking tot een verbod, een waarschuwing en een gebod, alsmede de signalering met betrekking tot de lokalisatie en de identificatie van reddings- of hulpmiddelen geschiedt permanent door middel van borden.
2. De signalering voor de lokalisatie en identificatie van brandbestrijdingsmateriaal geschiedt permanent door middel van borden of een veiligheidskleur.
3. De signalering op recipiënten en leidingen geschiedt overeenkomstig de artikelen 8.12 tot en met 8.15.
4. De signalering van gevaren van stoten tegen obstakels en van vallen van personen geschiedt permanent door middel van een veiligheidskleur of borden.
5. De markering van verkeerswegen geschiedt permanent door middel van een veiligheidskleur.
Artikel 8.3 Occasionele signalering
1. De signalering van gevaarlijke gebeurtenissen, de oproep van personen voor een specifieke actie, alsmede de dringende evacuatie van personen geschiedt occasioneel, door middel van een lichtsignaal, een akoestisch signaal of een mondelinge mededeling.
2. Het leiden van personen die handelingen verrichten waarbij een gevaar bestaat, geschiedt occasioneel door middel van hand- of armseinen of mondelinge mededelingen.
Artikel 8.4 Vrije keuze van signalering
1. Bij gelijke doeltreffendheid van de signalering bestaat een vrije keuze tussen:
a. de lichtsignalen, de akoestische signalen of de mondelinge mededeling;
b. het hand- of armsein of de mondelinge mededeling;
c. een veiligheidskleur of een bord voor het signaleren van gevaar van struikelen, of vallen door hoogteverschil.
2. De volgende signaleringswijzen kunnen gelijktijdig worden gebruikt:
a. het lichtsignaal en het akoestisch signaal;
b. het lichtsignaal en de mondelinge mededeling;
c. het hand- of armsein en de mondelinge mededeling.
3. De doeltreffendheid van een signalering mag niet in het gedrang worden gebracht door de aanwezigheid van een andere signalering of van andere factoren die de zicht- of hoorbaarheid verstoren, een slecht ontwerp, een ontoereikend aantal, een slechte plaatsing, een slechte staat of een slechte werking van de signaleringsmiddelen of signaleringsvoorzieningen.
Artikel 8.5 Gebruik van kleuren
Voor zover signalering geschiedt door middel van een veiligheidskleur wordt:
a. met de kleur rood aangeduid:
1°. een verbodssignaal;
2°. gevaar of alarm;
3°. identificatie en lokalisatie van brandbestrijdingsmateriaal en brandweeruitrusting;
b. met de kleur geel of oranje-geel aangeduid een waarschuwingssignaal;
c. met de kleur blauw aangeduid een gebodssignaal;
d. met de kleur groen aangeduid:
1°. een reddingssignaal of een eerste hulp-signaal;
2°. een veilige situatie.
Artikel 8.6 Noodinstallatie
Signaleringen die een energiebron behoeven zijn voorzien van een noodinstallatie voor het geval dat deze energiebron uitvalt, behalve indien het te signaleren gevaar ophoudt te bestaan bij het uitvallen van de energie.
Artikel 8.7 Controle licht- en geluidssignalen
1. De licht- en geluidssignalen zijn voor de ingebruikneming op hun goede werking en reële doeltreffendheid gecontroleerd. Die controle wordt nadien voldoende vaak herhaald.
2. Een licht- of geluidssignaal geeft bij inwerkingstelling het begin van een actie aan: de duur ervan is zo lang als de actie vereist.
3. De licht- en geluidssignalen worden na ieder gebruik onmiddellijk opnieuw in werking gesteld.
Artikel 8.8 Bescherming specifieke werknemers
Indien de betrokken werknemers een beperkt gehoor- of gezichtsvermogen hebben, onder meer door het dragen van individuele beschermende uitrusting, dienen adequate aanvullende maatregelen of vervangingsmaatregelen te worden genomen.
Artikel 8.9 Algemene eisen veiligheidsborden
1. De pictogrammen waarvan veiligheidsborden zijn voorzien, zijn zo eenvoudig mogelijk en voor het begrip overbodige details worden weggelaten.
2. De borden zijn gemaakt van materiaal met een zo groot mogelijke schokvastheid en weerbestendigheid.
3. De borden bezitten dusdanige afmetingen en kleur- en lichttechnische eigenschappen dat zij goed zichtbaar en gemakkelijk te begrijpen zijn.
Artikel 8.10 Soorten borden
1. Verbodsborden kenmerken zich door een ronde vorm, een zwart pictogram op witte achtergrond, rode rand en balk die van links naar rechts over het pictogram loopt onder een hoek van 45° ten opzichte van de horizontale lijn, waarbij de rode kleur ten minste 35% van het oppervlak van het bord beslaat.
2. Waarschuwingsborden kenmerken zich door een driehoekige vorm, een zwart pictogram op gele achtergrond en een zwarte rand, waarbij de gele kleur ten minste 50% van het oppervlak van het bord beslaat.
3. Gebodsborden kenmerken zich door een ronde vorm, een wit pictogram op blauwe achtergrond, waarbij de blauwe kleur ten minste 50% van het oppervlak van het bord beslaat.
4. Reddingsborden kenmerken zich door een rechthoekige of vierkante vorm, wit pictogram op groene achtergrond, waarbij de groene kleur ten minste 50% van het oppervlak van het bord beslaat.
5. Borden in verband met het brandbestrijdingsmateriaal kenmerken zich door een rechthoekige of vierkante vorm en een wit pictogram op rode achtergrond, waarbij de rode kleur ten minste 50% van het oppervlak van het bord beslaat.
6. De in bijlage XVIII bij deze regeling opgenomen borden, worden gebruikt in de daarbij vermelde situaties.
7. De gebruikte pictogrammen mogen licht afwijken van of meer gedetailleerd zijn dan de pictogrammen van de borden, bedoeld in bijlage XVIII bij deze regeling. De betekenis ervan is dan evenwel dezelfde en verschillen of aanpassingen maken de betekenis niet onduidelijk.
Artikel 8.11 Plaatsing van borden
1. De borden worden, rekening houdend met eventuele obstakels, op passende hoogte en op een passende plaats ten opzichte van het gezichtsveld geïnstalleerd, hetzij bij de toegang tot een zone waar een algemeen risico bestaat hetzij in de onmiddellijke nabijheid van een bepaald risico of het te signaleren object, en wel op een goed verlichte en gemakkelijk toegankelijke en zichtbare plaats.
2. Bij slechte natuurlijke verlichtingsomstandigheden worden fluorescerende kleuren, reflecterende materialen of kunstlicht gebruikt.
3. Een bord wordt verwijderd zodra de situatie die de aanwezigheid ervan rechtvaardigt, niet meer bestaat.
Artikel 8.12 Reservoirs gevaarlijke stoffen
1. Reservoirs die gebruikt worden bij werkzaamheden met dan wel de opslag van:
a. gevaarlijke enkelvoudige stoffen als omschreven in de richtlijn nr. 67/548/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 27 juni 1967 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen inzake de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke stoffen (PbEG L 196), of
b. gevaarlijke meervoudige stoffen als omschreven in de richtlijn nr. 1999/45/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 31 mei 1999 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke preparaten (PbEG L 200), alsmede zichtbare leidingen die de onder a dan wel b, bedoelde stoffen bevatten of waardoor deze stoffen worden getransporteerd, zijn voorzien van de in de onder a dan wel b, bedoelde richtlijnen voorgeschreven gevaarssymbolen.
2. Het vorige lid is niet van toepassing op reservoirs die worden gebruikt bij werkzaamheden van korte duur of die vaak wisselen van inhoud mits er toereikende alternatieve maatregelen worden genomen, met name op het gebied van voorlichting of opleiding, die hetzelfde beschermingsniveau garanderen.
3. De in het eerste lid bedoelde gevaarssymbolen kunnen:
a. worden vervangen door waarschuwingsborden als weergegeven in artikel 8.10 met hetzelfde pictogram of symbool;
b. worden aangevuld met extra informatie zoals de naam of de formule van de gevaarlijke stof en met bijzonderheden over de gevaren;
c. voor het transport van reservoirs op de arbeidsplaats worden aangevuld met of vervangen door borden die krachtens de Wet milieugevaarlijke stoffen dan wel de Wet vervoer gevaarlijke stoffen van toepassing zijn voor het transport van gevaarlijke stoffen.
Artikel 8.13 Aanbrengen van signalering op reservoirs
De signalering bedoeld in artikel 8.12 wordt aangebracht op de zichtbare zijden in de vorm van hard materiaal, zelfklevend materiaal of verf.
Artikel 8.14 Plaatsing op reservoirs
1. Indien gevaarssymbolen of gevaarsbenamingen als omschreven in de in artikel 8.12 onder a of b bedoelde richtlijnen op reservoirs en leidingen aangebracht worden, voldoen deze aanduidingen aan de artikelen 8.9, tweede lid, en 8.11.
2. De op leidingen gebruikte gevaarssymbolen en gevaarsbenamingen worden zichtbaar en voldoende herhaald aangebracht in de nabijheid van de meest gevaarlijke plaatsen, zoals kleppen en aansluitingspunten.
Artikel 8.15 Signalering bij opslag gevaarlijke stoffen
1. De signalering van plaatsen, lokalen of afgesloten ruimten die worden gebruikt voor de opslag van aanzienlijke hoeveelheden gevaarlijke stoffen geschiedt door een passend waarschuwingsbord als bedoeld in artikel 8.10 of door gevaarssymbolen en gevaarsbenamingen als bedoeld 8.12 tenzij, rekening houdend met artikel 8.9, derde lid, wat de afmeting betreft, de gevaarssymbolen en gevaarsbenamingen van de afzonderlijke verpakkingen of op de reservoirs ter zake volstaan.
2. De in het eerste lid bedoelde borden of gevaarssymbolen en gevaarsbenamingen worden bij de opslagruimte of op de toegangsdeur tot de opslagruimte geplaatst.
Artikel 8.16 Wijze van gebruik lichtsignalen
RRekening houdend met de gebruiksomstandigheden veroorzaakt het door een signaal uitgezonden licht een aan de omgeving aangepast lichtcontrast dat niet tot verblinding mag leiden maar voldoende zichtbaar is.
Artikel 8.17 Uniformiteit
1. Het lichtoppervlak dat een signaal uitzendt, is uniform van kleur of bevat een pictogram op een bepaalde achtergrond.
2. De uniforme kleur voldoet aan artikel 8.5.
3. Wanneer het signaal een pictogram bevat, voldoet dit aan artikel 8.10.
Artikel 8.18 Bijzondere lichtsignalen
1. Wanneer een voorziening een continu en een intermitterend signaal kan uitzenden, wordt het intermitterende signaal gebruikt om ten opzichte van het continue signaal aan te geven dat het gaat om een situatie die een groter gevaar inhoudt of waarbij de gewenste of verplichte interventie of actie met grotere spoed moet worden uitgevoerd.
2. Wanneer een intermitterend lichtsignaal wordt gebruikt in plaats of ter completering van een geluidssignaal, is de code van het signaal identiek.
3. Een voorziening om een lichtsignaal uit te zenden in geval van groot gevaar, wordt speciaal in het oog gehouden of uitgerust met een reservelamp.
4. De duur en de frequentie van de flitsen van een intermitterend lichtsignaal zijn zodanig dat:
a. de boodschap van het signaal goed wordt begrepen, en
b. er voorkomen wordt dat verwarring ontstaat tussen verschillende lichtsignalen of tussen een continu en een intermitterend lichtsignaal.
Artikel 8.19 Vereisten geluidssignalen
1. Een geluidssignaal:
a. heeft een geluidsniveau dat duidelijk hoger is dan het niveau van het omgevingslawaai, zodat het goed hoorbaar is, doch niet te luid of pijnlijk voor de oren;
b. is gemakkelijk herkenbaar;
c. is gemakkelijk te onderscheiden van een ander geluidssignaal en andere omgevingsgeluiden.
2. Wanneer een voorziening een geluidssignaal met een variabele en een vaste frequentie kan uitzenden, wordt de variabele frequentie gebruikt om ten opzichte van de vaste frequentie aan te geven dat het gaat om een situatie die een groter gevaar inhoudt of waarbij de gewenste of verplichte interventie of actie met grotere spoed moet worden uitgevoerd.
3. Het geluid van een ontruimingssignaal is continu.
Artikel 8.20 Algemene vereisten inzake de mondelinge mededeling mededeling
1. De mondelinge mededeling vindt plaats tussen een spreker of zender en een of meer toehoorders, en wel in de vorm van korte teksten, woordgroepen of afzonderlijke woorden, eventueel gecodeerd.
2. De mondelinge boodschappen zijn zo kort, eenvoudig en duidelijk mogelijk.
3. De taalvaardigheid van de spreker en het gehoorvermogen van de toehoorder zijn voldoende om een ondubbelzinnige communicatie tot stand te brengen.
4. De mondelinge mededeling is direct door middel van gebruik van de menselijke stem of indirect door middel van de menselijke stem of spraaksynthese, verspreid door een middel ad hoc.
5. Indien de mondelinge mededeling wordt gebruikt in plaats van of ter aanvulling van hand- of armseinen en er geen codes worden gebruikt, worden met name de volgende woorden gebruikt:
a. start, om het begin van een commando aan te duiden;
b. stop, om een beweging te onderbreken of te beëindigen;
c. einde, om de werkzaamheden stop te zetten;
d. hijsen, om een last te doen hijsen;
e. vieren, om een last te doen vieren;
f. vooruit, achteruit, naar rechts, naar links, in combinatie met het juiste hand- of armsein, om een beweging in een bepaalde richting te doen plaatsvinden;
g. gevaar, om een noodstop af te dwingen;
h. snel, om een beweging te versnellen.
Artikel 8.21 Gebruikte taal
De betrokken personen kennen de gebruikte taal zodanig dat zij de boodschap correct kunnen uitspreken en begrijpen en zich al naar gelang van de boodschap op passende wijze kunnen gedragen op het vlak van de veiligheid of de gezondheid.
Artikel 8.22 Algemene vereisten inzake hand en armseinen
1. Een hand- of armsein is precies en eenvoudig en bestaat uit een breed gebaar.
2. Het gelijktijdig gebruik van beide armen verloopt symmetrisch en geeft slechts één enkel signaal weer.
Artikel 8.23 Seingever
1. De seingever geeft met behulp van hand- en armseinen besturingsinstructies door aan de ontvanger van de seinen.
2. De seingever wijdt zijn aandacht uitsluitend aan het geven van de besturingsinstructies en de veiligheid van de werknemers die zich in de nabijheid bevinden.
3. De seingever kan de gehele besturingsoperatie zien, zonder daarbij door de handeling gehinderd te worden.
4. Wanneer niet aan de in het derde lid, genoemde voorwaarden kan worden voldaan, worden een of meer bijkomende seingevers ingeschakeld.
Artikel 8.24 Ontvanger van seinen
De ontvanger van de seinen zet de in uitvoering zijnde transportbeweging stil om nieuwe instructies te vragen, wanneer hij de ontvangen orders niet met de nodige veiligheidsgaranties kan uitvoeren.
Artikel 8.25 Kenbaarheid seingever
De seingever is makkelijk herkenbaar voor de ontvanger van de seinen.
Artikel 8.26 Voorkomen onduidelijkheid seinen
De in bijlage XIX bij deze regeling opgenomen hand- en armseinen, worden gebruikt in de daarbij vermelde situaties, waarbij deze geen afbreuk doen aan het gebruik van andere van toepassing zijnde codes, met name in bepaalde bedrijvigheidssectoren, waarmee dezelfde handelingen worden aangeduid.
Artikel 8.27 Signalering van obstakels en gevaarlijke plaatsen
1. De signalering van gevaar door stoten tegen obstakels, door vallende voorwerpen of personen, geschiedt door middel van geel, afgewisseld met zwart, of rood afgewisseld met wit, binnen de bebouwde zones van het bedrijf of de inrichting waartoe de werknemer in het kader van zijn werk toegang heeft.
2. De gele en zwarte of rode en witte banden worden onder een hoek van circa 45° aangebracht en hebben ongeveer dezelfde afmetingen.
Artikel 8.28 Afstemming signalering op obstakel of gevaarlijke plaats
De afmetingen van de signalering houden rekening met de afmeting van het gesignaleerde obstakel of de gesignaleerde gevaarlijke plaats.
Artikel 8.29 Vereisten inzake markering van verkeerswegen
1. Wanneer de bescherming van de werknemers dat vereist, worden de verkeerswegen op de arbeidsplaats voor voertuigen duidelijk door doorlopende strepen met een goed zichtbare kleur aangegeven.
2. Bij het aanbrengen van de strepen wordt rekening gehouden met de nodige veiligheidsafstanden tussen de voertuigen die er kunnen rijden en elk voorwerp dat zich in de nabijheid en tussen de voetgangers en de voertuigen kan bevinden.
HOOFDSTUK 9 OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN
Artikel 9.1 Vergoeding (AR)
1. Voor de certificatie-onderzoeken in verband met de afgifte van een certificaat als bedoeld in artikel 2.11, 2.14 tot en met 2.17, 4.14, 4.16 4.17b, 4.17e, 4.27 en 7.7 en een certificaat als bedoeld in artikel 7.29, negende lid, van het besluit is een vergoeding verschuldigd van ten hoogste € 182 per uur, bijkomende kosten en BTW daaronder niet begrepen.
2. Voor het bepalen van het tarief per certificaat worden de duur van de onderzoeken, bedoeld in het eerste lid, en het aantal en de soort van de verrichtingen die daarbij worden uitgevoerd alsmede de aard en de hoogte van de bijkomende kosten zo nauwkeurig mogelijk omschreven.
Artikel 9.2 Vergoeding extra kosten certificatie en wijze van betaling
1. Voor zover ten gevolge van een verzoek of handeling dan wel nalaten van de aanvrager van een certificaat als bedoeld in deze regeling, extra kosten worden gemaakt in verband met de afgifte van het certificaat, worden deze kosten doorberekend aan de aanvrager.
2. De kosten verbonden aan de afgifte van een certificaat, voor zover de afgifte gebeurt door de minister, worden bij de aanvraag voldaan door overmaking op bankrekeningnummer 19.23.21.366 (Rabobank), ten name van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Postbus 90801, 2509 LV te ‘s-Gravenhage. Indien de minister voor de afgifte van een certificaat een certificerende instelling heeft aangewezen, worden de kosten, verbonden aan de afgifte van het certificaat, bij de aanvraag voldaan overeenkomstig de aanwijzingen van de instelling.
Artikel 9.2a
De afgifte van een certificaat van vakbekwaamheid arbeidshygiëne door de Stichting voor de Certificatie van Vakbekwaamheid SKO in de periode van 1 november 1999 tot 3 november 2006 wordt aangemerkt als de afgifte van een certificaat van vakbekwaamheid arbeidshygiëne als bedoeld in artikel 2.15.
Artikel 9.2b Vervallen
Artikel 9.2c Vervallen
Artikel 9.2d Vervallen
Artikel 9.2e Vervallen
Artikel 9.2f Overgangsbepaling certificering arbeid met asbest en crocidoliet
1. Certificaten die bij de toepassing van het Asbest-verwijderingsbesluit zijn afgegeven op basis van de certificatieschema’s, genoemd in artikel 4.27, onderdeel a of b, worden voor de geldigheidsduur die is vastgesteld bij de afgifte ervan, doch maximaal voor een periode van drie jaar, aangemerkt als een certificaat als bedoeld in artikel 4.54a, vierde lid, onderscheidenlijk artikel 4.54d, eerste lid, van het besluit.
2. Indien de geldigheidsduur van een certificaat als bedoeld in het eerste lid is verstreken en de instelling die het betreffende certificaat heeft afgegeven op grond van het derde lid is aangewezen als certificerende instelling, kan de geldigheidsduur door deze instelling worden verlengd voor maximaal een periode van een jaar.
3. Behalve indien de aanwijzing, bedoeld in artikel 1.5a van het besluit, is ingetrokken, wordt een instelling tot uiterlijk 1 juli 2007 aangemerkt als een certificerende instelling als bedoeld in artikel 4.54a, vierde lid, onderscheidenlijk artikel 4.54d, eerste lid, van het besluit, indien op het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 12 van het Asbestverwijderingsbesluit 2005:
a. een of meer certificaten als bedoeld in het eerste lid, afgegeven door de betreffende instelling, van kracht is of zijn;
b. een overeenkomst tussen de instelling en de Stichting Certificatie Asbest te Bennekom met betrekking tot de toepassing van een of meer schema’s, bedoeld in artikel 4.27, onderdeel a of b, van kracht is;
c. de instelling aan de Europese norm EN 45011 voldoet voor de toepassing van de certificatieschema’s genoemd in het eerste lid;
d. de instelling de minister heeft gemeld voor toepassing van dit lid in aanmerking te willen komen en heeft verklaard te voldoen aan de onderdelen a tot en met c.
Artikel 9.3 Vervallen
Artikel 9.4 Vervallen.
Artikel 9.5 Citeertitel
Deze regeling wordt aangehaald als: Arbeidsomstandighedenregeling.
Deze regeling zal met de toelichting en de bijlagen in de Staatscourant worden gepubliceerd.
De Staatssecretaris voornoemd,
BIJLAGEN
Behorende bij de Arbeidsomstandighedenregeling
Bijlage I
behorend bij artikel 1 .10
Gegevens ten behoeve van de schriftelijke mededeling van een ongeval, bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Arbeidsomstandighedenwet 1998
1. Werkgever
Naam:
Adres:
(geen Postbusnummer)
Postcode en plaats:
Registratienummer Kamer van Koophandel:
(voor zover van toepassing)
Aantal werkzame personen:
Naam melder:
Telefoon :
2. Getroffene(n)
Naam:
Adres:
Postcode en woonplaats:
Geboortedatum en geslacht:
Nationaliteit: .
De getroffene is: werknemer / stagiair / uitzendkracht / leerling / student / overig
Datum indiensttreding:
Soort letsel:
Plaats van het letsel:
Noodzaak ziekenhuisopname: ja / nee*
Dodelijke afloop: ja / nee*
Vermoedelijke verzuimduur.
3. Omstandigheden van het ongeval
Plaats van het ongeval:
Indien het ongeval niet plaatsvond op het adres van de werkgever tevens:
Naam bedrijf (voorzover van toepassing):
Adres:
Postcode en plaats:
Datum en tijdstip ongeval:
Direct voorafgaand aan het ongeval door getroffene verrichte werkzaamheden:
Eventueel betrokken arbeidsmiddelen of stoffen:
Bijlage II
behorend bij artikel 1 .16
1. Deze lijst wordt aangehaald als: Arbolijst 1999.
2. De in de bijlage begrepen bedrijfsmiddelen die in aanmerking kunnen komen voor willekeurige afschrijving, dienen de aangegeven bestemming te hebben voor zover aangegeven en ten minste te bestaan uit de bestanddelen vermeld achter “en bestaande uit”. indien zij uit deze bestanddelen bestaan mogen de bestanddelen vermeld achter “(en eventueel)” daaraan worden toegevoegd. Tot die bestanddelen kunnen tevens gerekend worden voorzieningen (zoals leidingen, appendages en meet- en regelapparatuur) die technisch noodzakelijk zijn voor en uitsluitend dienstbaar zijn aan deze bedrijfsmiddelen en derhalve geen zelfstandige betekenis hebben.
3. Bedrijfsmiddelen waarvoor een beroep wordt gedaan op de FARBO-regeling en waarvan het eventuele hydraulische systeem meer dan 3 liter olie bevat, moeten gevuld zijn met biologisch- afbreekbare en niet-toxische olie (zie in dat verband ook de VAMIL-lijst).
4. De met een asterisk gemarkeerde bedrijfsmiddelen dienen, overeenkomstig de daarvoor geldende EEG-richtlijnen, vergezeld te zijn van een EG-verklaring van overeenstemming en van een gebruiksaanwijzing, die beiden zijn opgesteld in de Nederlandse taal.
Categorie-indeling
De bedrijfsmiddelen op deze lijst zijn ingedeeld in de volgende categorieën:
S. Investeringen ter voorkoming dan wel vermindering van de blootstelling aan toxische en andere stoffen.
L. Investeringen ter voorkoming dan wel vermindering van de blootstelling aan lawaai.
F. Investeringen ter voorkoming dan wel vermindering van de blootstelling aan fysieke belasting en ter bevordering van de reintegratie.
Diverse op de lijst voorkomende bedrijfsmiddelen bieden meer dan één arbovoordee1. In die gevallen is het betreffende
bedrijfsmiddel toegedeeld aan een van de hiervoor genoemde categorieën.
Zie voor de laatste arbolijst: Staatscourant nr 243 van 16 december 1999
Bijlage III
behorend bij artikel 3.1
Model kennisgeving bouwwerk
1. Aard van het bouwwerk:
2 Volledig adres van de bouwplaats:
Telefoon :
Fax:
3. Namen en adressen van de betrokken partijen:
a. Opdrachtgever(s)
Naam:
Adres:
Postcode / plaats:
Contactpersoon:
Telefoon :
Fax:
b. Ontwerpende partij(en)
Naam:
Adres:
Postcode / plaats:
Contactpersoon :
Telefoon:
Fax:
c. Coördinator(en) in de ontwerpfase
Naam:
Adres:
Postcode / plaats:
Contactpersoon :
Telefoon :
Fax:
d. Uitvoerende partij(en)
Naam:
Adres:
Postcode / plaats:
Contactpersoon:
Telefoon :
Fax:
e. Coördinator(en) in de uitvoeringsfase
Naam:
Adres:
Postcode / plaats:
Contactpersoon :
Telefoon :
Fax:
4. Vermoedelijke aanvangsdatum van de bouwwerkzaamheden:
5. Vermoedelijke bouwtijd:
6. Vermoedelijke maximum aantal werknemers dat gelijktijdig op de bouwplaats aanwezig zal zijn:
7.Vermoedelijk aantal werkgevers en zelfstandigen op de bouwplaats:
8. Namen van reeds geselecteerde ondernemingen:
10. Handtekening opdrachtgever.
Bijlage lV A
behorend bij artikel 4.1 , onder t
Veiligheids. en gezondheidsverklaring 10
Toestand van de ladingzone
– De gehele ladingzone is niet veilig voor mensen en niet veilig voor vuur.
– De ladingtanks zijn gesloten.
Ligplaats
Niet aan de werf of het reparatiebedrijf.
Binnen de 25 meter van de ladingzone mag geen vuur aanwezig zijn of naar redelijke verwachting kunnen ontstaan
Toegestane werkzaamheden
1. Koud werk buiten of boven de ladingzone en in K3-ruimten buiten de ladingzone.
2. Werk met vuur tenminste 25 meter buiten de ladingzone, echter niet in K3-ruimten.
Veiligheids- en gezondheidsverklaring 11
Toestand van de ladingzone
– De gehele ladingzone is niet veilig voor mensen en niet veilig voor vuur.
– De ladingtanks zijn gesloten en verzegeld.
Ligplaats
Het schip mag naar de werf of het reparatiebedrijf. Echter alleen naar een veilige ligplaats (= een ligplaats waar binnen een afstand van 25 meter van de ladingzone geen vuur aanwezig is of naar redelijke verwachting kan ontstaan).
Binnen de 25 meter van de ladingzone mag geen vuur aanwezig zijn of naar redelijke verwachting kunnen ontstaan.
Toegestane werkzaamheden
1. Koud werk buiten of boven de ladingzone en in K3-ruimten buiten de ladingzone.
2. Werk met vuur ten minste 25 meter buiten de ladingzone, echter niet in K3-ruimten.
Veiligheids. en gezondheidsverklaring 12/1
Toestand van de ladingzone
– Een gedeelte van de ruimten binnen de ladingzone is niet veilig voor mensen en niet veilig voor vuur
– Een gedeelte van de ruimten binnen de ladingzone is veilig voor mensen en niet veilig voor vuur
– Een gedeelte van de ladingzone is aangemerkt als zijnde veilig voor mensen en veilig voor vuur.
In het laatste geval is de Veiligheids- en gezondheidsverklaring 12/l een voorloper van de Veiligheids- en gezondheidsverklaring 12/2.
Deze Veiligheids- en gezondheidsverklaring 12/2 kan pas worden uitgereikt indien sinds de uitreiking van de Veiligheids- en gezondheidsverklaring 12/1 ten minste 6 uren zijn verstreken. In deze periode mag zich geen wijziging voordoen in de toestand van de gehele ladingzone.
Ligplaats
Het schip mag naar de werf of het reparatiebedrijf.
Binnen de 25 meter van de ladingzone mag geen vuur aanwezig zijn of naar redelijke verwachting kunnen ontstaan.
Toegestane werkzaamheden
1. Koud werk buiten of boven de ladingzone en in K3-ruimten buiten de ladingzone.
2. Koud werk in een deel van de ladingzone. Het van toepassing zijn van aangegeven
werkzaamheden is afhankelijk van de toestand van de ladingzone en wordt aan de hand van die toestand bepaald.
3. Werk met vuur ten minste 25 meter buiten de ladingzone, echter niet in K3-ruimten.
Veiligheids- en gezondheidsverklaring 12/2
Toestand van de ladingzone
– Een gedeelte van de ruimten binnen de ladingzone is niet veilig voor mensen en niet veilig voor vuur.
– Een gedeelte van de ruimten binnen de ladingzone is veilig voor mensen en niet veilig voor vuur
– Een gedeelte van de ladingzone is zowel veilig voor mensen als veilig voor vuur.
De Veiligheids- en gezondheidsverklaring 12/2 kan pas worden uitgereikt indien gebleken is dat de ruimten waarin met vuur moet worden gewerkt veilig voor mensen en veilig voor vuur zijn gebleven, terwijl ook in de toestand van de andere ruimten binnen de ladingzone geen wijziging mag zijn opgetreden. Daarnaast moeten er ten minste 6 uren verstreken zijn na het uitreiken van de bijbehorende Veiligheids- en gezondheidsverklaring 12/1.
Ligplaats
Het schip mag naar de werf of het reparatiebedrijf.
Binnen de 25 meter van de ladingzone mag geen vuur aanwezig zijn of naar redelijke verwachting kunnen ontstaan.
Toegestane werkzaamheden
1. Koud werk boven of buiten de ladingzone en in K3-ruimten buiten de ladingzone .
2. Koud werk in een deel van de ladingzone. Het van toepassing zijn van aangegeven werkzaamheden is afhankelijk van de toestand van de ladingzone en wordt aan de hand van die toestand bepaald.
3. Werk met vuur in een deel van de ladingzone. Het van toepassing zijn van aangegeven werkzaamheden is afhankelijk van de toestand van de ladingzone en wordt aan de hand van die toestand bepaald.
4. Werk met vuur ten minste 25 meter buiten de ladingzone, echter niet in K3-ruimten.
Veiligheids- en gezondheidsverklaring 13/l
Toestand van de ladingzone
– De gehele ladingzone is veilig voor mensen en niet veilig voor vuur.
Aangezien echter de Veiligheids- en gezondheidsverklaring 13/1 de voorloper is van de Veiligheids- en gezondheidsverklaring 13/2 zal men er voor zorg moeten dragen dat de gehele ladingzone veilig voor vuur is. De Veiligheids- en gezondheidsverklaring 13/2 kan pas worden uitgereikt indien sinds de uitreiking van de Veiligheids- en gezondheidsverklaring 13/1 ten minste 6 uren zijn verstreken. In deze periode mag zich geen wijziging voordoen in de toestand van de gehele ladingzone.
Ligplaats
Het schip mag naar de werf of het reparatiebedrijf. Binnen de 25 meter van de ladingzone mag geen vuur aanwezig zijn of naar redelijke verwachting kunnen ontstaan.
Toegestane werkzaamheden
1. Koud werk buiten of boven de ladingzone en in K3-ruimten buiten de ladingzone.
2. Koud werk in de gehele ladingzone.
3. Werk met vuur ten minste 25 meter buiten de ladingzone, echter niet in K3-ruimten.
Veiligheids- en gezondheidsverklaring 13/2
Toestand van de ladingzone
– De gehele ladingzone is veilig voor mensen en veilig voor vuur.
Deze vastgestelde toestand is ongewijzigd gebleven na de uitreiking van de bijbehorende Veiligheids- en gezondheidsverklaring 13/1. Daarnaast moeten er ten minste 6 uren verstreken zijn na het uitreiken van de bijbehorende Veiligheids- en gezondheidsverklaring 13/1.
Ligplaats
Het schip mag overal ligplaats nemen
Toegestane werkzaamheden
1. Koud werk buiten of boven de ladingzone en in K3-ruimten buiten de ladingzone.
2. Koud werk in de gehele ladingzone.
3. Werk met vuur in, boven en buiten de gehele ladingzone echter niet in K3-ruimten buiten de ladingzone.
Veiligheids- en gezondheidsverklaring 20
Toestand van de ladingzone
– De ladingzone is geheel of gedeeltelijk veilig voor mensen en veilig voor vuur.
Ligplaats
Het schip mag overal ligplaats nemen
Toegestane werkzaamheden
1. Koud werk buiten of boven de ladingzone en in K3-ruimten buiten de ladingzone.
2. Koud werk in gehele, of in een deel van de ladingzone. Het van toepassing zijn van aangegeven werkzaamheden is afhankelijk van de toestand van de ladingzone en wordt aan de hand van die toestand bepaald.
3. Werk met vuur in besloten ruimten buiten de ladingzone, echter niet in K3-ruimten buiten de ladingzone.
4. Werk met vuur boven en buiten de gehele ladingzone.
5. Werk met vuur in de gehele, of in een deel van de ladingzone. Het van toepassing zijn van aangegeven werkzaamheden is afhankelijk van de toestand van de ladingzone en wordt aan de hand van die toestand bepaald.
Veiligheids- en gezondheidsverklaring 31
Toestand van de ladingzone
– De gehele ladingzone is veilig voor mensen en niet veilig voor vuur.
Ligplaats
Het schip mag overal ligplaats nemen
Toegestane werkzaamheden
1. Koud werk buiten of boven de ladingzone en in K3-ruimten buiten de ladingzone.
2. Koud werk in de gehele ladingzone.
3. Werk met vuur buiten of boven de ladingzone echter niet in K3-ruimten buiten de
ladingzone.
Veiligheids- en gezondheidsverklaring 32
Toestand van de ladingzone
– Een gedeelte van de ladingzone is veilig voor mensen en niet veilig voor vuur.
– Het resterende gedeelte van de ladingzone is veilig voor mensen en veilig voor vuur.
Ligplaats
Het schip mag overal ligplaats nemen.
Toegestane werkzaamheden
1. Koud werk buiten of boven de ladingzone en in K3-ruimten buiten de ladingzone.
2. Koud werk in de gehele ladingzone.
3. Werk met vuur buiten of boven de ladingzone, echter niet in K3-ruimten buiten de ladingzone.
4. Werk met vuur in een deel van de ladingzone. Het van toepassing zijn van aangegeven werkzaamheden is afhankelijk van de toestand van de ladingzone en wordt aan de hand van die toestand bepaald.
Veiligheids- en gezondheidsverklaring 33
Toestand van de ladingzone
– De gehele ladingzone is veilig voor mensen en veilig voor vuur.
Ligplaats
Het schip mag overal ligplaats nemen.
Toegestane werkzaamheden
1. Koud werk buiten of boven de ladingzone en in K3-ruimten buiten de ladingzone.
2. Koud werk in de gehele ladingzone.
3. Werk met vuur in, boven of buiten de ladingzone, echter niet in K3-ruimten buiten de ladingzone.
Veiligheids- en gezondheidsverklaring A/30
Toestand van de ladingzone
– De K3-ruimten buiten de ladingzone zijn veilig voor vuur.
De toestand van de ruimten binnen de ladingzone wordt op deze Veiligheids- en gezondheidsverklaring niet opgenomen.
Toegestane werkzaamheden
1. Koud werk in K3-ruimten buiten de ladingzone.
2. Werk met vuur in K3-ruimten buiten de ladingzone.
De Veiligheids- en gezondheidsverklaring A/30 is een zogenaamde “Combinatie Veiligheids- en gezondheidsverklaring”. Dit betekent dat een Veiligheids- en gezondheidsverklaring A/30 nooit alleen afgegeven mag worden. Altijd zal dit moeten gebeuren in combinatie met een Veiligheids- en gezondheidsverklaring, welke de toestand van de ladingzone aangeeft.
Veiligheids- en gezondheidsverklaring A4
Deze Veiligheids- en gezondheidsverklaring is bedoeld om een Veiligheids- en gezondheidsverklaring welke zijn geldigheid heeft verloren weer geldig te maken
Toestand van de ladingzone
De toestand van de ladingzone is gelijk aan de toestand zoals die vermeld wordt op de Veiligheids- en gezondheidsverklaring die door het uitreiken van de Veiligheids- en gezondheidsverklaring A4 zijn geldigheid herkrijgt.
De modellen, bedoeld in deze bijlage, liggen ter inzage in de bibliotheek van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
Bijlage lV B
behorend bij de artikelen 4.11 , 4.12 en 4.13
Als model meldingsformulier, behorend bij artikel4.11 en 4.13 wordt vastgesteld Model A. Dit model betreft reparatiewerkzaamheden aan, op of in tankschepen waarbij werk met vuur boven de ladingzone en / of werk met vuur in een deel van de ladingzone plaatsvindt zonder dat de daartoe voorgeschreven veiligheids- en gezondheidsverklaring is uitgereikt.
Als model meldingsformulier, behorend bij artikel 4.12 en 4.13 wordt vastgesteld Model B. Dit model betreft afwijking van de voorwaarde op de Veiligheids- en gezondheidsverklaring 10-11- 12/1-12/2 en 13/1 dat binnen een afstand van 25 meter van de ladingzone geen vuur aanwezig mag zijn noch naar redelijke verwachting kan ontstaan.
Reparatiewerkzaamheden aan of op tankschepen waarbij werk met vuur buiten de ladingzone, echter binnen 25 meter van die ladingzone, plaatsvindt zonder dat de daartoe voorgeschreven veiligheids- en gezondheidsverklaring is uitgereikt
De modellen, bedoeld in deze bijlage, liggen ter inzage in de bibliotheek van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Bijlage IV C
behorend bij artikel 4.14, eerste lid, onder a
Eindtermen van de opleiding gasdeskundige
Algemeen
1. Het herkennen van alle gevaren, het beoordelen van de risico’s verbonden aan het schoonmaken, onderhouden, herstellen, verbouwen en slopen van tankschepen.
2. De cursist kan de eigenschappen en de gevaarsaspecten van de KO-, K1-, K2-, K3-, KT- en T-vloeistoffen noemen.
3. De cursist kan de situaties waarin iedere veiligheids- en gezondheidsverklaring wordt toegepast noemen, herkennen en aangeven welke beperkingen iedere veiligheids- en gezondheidsverklaring bevat.
4. De cursist kan de situaties als bedoeld in de artikelen 4.11 en 4.12 van de Arbeidsomstandig- hedenregeling, waarin een meldingsformulier wordt toegepast noemen en herkennen.
5. De cursist dient te beschikken over voldoende kennis van de Engelse en Nederlandse taal en de terminologie van het vakgebied.
6. De cursist dient te beschikken over voldoende kennis van de mogelijke reparatiemethoden van en scheepswerf (of sloop- / reparatiebedrijf) en het werken met las- en snijapparatuur in relatie tot de mogelijke risico’s.
7. De cursist dient te beschikken over voldoende kennis van schoonmaakmethoden toegepast aan boord van tankschepen, de apparatuur die daarbij pleegt te worden gebruikt en van de internationaal aanvaarde regels met betrekking tot definiëring veilige tankatmosfeer in relatie tot de mogelijke risico’s.
8. De cursist dient te beschikken over voldoende kennis van indeling, bouw, constructie en uitrusting van tankschepen.
9. De cursist dient te beschikken over een diploma van de Middelbare veiligheidskundige opleiding en van een diploma van een met goed gevolg afgelegd examen middelbaar beroepsonderwijs op technisch of chemisch terrein dan wel van een met goed gevolg afgelegd examen lager beroepsonderwijs op technisch of chemisch terrein, aangevuld met de schakelcursus Middelbare veiligheidskundige tot het niveau waarop toelating tot de Middelbaar veiligheidskundige opleiding mogelijk is.
Wettelijk kader
10. De cursist dient kennis te hebben van de bestaande arbeidsbeschermende voorschriften op het gebied van gevaarlijke stoffen / preparaten in het algemeen en op het gebied van gevaarlijke stoffen / preparaten aan boord van tankschepen in het bijzonder zoals opgenomen in de Arbeidsomstandighedenwet 1998, het Arbeidsomstandighedenbesluit en de Arbeidsomstandighedenregeling, de artikelen 4.1 tot en met 4.13.
l1. De cursist dient kennis te hebben van de beleidsregels over werken in besloten ruimten, de beleidsregels over het veilig werken op, aan of in tankschepen en de brochure Besloten ruimten (juli 1996). ,
12. De cursist dient kennis te hebben van de wettelijke grenswaarden (inclusief de wettelijke grens waarden van stoffen), de beleidsregels met betrekking tot bestuurlijke grenswaarden en onder verantwoording van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid uitgegeven publicaties.
13. De cursist kan de instanties noemen die de controle op de naleving van voornoemde
wettelijke voorschriften uitvoeren.
Taken
14. De cursist kan de taken van een gasdeskundige noemen, toelichten en verrichten.
15. De cursist kan een werkplan voor het schoonmaken, onderhouden, herstellen, verbouwen en slopen van tankschepen samenstellen, toelichten en beoordelen op risico’s voor gezondheid en veiligheid.
Herkenning van het gevaar en risicobeoordeling
16. De cursist dient te beschikken over voldoende kennis om het gevaar van explosie, brand, vergiftiging, verstikking, bedwelming en zuurstofverrijking van stoffen of preparaten die met tank schepen vervoerd plegen te worden te kunnen beoordelen.
17. De cursist kan de gevaren voor de gezondheid bij het schoonmaken, onderhouden, herstellen, verbouwen en slopen van tankschepen herkennen en de risico’s beoordelen.
18. Indien van een stof of preparaat de chemische identiteit bekend is kan de cursist bepalen of deze stof of dit preparaat onder deze regelgeving valt en welk onderzoek noodzakelijk is.
19. De cursist moet etikettering van stoffen en preparaten kunnen interpreteren.
20. De cursist moet veiligheidsinformatiebladen van stoffen en preparaten kunnen interpreteren.
Risicobeheersing
21. De cursist kan het doel en de werking van maatregelen ter beperking van het risico bij het schoon- maken, onderhouden, herstellen, verbouwen en slopen van tankschepen uitleggen en toelichten.
Arbeidshygiëne
22. De cursist kan globaal de doelstellingen en de uitwerking van de arbeidshygiënische strategie met betrekking tot het schoonmaken, onderhouden, herstellen, verbouwen en slopen van tankschepen weergeven en toelichten.
Metingen
23. De cursist dient te beschikken over voldoende kennis om een monster van een stof / preparaat te kunnen nemen om zodoende de chemische samenstelling en het vlampunt te kunnen laten bepalen.
24. De cursist dient te beschikken over voldoende kennis van te gebruiken meetapparatuur (onder meer zuurstofmeter explosiemeter meetapparatuur ten behoeve van concentratiemeting gezondheidsschadelijke stoffen) en het werkingsprincipe daarvan om daarmee de ruimteconcentratie van relevante dampen / gassen te kunnen bepalen.
25. De cursist kan een visuele inspectie van een ruimte op een tankschip verrichten en kan de waarde van deze inspectie correct beoordelen.
26. De cursist kan de resultaten van de verschillende typen monsternemingen / analyses weergeven, toelichten en aangeven wat dit voor gevolgen heeft voor de toegestane werkzaamheden.
Bijlage V
behorend bij artikel 4.16, eerste lid, onder a
Eindtermen opleidingen springmeesters
Categorie A: algemene en eenvoudige springwerken
1. De cursist heeft het overzicht over het hele vakgebied springtechniek en de opleidingsmogelijkheden.
2. De cursist heeft kennis van de relevante wet- en regelgeving.
3. De cursist beschikt over een technische opleiding op minimaal LBO-niveau met 2 jaar praktijkervaring, waarvan 1 jaar in relatie staat tot sloopwerkzaamheden.
4. De cursist heeft kennis van springtechniek, springstoffen en de eigenschappen dan wel uitwerkingen ervan op materialen en constructies, schokgolfwerking in de lucht, water en in de bodem, uitwerking dan wel gevaren voor mens en omgeving en van veilige afstanden.
5. De cursist heeft kennis van springketens en ontstekingscircuits, de verschillende soorten springstoffen, ladingen, ontstekingsmiddelen, ontstekers, ontstekingssystemen, ontstekingstoestellen, meet- en testapparatuur, de uitwerking voor mens en omgeving en veilige afstanden.
6. De cursist heeft inzicht in de verschillende springobjecten, constructies, de beoordeling en herkenning en het selectief toepassen van bezwijkmechanismen en breukcriteria, de soort, methode, plaatsing en berekening van ladingen, ontstekingssystemen, -methoden, -volgorde en – circuits, afdekking, uitwerking en gevaren voor mens en omgeving, veilige afstanden en de inhoud van een springplan.
7. De cursist heeft vaardigheid in het gebruik van springstoffen, het samenstellen van ladingen en het aanleggen dan wel testen van ontstekingscircuits of -toestellen.
8. De cursist heeft inzicht in methoden van transport, opslag, afvoer en vernietiging van springstoffen.
Aanvullend
Categorie B: springen van gebouwen en hoge bouwwerken
1. De cursist heeft in relatie tot gebouwen en hoge bouwwerken kennis van de uitwerking van springstoffen op constructies, schokgolfwerking in de lucht, water en in de bodem, uitwerking of gevaren voor mens en omgeving en van veilige afstanden.
2. De cursist heeft kennis van bij gebouwen en hoge bouwwerken toe te passen springketens en ontstekingscircuits, de verschillende soorten springstoffen, ladingen ontstekingsmiddelen, ontstekers, ontstekingssystemen, ontstekingstoestellen, meet- en testapparatuur, de uitwerking voor mens en omgeving en veilige afstanden.
3. De cursist heeft inzicht in de bij gebouwen en hoge bouwwerken voorkomende constructies, de beoordeling en herkenning en het selectief toepassen van bezwijkmechanismen en breukcriteria, de soort, methode, plaatsing en berekening van ladingen, ontstekingssystemen, -methoden, – volgorde en -circuits, afdekking, uitwerking en gevaren voor mens en omgeving, veilige afstanden en de inhoud van een springplan.
4. De cursist heeft vaardigheid in het opstellen en uit (doen) voeren van een compleet springplan voor een gebouw of hoog bouwwerk en de totale organisatie daaromheen.
Categorie C: springen onder water
1. De cursist heeft in relatie tot springen onder water kennis van de uitwerking van springstoffen op constructies, schokgolfwerking in de lucht, water en in de bodem, uitwerking of gevaren voor mens en omgeving en van veilige afstanden.
2. De cursist heeft kennis van bij springen onder water toe te passen springketens en ontstekings- circuits, de verschillende soorten springstoffen, ladingen ontstekingsmiddelen, ontstekers, ontstekingssystemen, ontstekingstoestellen, meet- en testapparatuur’ de uitwerking voor mens en omgeving en veilige afstanden.
3. De cursist heeft inzicht in de bij springen onder water voorkomende constructies, de beoordeling en herkenning en het selectief toepassen van bezwijkmechanismen en breukcriteria, de soort, methode, plaatsing en berekening van ladingen, ontstekingssystemen, -methoden, -volgorde en – circuits, afdekking, uitwerking en gevaren voor mens en omgeving, veilige afstanden en de inhoud van een springplan.
4. De cursist heeft vaardigheid in het opstellen en uit (doen) voeren van een compleet springplan voor springen onder water en de totale organisatie daaromheen.
Categorie D: springen in open groeven
1. De cursist heeft in relatie tot springen in open groeven kennis van de uitwerking van springstoffen op constructies, schokgolfwerking in de lucht, water en in de bodem, uitwerking of gevaren voor mens en omgeving en van veilige afstanden.
2. De cursist heeft kennis van bij springen in open groeven toe te passen springketens en ontstekingscircuits, de verschillende soorten springstoffen, ladingen ontstekingsmiddelen, ontstekers, ontstekingssystemen, ontstekingstoestellen, meet- en testapparatuur, de uitwerking voor mens en omgeving en veilige afstanden.
3. De cursist heeft inzicht in de bij springen in open groeven voorkomende constructies, de beoordeling en herkenning en het selectief toepassen van bezwijkmechanismen en breukcriteria, de soort, methode, plaatsing en berekening van ladingen, ontstekingssystemen, -methoden, -volgorde en – circuits, afdekking, uitwerking en gevaren voor mens en omgeving, veilige afstanden en de inhoud van een springplan.
4. De cursist heeft vaardigheid in het opstellen en uit (doen) voeren van een compleet springplan voor springen in open groeven en de totale organisatie daaromheen.
Bijlage VI
behorend bij artikel 4’19, eerste lid
Lijst van wettelijke grenswaarden op grond van artikel 4.9 van het Arbeidsomstandighedenbesluit.
Verklaring van de gebruikte letters en aanduidingen
CAS nummer
Om eenduidige identificatie te vergemakkelijken is bij elke stof het zogenoemde CAS nummer opgenomen, dat wil zeggen het nummer waaronder de stof door de “Chemical Abstract Service” is geregistreerd.
TGG
Tijd Gewogen Gemiddelde.
H (Huidopname)
Stoffen die relatief gemakkelijk door de huid kunnen worden opgenomen, hetgeen een substantiële bijdrage kan betekenen aan de totale inwendige blootstelling, hebben in de lijst een H-aanduiding. Bij deze stoffen moeten naast maatregelen tegen inademing ook adequate maatregelen ter voorkoming van huidcontact worden genomen.
inhaleerbaar / respirabel stof
Voor stoffen die ook als deeltjes / aerosolen kunnen voorkomen geldt dat de grenswaarde betrekking heeft op de deeltjes bemonsterd als “inhaleerbaar stof”, tenzij anders vermeld. Voor nadere definiëring van inhaleerbaar en respirabel stof en meetaspecten hiervan wordt verwezen naar NEN-norm NEN-EN 481: 1993.
Respirabele vezels
Respirabele vezels worden als volgt gedefinieerd: vezels die langer zijn dan 5 micrometer, met een diameter kleiner dan 3 micrometer en die een lengte/breedte-verhouding hebben van meer dan 3/1. Voor minerale wolvezels geldt nog het extra criterium dat de vezels korter moeten zijn dan 200 micrometer.
Zie voor de tabel met grenswaarden: staatscourant nr 239 van 10 december 1999. Binnen deze lijst is voor “Lasrook” en “Talk” grenswaarden ingevoegd, door staatscourant nr 56 van 20 maart 2000.
Bijlage VII
behorend bij artikel 4.20, eerste lid
Lijst van wettelijke grenswaarden voor kankerverwekkende stoffen op grond van artikel 4.16 van het Arbeidsomstandighedenbesluit
Verklaring van de gebruikte letters en aanduidingen
CAS nummer
Om eenduidige identificatie te vergemakkelijken is bij elke stof het zogenoemde CAS nummer opgenomen, dat wil zeggen het nummer waaronder de stof door de “Chemical Abstract Service” is geregistreerd.
TGG
Tijd Gewogen Gemiddelde.
H (Huidopname)
Stoffen die relatief gemakkelijk door de huid kunnen worden opgenomen, hetgeen een substantiële bijdrage kan betekenen aan de totale inwendige blootstelling, hebben in de lijst een H aanduiding. Bij deze stoffen moeten naast maatregelen tegen inademing ook adequate maatregelen ter voorkoming van huidcontact worden genomen.
Inhaleerbaar / respirabel stof
Voor stoffen die ook als deeltjes / aerosolen kunnen voorkomen geldt dat de grenswaarde betrekking heeft op de deeltjes bemonsterd als” inhaleerbaar stof’ tenzij anders vermeld.
Voor nadere definiëring van inhaleerbaar en respirabel stof en meetaspecten hiervan wordt verwezen naar NEN norm NEN EN 481: 1993.
Respirabele vezels
Respirabele vezels worden als volgt gedefinieerd: vezels die langer zijn dan 5 micrometer, met een diameter kleiner dan 3 micrometer en die een lengte/breedte verhouding hebben van meer dan 3/1. Voor keramische vezels geldt nog het extra criterium dat de vezels korter moeten zijn dan 200 micrometer.
De grenswaarden gelden bij een temperatuur van 20º C en een druk van 101 ,3 kPa.
Zie voor de tabel met grenswaarden: staatscourant nr 239 van 10 december 1999
Bijlage VIII
behorend bij artikel 4.27, eerste lid, onder a
Opleiding deskundig toezicht asbestsloop
Eindtermen
Algemeen
1. De cursist kan de verschillende soorten asbest en asbesthoudend materiaal noemen.
2. De cursist kan de verschillende toepassingen van asbest of asbesthoudend materiaal noemen en kan de situaties waarin het wordt en werd toegepast noemen en herkennen.
Wettelijk kader
3. De cursist dient kennis te hebben van de bestaande arbeidsbeschermende voorschriften op het gebied van asbest in het algemeen en op het gebied van het slopen of verwijderen van asbest in het bijzonder.
4. De cursist dient kennis te hebben van de beleidsregels over asbest.
5. De cursist kan werkzaamheden uitvoeren volgens de eisen uit een V&G-plan.
6. De cursist kan werkzaamheden uitvoeren conform de eisen uit een sloopvergunning.
7. De cursist is op de hoogte van de voorschriften voor het omgaan met asbesthoudend afval en kan deze voorschriften toepassen.
8. De cursist dient kennis te hebben van de milieuvoorschriften die gelden bij het slopen of verwijderen van asbest.
9. De cursist kan de instanties noemen die de controle op de naleving van voornoemde wettelijke voorschriften uitvoeren.
Taken
10. De cursist kan de taken van een Deskundig Toezichthouder Asbestsloop noemen, toelichten en verrichten.
l1. De cursist kan een werkplan voor het slopen of verwijderen van asbest samenstellen, beoordelen en toelichten.
Risicoherkenning en -beoordeling
12. De cursist kan de risico’s voor de gezondheid bij het slopen of verwijderen van asbest herkennen en beoordelen.
13. De cursist kan de risico’s voor het milieu bij het slopen of verwijderen van asbest herkennen en beoordelen.
Risicobeheersing
14. De cursist kan het doel en de werking van maatregelen ter beperking van de emissie van asbeststof bij het slopen of verwijderen van asbest uitleggen, toelichten en deze maatregelen uitvoeren.
15. De cursist kan het doel en de werking van de maatregelen ter beperking van de bloot- stelling van werknemers aan asbeststof bij het slopen of verwijderen van asbest uitleggen, toelichten en deze maatregelen uitvoeren.
16. De cursist kan het deskundig asbestverwijderingsbedrijf positioneren in de wettelijke context.
17. De cursist kan het doel, de werking en het beoogd effect van de maatregelen ter beperking van de emissie van asbeststof tijdens en na het slopen of verwijderen van asbest in het milieu uitleggen, toelichten en deze maatregelen uitvoeren.
Kwaliteitswaarborging
18. De cursist kan de systematiek van de kwaliteitswaarborgingssystemen duidelijk maken.
19. De cursist kan de relaties tussen certificerende instellingen en het gecertificeerde bedrijf mogelijk maken.
20. De cursist kan de samenhang aangeven tussen de BRL 5050, BRL 5052, het Asbest- verwijderingsbesluit en het Arbeidsomstandighedenbesluit.
21. De cursist kan het beoordelingsprogramma van de certificerende instellingen uiteenzetten.
22. De cursist kan de kwaliteit van de bij het slopen of verwijderen van asbest gebruikte hulpmiddelen beoordelen.
23. De cursist is op de hoogte van de systematiek van keuring en beheersing van materiaal zoals vastgelegd in de BRL 5050.
24. De cursist is op de hoogte van de meldingsplicht en kan de aan de BRL 5050 verbonden meldingsplicht uitvoeren.
25. De cursist is op de hoogte van het beleid dat door de certificerende instellingen wordt gehanteerd in verband met de (periodieke) kwaliteitscontrole en kan beoordelen of een praktijkaudit aan de formele eisen voldoet.
26. De cursist kan de betekenis van VCA-certificering aanduiden.
27. De cursist kan de betekenis van ISO-9000 certificering aanduiden.
28. De cursist kan de betekenis van BRL 5052-certificering aanduiden.
29. De cursist kan de betekenis van STERLAB-accreditatie aanduiden
Arbeidshygiëne
30. De cursist kan globaal de doelstellingen en de uitwerking van de arbeidshygiënische strategie met betrekking tot het slopen of verwijderen van asbest weergeven en toelichten
Milieuhygiëne
31. De cursist kan globaal de doelstellingen van het milieuhygiënisch beleid met betrekking tot het slopen of verwijderen van asbest weergeven en toelichten.
Technieken
32. De cursist kan het doel, de werking en de arbeidshygiënische aspecten van verschillende technieken ter verwijdering van asbest of asbesthoudend materiaal uitleggen en deze technieken hanteren.
Metingen
33. De cursist kan de onderdruk in het containment (de plek waar het verwijderen van asbest wordt verricht en die is afgeschermd van de overige ruimten) bepalen.
34. De cursist kan een visuele inspectie van een van asbest gesaneerde ruimte verrichten, en kan de waarde van deze inspectie inschatten.
35. De cursist kan de geldende voorschriften voor monsterneming ten behoeve van de concentratiemeting asbeststof in de lucht en de gehele meetprocedure weergeven en toelichten.
Vaardigheden voor het geven van leiding en het houden van toezicht
36. De cursist kan werknemers die betrokken zijn bij het verwijderen van asbest volgens het werkplan instrueren.
37. De cursist kan aan werknemers die betrokken zijn bij het verwijderen van asbest, de risico’s van asbeststof en de maatregelen ter beperking van de emissie en de blootstelling duidelijk maken en desbetreffende werknemers corrigeren.
38. De cursist kan opdrachtgevers en derden voorlichten.
39. De cursist kan bij het verwijderen van asbest toezicht houden en indien nodig corrigerend optreden.
Calamiteiten
40. De cursist kan in het geval van een calamiteit bij het verwijderen van asbest deze onderkennen, beheersen en handelend optreden.
41. De cursist kan na het optreden van een calamiteit aanvullende maatregelen ter
voorkoming van herhaling nemen.
Bijlage lX
behorend bij artikel 6.6
A. Eindtermen ten aanzien van de afgifte van een certificaat duikarbeid
Bij de duikopleiding voor de categorie duikarbeid waartoe de cursist wordt opgeleid worden in elk geval de volgende leerdoelstellingen onderscheiden en onderwezen:
Duikarbeid categorie A
– elementaire natuurkunde, fysiologie, en kennis van duikerziekten en de daaraan verbonden EHBO-procedures;
– werking en onderhoud van, en duiken met diverse SCUBA-apparatuur volgens het
navolgende schema:
* op een diepte tot 20 meter. ten minste 700 minuten inwatertijd waarvan ten minste 300 minuten
op een diepte tussen 10 en 20 meter, en
op een diepte van 20 meter of meer. ten minste 200 minuten inwatertijd met ten minste een duik
tot op een diepte van meer dan 28 meter;
– decompressiemethoden;
– theorie met betrekking tot onderwatertechniek en -veiligheid;
– bijzondere gevaren onder water en veiligheidsprocedures;
– zeemanschap bestaande uit: nautische theorie en elementaire meteorologie;
– onderwatercommunicatie en -navigatie;
– schiemanswerk en tuigage (rigging);
– inspectie en rapportage;
– zoek- en werkmethoden;
– gebruik van de hefballon (lifting);
– relevante wet- en regelgeving.
Duikarbeid categorie B
– De vaardigheden genoemd bij categorie A, uitgebreid met voor het gebruik van luchtvoorziening van de oppervlakte relevante theorie alsmede werking en onderhoud van, en duiken met diverse duikapparatuur met luchtvoorziening van de oppervlakte (SSE), zodanig dat de duikminuten van categorie A en B te samen ten minste de volgende tijd bedragen:
* op een diepte tot 20 meter: ten minste 1600 minuten inwatertijd waarvan ten minste 400 minuten tussen 10 en 20 meter,
* op een diepte tussen 20 en 40 meter: ten minste 250 minuten inwatertijd waarvan ten minste 100 minuten op een diepte tussen 30 en 40 meter in ten minste acht duiken met een bodemtijd van ten minste 10 minuten per duik, en
* op een diepte tussen 40 en 50 meter: ten minste 150 minuten waarvan ten minste drie duiken in open water en met een totale bodemtijd van ten minste 75 minuten;
– decompressiemethoden, inclusief werking en bediening van de decompressietank;
– meer uitgebreide kennis van schiemanswerk en tuigage (rigging);
– werken met de videocamera;
– theorie en gebruik van mechanisch, hydraulisch en elektrisch onderwatergereedschap;
– duiken uit de natte duikklok en daarbij optreden als duiker en bellman met de daarbij behorende noodprocedures;
– theorie met betrekking tot dynamische positioneringssystemen;
– theorie en gebruik van het heetwaterpak;
– relevante wet- en regelgeving.
Duikarbeid categorie C
Voor de opleiding van deze categorie duikarbeid geldt als minimale vooropleidingseis ten minste één jaar in het bezit zijn van een duikcertificaat categorie B alsmede ten minste 50 uren duikarbeid hebben verricht van deze categorie.
Daarnaast worden de volgende leerdoelstellingen onderscheiden en onderwezen:
– natuurkunde, fysiologie en kennis van duikerziekten met de daaraan verbonden EHBO-procedures voor mengselgasduiken;
– theorie met betrekking tot decompressietank (gassystemen, gasbewaking, brandbestrijding, sanitaire systemen, communicatie en noodprocedures);
– het bedienen van een decompressietank en het uitvoeren van alle hiervoor noodzakelijke procedures;
– werken als lid van de oppervlakte- en de duikploeg bij zowel bounce- als verzadigingsduiken;
– het uitvoeren als duiker en bellman van procedures voor in- en uitsluizen (lock-out) en vervoer onder druk (transport under pressure (TU P)) volgens het vereiste programma;
– het uitvoeren van ten minste drie bounceduiken met de duikklok tot respectievelijk 55, 75 en 100 meter;
– het uitvoeren van ten minste één saturatieduik;
– theorie met betrekking tot de duikklok (gassystemen, scrubbers, verwarming, communicatie en het ballasten);
– het bedienen van de droge duikklok inclusief het uitvoeren van de noodzakelijke controles en noodprocedures;
– theorie met betrekking tot gasterugwinningssystemen en overlevingsapparatuur;
– relevante wet- en regelgeving.
B. Eindtermen ten aanzien van de afgifte van een certificaat duikmedische begeleiding
De volgende leerdoelstellingen worden onderscheiden en onderwezen:
– specifieke medische risico’s met betrekking tot het duiken;
– natuurkundige aspecten;
– anatomie en fysiologie;
– pathologie;
– diagnostiek;
– behandeling (decompressieziekten en longembolie);
– benodigde minimum praktijkervaring.
Bijlage XA
behorend bij artikel 7.3
Modellen beoordelingsformulieren en beproevingsprogramma’s
Als modellen worden vastgesteld:
– Model 542: beoordelingsformulier voor hijskranen
– Model 543: beproevingsprogramma voor de eerste beproeving van mobiele kranen en toren- bouwkranen
– Model 546: beoordelingsformulier voor het periodiek onderzoeken en beproeven van mobiele kranen (exclusief mobiele torenkranen) met bijbehorende instructie.
– Model 547: beoordelingsformulier voor het periodiek onderzoeken en beproeven van torenkranen (inclusief mobiele torenkranen) met bijbehorende instructie
– Model 548: beproevingsprogramma voor het periodiek onderzoeken en beproeven van mobiele kranen en torenkranen
Modellen 542 en 543 worden gebruikt voor een onderzoeking en beproeving als bedoeld in artikel 7.2, eerste lid, voor zover het niet betreft een hijskraan waarop artikel 7’19, derde lid, van het besluit van toepassing is.
Modellen 546 tot en met 548 worden gebruikt voor een onderzoeking en beproeving als bedoeld in artikel 7.2, tweede lid.
De modellen, bedoeld in deze bijlage, liggen ter inzage in de bibliotheek van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Bijlage XB
behorend bij artikel 7.7 eerste lid, onder a
Eindtermen opleidingen kraanmachinisten
1. Eindtermen met betrekking tot torenkranen van de categorieën mobiele torenkraan, toptorenkraan of loopkat-torenkraan
a. het met torenkranen van de betrokken categorie kunnen uitvoeren van alle bewegingen teneinde werkzaamheden te kunnen verrichten waarvoor deze machines bestemd zijn;
b. het kunnen werken met hijstabellen van torenkranen van de betrokken categorie;
c. het kunnen beoordelen van de bodemgesteldheid onder en in de omgeving van torenkranen;
d. het kunnen werken op en met dragline-schotten;
e. het met torenkranen van de betrokken categorie kunnen uitvoeren van door middel van genormaliseerde hand- en armseinen en anderszins gegeven opdrachten tot het verplaatsen van zich zowel binnen als buiten gezichtsbereik bevindende lasten, in soort en gewicht verschillend, waarbij twee of meer kraanbewegingen tegelijkertijd worden uitgevoerd;
f. het door middel van genormaliseerde hand- en armseinen en anderszins kunnen geven van opdrachten tot het verplaatsen van lasten;
g. het globaal kunnen bepalen van de massa van lasten;
h. het kunnen aanslaan van lasten;
i. het kunnen inschatten van de invloed van weersomstandigheden;
j. het kunnen inspecteren van torenkranen van de betrokken categorie en de ondersteuning (zoals kraanbanen en schotten), met inbegrip van de beveiligingen, alsmede het kunnen onderkennen en lokaliseren van storingen en gebreken aan de betrokken torenkranen, ondersteuning en beveiligingen, en het kunnen verrichten van eenvoudige herstelwerkzaamheden overeenkomstig de fabrikanteninstructies;
k. het kunnen onderkennen van slijtageverschijnselen aan het hijsgereedschap en de hijsmiddelen;
1. het kunnen uitvoeren van de volgende onderhoudswerkzaamheden:
1º. het smeren van torenkranen;
2º. het verversen van de olie, zoals van de verbrandingsmotor en van het hydraulisch systeem;
3º. het schoonmaken van de in diverse systemen voorkomende filters;
4º. het afstellen van in torenkranen voorkomende aandrijfsystemen en remmen;
5º. het vernieuwen van de staalkabels;
6º. het verrichten van eenvoudige herstelwerkzaamheden aan kraanbanen;
m. het kunnen nemen van passende veiligheidsmaatregelen;
n. het kunnen schrijven van een eenvoudig rapport en het kunnen bijhouden van een kraanboek;
o. kennis hebben van:
1º. de beveiliging van torenkranen;
2º. de verschillende soorten torenkranen, de wijze van opstellen en in gebruik stellen hiervan, en de gebruiksmogelijkheden van elke soort;
3º. de aan de ondergrond en kraanbanen, waarop torenkranen werken, te stellen eisen;
4º. het materieel en gereedschappen, zoals die bij het werken met of aan torenkranen werden gebruikt, alsmede het onderhoud van dat materieel en gereedschappen, de normen tot afkeuring daarvan en de voorschriften voor opslag
p. enige kennis hebben van:
1º. de werking en het onderhoud van de in torenkranen in gebruik zijnde aandrijfsystemen en apparatuur;
2º. de leer van hydrauliek en pneumatiek, de toepassing en het onderhoud van in torenkranen toegepaste hydraulische en pneumatische systemen;
3º. natuurkunde en mechanica;
4º. elektriciteit in het algemeen en elektrische installaties van torenkranen;
5º. het berekenen van lasten;
6º. de invloed van de weersomstandigheden;
7º. de voor een machinist van een torenkraan van belang zijnde wettelijke bepalingen en andere voorschriften zoals normbladen;
8º. de organisatie op bouwplaatsen en de taak, verantwoordelijkheden en bevoegdheden van een machinist van een torenkraan, een opzichter en een uitvoerder
2. Eindtermen met betrekking tot mobiele kranen van de categorieën mobiele kraan op rupsen, autotruck / ruwterreinkraan / wegterreinkraan, grondverzetmachine met hijsfunctie of autolaad- kraan
a. Het met mobiele kranen van de betrokken categorie en de daarbij behorende hulpmiddelen, zoals hulpgieken, kunnen uitvoeren van alle bewegingen teneinde werkzaamheden te kunnen verrichten waarvoor deze machines bestemd zijn;
b. het kunnen werken met hijstabellen van mobiele kranen van de betrokken categorie;
c. het kunnen beoordelen van de bodemgesteldheid onder en in de omgeving van mobiele kranen;
d. het kunnen werken op en met dragline-schotten;
e. het met mobiele kranen van de betrokken categorie kunnen uitvoeren van door middel van genormaliseerde hand- en armseinen en anderszins gegeven opdrachten tot het verplaatsen van zich zowel binnen als buiten gezichtsbereik bevindende lasten, in soort en gewicht verschillend, waarbij twee of meer kraanbewegingen tegelijkertijd worden uitgevoerd;
f. het door middel van genormaliseerde hand- en armseinen en anderszins kunnen geven van opdrachten tot het verplaatsen van lasten;
g. het globaal kunnen bepalen van de massa van lasten;
h. het kunnen aanslaan van lasten;
i. het kunnen inschatten van de invloed van weersomstandigheden;
j. het kunnen inspecteren van mobiele kranen van de betrokken categorie met de daarbij behorende hulpmiddelen en de ondersteuning (zoals schotten), met inbegrip van de beveiligingen, alsmede het kunnen onderkennen en lokaliseren van storingen en gebreken aan de betrokken mobiele kranen met de daarbij behorende hulpmiddelen, de ondersteuning en de beveiligingen en het kunnen verrichten van eenvoudige herstelwerkzaamheden overeenkomstig de fabrikanteninstructies;
k. het kunnen onderkennen van slijtageverschijnselen aan het hijsgereedschap en de hijsmiddelen;
1. het kunnen uitvoeren van de volgende onderhoudswerkzaamheden:
1º. het smeren van mobiele kranen;
2º. het verversen van de olie, zoals van de verbrandingsmotor en van het hydraulisch systeem;
3º. het schoonmaken van de in diverse systemen voorkomende filters;
4º. het afstellen van in mobiele kranen voorkomende aandrijfsystemen en remmen;
5º. het vernieuwen van de staalkabels;
m. het kunnen nemen van passende veiligheidsmaatregelen;
n. het kunnen schrijven van een eenvoudig rapport en het kunnen bijhouden van een kraanboek;
o. kennis hebben van:
1º. de beveiliging van mobiele kranen;
2º. de verschillende soorten mobiele kranen, de wijze van opstellen en in gebruik stellen hiervan, en
de gebruiksmogelijkheden van elke soort;
3º. de aan de ondergrond, waarop mobiele kranen werken, te stellen eisen;
4º. het materieel en gereedschappen, zoals die bij het werken met of aan mobiele kranen worden gebruikt, alsmede het onderhoud van dat materieel en gereedschappen, de normen tot af- keuring daarvan en de voorschriften voor opslag;
p. enige kennis hebben van:
1º. de werking en het onderhoud van de in mobiele kranen in gebruik zijnde aandrijfsystemen en apparatuur.
2º. de leer van hydrauliek en pneumatiek, de toepassing en het onderhoud van in mobiele kranen toegepaste hydraulische en pneumatische systemen;
3º natuurkunde en mechanica;
4º elektriciteit in het algemeen en elektrische installaties van mobiele kranen;
5º het berekenen van lasten;
6º de invloed van de weersomstandigheden;
7º. de voor een machinist van een mobiele kraan van belang zijnde wettelijke bepalingen en voorschriften zoals normbladen;
8º. de organisatie op bouwplaatsen en de taak, verantwoordelijkheden en bevoegdheden van een machinist van een mobiele kraan, een opzichter en een uitvoerder.
3. Eindtermen met betrekking tot mobiele hei-installaties van de categorieën mobiele hei-installatie met leiders, mobiele hei-installatie met makelaar en tafel, mobiele hei-installatie met trilblok of mobiele hei-installatie met schroefboorpaalmachine
a. Het met mobiele hei-installaties van de betrokken categorie kunnen uitvoeren van alle bewegingen teneinde werkzaamheden te kunnen verrichten waarvoor de machines bestemd zijn; hiertoe behoort ook het kunnen bedienen van de bij de betrokken mobiele hei-installaties toegepaste hulpapparatuur zoals diverse typen hei- en trilblokken;
b. het kunnen werken met hijstabellen van mobiele hei-installaties van de betrokken categorie;
c. het kunnen beoordelen van de bodemgesteldheid onder en in de omgeving van mobiele hei-installaties;
d. het kunnen werken op en met dragline-schotten;
e. het met mobiele hei-installaties van de betrokken categorie kunnen uitvoeren van door middel van genormaliseerde hand- en armseinen en anderszins gegeven opdrachten tot het verplaatsen van lasten, in soort en gewicht verschillend;
f. het door middel van genormaliseerde hand- en armseinen en anderszins kunnen geven van opdrachten tot het verplaatsen van lasten;
g. het globaal kunnen bepalen van de massa van lasten;
h. het kunnen aanslaan en onder de stelling van de betrokken categorie brengen van lasten, en het kunnen stellen van heipalen, damwandprofielen, etcetera, zowel voor te lood als voor schoor heien;
i. het kunnen inschatten van de invloed van weersomstandigheden;
j. het kunnen inspecteren van mobiele hei-installaties van de betrokken categorie met de daarbij toegepaste hulpapparatuur en de ondersteuning (zoals schotten), met inbegrip van de beveiligingen, alsmede het kunnen onderkennen en lokaliseren van storingen en gebreken aan de betrokken mobiele hei-installaties met de daarbij toegepaste hulpapparatuur, de ondersteuning en de beveiligingen, en het kunnen verrichten van eenvoudige herstelwerkzaamheden overeenkomstig de fabrikanteninstructies;
k. het kunnen onderkennen van slijtageverschijnselen aan het hijsgereedschap, de hijsmiddelen en de hulpapparatuur zoals de diverse hei- en trilblokken;
1. het kunnen uitvoeren van de volgende onderhoudswerkzaamheden:
1º. het smeren van mobiele hei-installaties en de hulpapparatuur.
2º. het verversen van de olie, zoals van de verbrandingsmotor, van het hydraulische systeem en van de oliesystemen in de hulpapparatuur;
3º. het schoonmaken van de in diverse systemen voorkomende filters;
4º. het afstellen van in mobiele hei-installaties en de hulpapparatuur voorkomende aandrijfsystemen en remmen;
5º. het vernieuwen van de staalkabels;
m. het kunnen nemen van passende veiligheidsmaatregelen;
n. het kunnen schrijven van een eenvoudig rapport en het kunnen bijhouden van een onderhouds- / controlelijst;
o. kennis hebben van:
1º. de beveiliging van mobiele hei-installaties;
2º. de verschillende soorten mobiele hei-installaties, de wijze van opstellen en in gebruik stellen hiervan, en de gebruiksmogelijkheden van elke soort;
3º. de aan de ondergrond, waarop mobiele hei-installaties werken, te stellen eisen;
4º. de beginselen van de grondmechanica, het palenplan, de soorten palen en damwandprofielen met hun toepassingsgebieden, de heimuts, etcetera;
5º. het materieel en gereedschappen, zoals die bij het werken met of aan mobiele hei-installaties worden gebruikt, alsmede het onderhoud van dat materieel en gereedschappen, de normen tot afkeuring daarvan en de voorschriften voor opslag;
p. enige kennis hebben van:
1º. de werking en het onderhoud van de in mobiele hei-installaties in gebruik zijnde aandrijfsystemen en apparatuur;
2º. de werking en het onderhoud van bij mobiele hei-installaties toegepaste hulpapparatuur zoals diverse hei- en trilblokken;
3º. de leer van hydrauliek en pneumatiek, de toepassing en het onderhoud van in mobiele hei-installaties toegepaste hydraulische en pneumatische systemen;
4º. natuurkunde en mechanica;
5º. elektriciteit in het algemeen en elektrische installaties van mobiele hei-installaties;
6º. het berekenen van lasten;
7º. de invloed van de weersomstandigheden;
8º. de voor een machinist van een mobiele hei-installatie van belang zijnde wettelijke bepalingen en andere voorschriften zoals normbladen;
9º. de organisatie op bouwplaatsen en de taak, verantwoordelijkheden en bevoegdheden van een machinist van een mobiele hei-installatie, een opzichter en een uitvoerder.
Bijlage XIA
Behorend bij artikel 8.10
In deze bijlagen staan diverse borden (nog niet opgenomen, zie staatscourant nr 239 van 10 december 1999 en staatscourant nr 137 van 19 juli 2000)
Het gaat om 1. Verbodsborden (witte borden met rode rand) 2. Waarschuwingsborden gele borden met zwarte rand) 3. Gebodsborden (blauwe borden met witte opdruk) 4. Reddingsborden (groene borden met witte opdruk) 5. Borden i.v.m. brandbestrijdingsmateriaal (Rode borden met witte opdruk).
Bijlage XIB
Behorend bij artikel 8.26
In deze bijlage staan verschillende hand- en armseinen, van algemene gebaren, tot verticale en horizontale bewegingen van hand en armen (nog niet opgenomen, zie staatscourant nr 239 van 10 december 1999)
Deze wettekst wordt u aangeboden door artec neval. De wetsartikelen van de wetten worden aangepast aan de wetswijzigingen, zoals de overheid (de minister) dat in het Staatsblad laat publiceren. Een wet is derhalve in ontwikkeling. Een wetswijziging kan er toe leiden dat slechts een enkel lid (bepaling) van een artikel of meerdere leden (bepalingen) van een wetsartikel worden aangepast, alsook dat meerdere artikelen (wetsartikelen) veranderen.