Arbeidsomstandighedenbesluit (AB) I + H1 t/m H3
Hoofdstuk 1. Definities en toepassingsgebied
Hoofdstuk 2. Arbozorg en organisatie van de arbeid
Hoofdstuk 3. Inrichting arbeidsplaatsen
Hoofdstuk 4. Gevaarlijke stoffen en biologische agentia
Hoofdstuk 5. Fysieke belasting
Hoofdstuk 6. Fysische factoren
Hoofdstuk 7. Arbeidsmiddelen en specifieke werkzaamheden
Hoofdstuk 8. Persoonlijke beschermingsmiddelen, veiligheids- en gezondheidssignalering en herkeuring
Hoofdstuk 9. Verplichtingen, bestuursrechtelijke bepalingen en overgangs en slotbepalingen
Hoofdstuk 1. Definities en toepassingsgebied
Afdeling 1. Definities
Artikel 1.1 Defenities algemeen
Artikel 1.2 Vervallen
Artikel 1.3 Definities onderwijs
Artikel 1.4 Definities justitiële inrichtingen
Artikel 1.5 Definities defensie
Afdeling 1a. Certificatie
Artikel 1.5a Criteria voor aanwijzing
Artikel 1.5b Verstrekken gegevens
Artikel 1.5c Wijziging, beeindiging werkzaamheden
Artikel 1.5d Aanvraag om aanwijzing
Artikel 1.5e Algemene bepalingen inzake de afgifte van certificaten
Afdeling 2. Samenwerking, overleg, ontslag- en benadelingsbescherming en nadere regels
Artikel 1.6 Definities samenwerking en overleg
Artikel 1.7 Aard en inhoud van het overleg
Artikel 1.8 Ontslagbescherming
Artikel 1.9 Benadelingsbescherming
Afdeling 3. Onderwijs
Artikel 1.10 Toepasselijkheid
Artikel 1.11 Samenwerking en overleg / Onderwijsinrichtingen met een medezeggenschapsraad
Artikel 1.12 Samenwerking en overleg / Universiteiten
Artikel 1.13 Uitzonderingen arbobeleid en horen
Artikel 1.14 Uitzondering werknemersverplichtingen
Artikel 1.15 Uitzonderingen arbeidsgezondheidskundig onderzoek
Afdeling 4. Burgerlijke openbare dienst
Artikel 1.16 Toepasselijkheid
Artikel 1.17 Politie en brandweer
Artikel 1.18 Veiligheid van de staat
Afdeling 5. Vervoer
Artikel 1.19 Toepasselijkheid
Artikel 1.20 Beperking recht op werkonderbreking
Artikel 1.21 Spoorwegpolitie
Afdeling 6. Justitiële rijksinrichtingen
Artikel 1.22 Veiligheid in justitiële inrichtingen
Artikel 1.23 Veiligheid van de staat
Artikel 1.24 Kennisneming inventarisatie en evaluatie
Artikel 1.25 Samenwerking
Afdeling 7. Defensie
Artikel 1.26 Toepasselijkheid
Artikel 1.27 Veiligheid van de Staat
Artikel 1.28 Internationale verplichtingen
Artikel 1.29 Algehele uitzondering
Artikel 1.30 Partiële uitzondering artikelen 3 en 26 van de wet
Artikel 1.31 Partiële uitzondering Artikel 10 van de wet
Artikel 1.32 Partiële uitzondering artikelen 12 en 13 van de wet
Artikel 1.33 Partiële uitzondering artikelen 27 en 28 van de wet
Artikel 1.34 Uitzondering Artikel 29 van de wet
Afdeling 8. Jeugdigen
Artikel 1.35 Definitie
Artikel 1.36 Nadere voorschriften inventarisatie en evaluatie
Artikel 1.37 Deskundig toezicht
Artikel 1.38 Arbeidsgezondheidskundig onderzoek
Artikel 1.39 Uitzondering leerlingen en studenten in onderwijsinrichtingen
Afdeling 9. Zwangere werknemers en werknemers tijdens de lactatie
Artikel 1.40 Definitie
Artikel 1.41 Inventarisatie en evaluatie
Artikel 1.42 Organisatie van de arbeid
Afdeling 10. Thuiswerkers
Artikel 1.43 Toepasselijkheid
Artikel 1.44 Beschikbaarheid van gegevens
Artikel 1.45 Voorraad
Artikel 1.46 Melding van ongevallen
Hoofdstuk 2. Arbozorg en organisatie van de arbeid
Afdeling 1. Melding ongevallen en beroepsziekten
Artikel 2.1 Gegevens ongevallen en beroepsziekten
Afdeling 2. Arbeidsveiligheidsrapportage
Artikel 2.2 Definities
Artikel 2.2a Toepasselijkheid
Artikel 2.2b Arbeidsveiligheidsrapporten
Artikel 2.2c Verstrekking en uitwisseling van gegevens
Artikel 2.2d Exploitatieverbod
Artikel 2.2e Eis tot naleving en overleg
Artikel 2.2f Nadere regels
Artikel 2.3 Verplichtstelling
Artikel 2.3a Toepasselijkheid vervoergebonden inrichtingen
Artikel 2.3b Uitzonderingen toepassingsgebied
Artikel 2.4 Grenswaarden
Artikel 2.5 Omstandigheidsfactoren
Artikel 2.5a Nadere voorschriften uitwerking beleid inzake zware ongevallen
Artikel 2.5b Aanvullende voorschriften risico-inventarisatie en -evaluatie
Artikel 2.5c Intern noodplan
Artikel 2.5d Wijzigingen en periodieke evaluatie
Artikel 2.5e Deskundige bijstand
Artikel 2.5f Naburige bedrijven of inrichtingen
Artikel 2.5g Melding en doorgeleiding
Artikel 2.5h Exploitatieverbod
Artikel 2.6 Faseringsfactor
Afdeling 3. Arbodiensten en deskundigen
Artikel 2.6a Definities
Artikel 2.7 Deskundigheidseisen
Artikel 2.8 EG-verklaring ter zake van deskundigheid
Artikel 2.9 Functioneringseisen
Artikel 2.10 Organisatie-eisen arbodienst
Artikel 2.11 Uitrustingseisen
Artikel 2.12 Gegevensverstrekking
Artikel 2.13 Samenwerkingsverband
Artikel 2.14 Certificaat arbodienst
Artikel 2.14a Taken deskundigen
Artikel 2.14b Uitzondering bijstand risico-inventarisatie en -evaluatie
Artikel 2.14c Uitzondering bijstand ziekteverzuim
Afdeling 4. Bedrijfshulpverlening
Artikel 2.15 Maatregelen ter voorkoming of beperking van psychosociale arbeidsbelasting
Artikel 2.16 t/m 2.22 Vervallen
Afdeling 5. Bouwplaatsen
Artikel 2.23 Definities
Artikel 2.24 Aanwijzing
Artikel 2.25 Toepasselijkheid
Artikel 2.26 Algemene uitgangspunten inzake veiligheid en gezondheid bij het ontwerpen van een bouwwerk
Artikel 2.27 Kennisgeving
Artikel 2.28 Veiligheids- en gezondheidsplan
Artikel 2.29 Aanstelling coördinatoren
Artikel 2.30 Taken coördinator voor de ontwerpfase
Artikel 2.31 Taken coördinator voor de uitvoeringsfase
Artikel 2.32 Aanvullende verplichtingen opdrachtgever
Artikel 2.33 Aanvullende verplichtingen uitvoerende partij
Artikel 2.34 Verplichtingen ontwerpende partij
Artikel 2.35 Verplichtingen werkgever
Afdeling 6. Winningsindustrieën in dagbouw
Artikel 2.36 Verplichtingen ontwerpende partij
Artikel 2.37 t/m 2.39 Vervallen
Artikel 2.40 Toepasselijkheid
Artikel 2.41 Verplichtingen van de werkgever
Artikel 2.42 Samenwerking, veiligheids- en gezondheidsdocument
Artikel 2.42a Werkvergunning
Artikel 2.42b Personenregister
Artikel 2.42c Melding van ongevallen en bijna-ongevallen
Afdeling 6a. Winningsindustrieën met behulp van boringen
Artikel 2.42d Schakelbepaling
Artikel 2.42e Veiligheids- en gezondheidszorgsysteem
Artikel 2.42f Veiligheids- en gezondheidsdocument
Artikel 2.42g Veiligheidsoefeningen
Artikel 2.42h Handelingen in noodgevallen
Artikel 2.42i Raadpleging en deelneming werknemers
Afdeling 7. Nachtarbeid
Artikel 2.43 Arbeidsgezondheidskundig onderzoek
Afdeling 8. Bijzondere sectoren en bijzondere categorieën werknemers
§ 1 Vervoer
Artikel 2.44 Uitzonderingen voor vervoermiddelen
§ 2 Thuiswerkers
Artikel 2.45 Toepasselijkheid
Hoofdstuk 3. Inrichting arbeidsplaatsen
Afdeling 1. algemene voorschriften
§ 1 Definities en toepassingen
Artikel 3.1 Begrippen
Artikel 3.1a Toepassingen
§2 Algemene verplichtingen van de werkgever
Artikel 3.1b Gebruiksvoorschrift
Artikel 3.2 Algemene vereisten
Artikel 3.3 Stabiliteit en stevigheid
Artikel 3.4 Elektrische installaties
Artikel 3.5 Elektrotechnische, bedienings- en andere werkzaamheden aan of nabij een elektrische installatie
§2a Explosieve sferen
Artikel 3.5a Toepasselijkheid
Artikel 3.5b Samenwerking en coördinatie
Artikel 3.5c Nadere voorschriften risico-inventarisatie en -evaluatie; explosieveiligheidsdocument
Artikel 3.5d Algemene preventieve maatregelen
Artikel 3.5e Maatregelen in gevarenzones
Artikel 3.5f Bijzondere maatregelen
§2b Voor de gezondheid schadelijke atmosferen
Artikel 3.5g Gevaar voor verstikking, bedwelming, vergiftiging of brand
Artikel 3.5h Veiligheid aan, op of in tankschepen
§3 Voorzieningen in noodsituaties
Artikel 3.6 Vluchtwegen en nooduitgangen
Artikel 3.7 Veilig gebruik van vluchtwegen en nooduitgangen
Artikel 3.8 Brandmelding en brandbestrijding
Artikel 3.9 Noodverlichting
Artikel 3.10 Redden van drenkelingen
§ 4 Inrichtingseisen
Artikel 3.11 Vloeren, muren en plafonds van arbeidsplaatsen
Artikel 3.12 Ramen en bovenlichtvoorzieningen van de ruimten
Artikel 3.13 Deuren, beweegbare hekken en andere doorgangen
Artikel 3.14 Verbindingswegen
Artikel 3.15 Markering gevaarlijke plaatsen
Artikel 3.16 Voorkomen valgevaar
Artikel 3.17 Voorkomen gevaar door voorwerpen, producten, vloeistoffen of gassen
Artikel 3.18 Specifieke maatregelen voor roltrappen, rolpaden en laadplatforms
Artikel 3.19 Afmetingen en luchtvolume van ruimten; bewegingsruimte op de arbeidsplaats
§ 5 Ontspanningsruimten en andere voorzieningen
Artikel 3.20 Ontspanningsruimten
Artikel 3.21 Nachtverblijven
Artikel 3.22 Kleedruimten
Artikel 3.23 Wasgelegenheden en doucheruimten
Artikel 3.24 Toiletten, urinoirs en wasbakken
Artikel 3.25 Eerste-hulpposten
Afdeling 2. Aanvullende voorschriften bouwplaatsen
Artikel 3.26 Schakelbepaling
Artikel 3.27 Algemene vereisten
Artikel 3.28 Stabiliteit en stevigheid
Artikel 3.29 Elektrische installaties en leidingen
Artikel 3.30 Bouwputten, tunnels, uitgravingen en andere ondergrondse werkzaamheden en grondverzet-werkzaamheden
Artikel 3.31 Metaal- en betonconstructies, bekistingen en zware prefab-elementen
Afdeling 3. Aanvullende voorschriften winningsindustrieën in dagbouw, ondergronds of met behulp van boringen
Artikel 3.32 Schakelbepaling en toepasselijkheid
Artikel 3.33 Schriftelijke voorlichting
Artikel 3.34 Gevaar voor explosieve atmosferen
Artikel 3.35 Reanimatie-apparatuur
Artikel 3.36 Vervallen
Afdeling 3a. Aanvullende voorschriften winningsindustrieën in dagbouw
Artikel 3.36a Schakelbepaling
Artikel 3.37 Voorkomen instabiliteit
Afdeling 3b. Aanvullende voorschriften ondergrondse winningsindustrieën
Artikel 3.37a Schakelbepaling
Artikel 3.37b Plattegronden en bewegwijzering
Artikel 3.37c Uitgangen
Artikel 3.37d Transportinstallaties
Artikel 3.37e Ondersteuning en stabiliteit
Artikel 3.37f Instortingen en waterdoorbraken
Artikel 3.37g Voorkoming van brand en temperatuurstijging
Artikel 3.37h Verlichting
Artikel 3.37i Aanwezigheidscontrole
Afdeling 3c. Aanvullende voorschriften winningsindustrieën met behulp van boringen
Artikel 3.37j Schakelbepaling
Artikel 3.37k Vereisten inrichting mijnbouwinstallaties
Artikel 3.37l Vervallen
Artikel 3.37m Onderhoud van veiligheidsapparatuur
Artikel 3.37n Nooduitgangen
Artikel 3.37o Gehandicapte werknemers
Artikel 3.37p Gevarenzones
Artikel 3.37q Afstandsbediening in noodgevallen
Artikel 3.37r Communicatiesystemen
Artikel 3.37s Verzamelpunten en monsterrol
Artikel 3.37t Reddingsmiddelen
Artikel 3.37u Beveiliging noodsystemen
Artikel 3.37v Noodplan
Artikel 3.37w Verblijfsaccommodatie
Artikel 3.37x Vervallen
Artikel 3.37y Veiligheid en stabiliteit
Afdeling 4. Aanvullende voorschriften benzinestations
Artikel 3.38 t/m 3.40 Vervallen
Afdeling 5. Bijzondere sectoren en bijzondere categorieën werknemers
§ 1 Onderwijs
Artikel 3.41 Ontspanningsruimten, leerlingen en studenten
§ 2 Vervoer
Artikel 3.42 Uitzonderingen voor vervoermiddelen
§ 3 Justitiële inrichtingen
Artikel 3.43 Kleedruimten en enige andere voorzieningen
Artikel 3.44 Vluchtwegen en nooduitgangen
§ 4 Jeugdigen
Artikel 3.45 Schakelbepaling
Artikel 3.46 Deskundig toezicht
§5 Zwangere werknemers en werknemers tijdens de lactatie
Artikel 3.47 Schakelbepaling
Artikel 3.48 Rustruimten
Hoofdstuk 4. Gevaarlijke stoffen en biologische agentia
Afdeling 1. Algemene voorschriften
§ 1 Definities en toepasselijkheid
Artikel 4.1 Definities
Artikel 4.1a Toepasselijkheid
§ 2 Zorgplicht, maatregelen en nadere voorschriften risico-inventarisatie en -evaluatie
Artikel 4.1b Zorgplicht van de werkgever
Artikel 4.1c Beperken van blootstelling; algemene preventieve maatregelen
Artikel 4.2 Nadere voorschriften risico-inventarisatie en -evaluatie, beoordelen
Artikel 4.2a Nadere voorschriften risico-inventarisatie en -evaluatie, aanvullende registratien
§ 3 Grenswaarden, arbeidshygiënische strategie en ventilatie
Artikel 4.3 Grenswaarden
Artikel 4.4 Arbeidshygiënische strategie
Artikel 4.5 Ventilatie
§ 4 Maatregelen bij specifieke omstandigheden
Artikel 4.6 Voorkomen van ongewilde gebeurtenissen
Artikel 4.7 Maatregelen bij ongewilde gebeurtenissen
Artikel 4.8 Ontplofbare stoffen
Artikel 4.9 Professioneel vuurwerk
Artikel 4.10 Conventionele explosieven
§ 5 Arbeidsgezondheidskundig onderzoek
Artikel 4.10a Onderzoek
Artikel 4.10b Onderzoek en biologische grenswaarden
Artikel 4.10c Dossiers en registratie
§ 6 Bijzondere bepalingen inzake voorlichting en onderricht
Artikel 4.10d Voorlichting en onderricht
Afdeling 2. Voorschriften voor het werken met kankerverwekkende stoffen en processen
§ 1 Definities en toepasselijkheid
Artikel 4.11 Definities
Artikel 4.12 Schakelbepaling
§2 Schriftelijke beoordeling en vastlegging van gegevens
Artikel 4.13 Nadere voorschriften risico-inventarisatie en -evaluatie
Artikel 4.14 Vervallen
Artikel 4.15 Lijst van werknemers
§ 3 Grenswaarden en voorkomen of beperken van blootstelling
Artikel 4.16 Grenswaarden
Artikel 4.17 Voorkomen van blootstelling; vervangen
Artikel 4.18 Voorkomen of beperken van blootstelling
Artikel 4.19 Beperken van blootstelling
Artikel 4.20 Hygiënische beschermingsmaatregelen
Artikel 4.21 Abnormaal blootstellingniveau
§ 4 Arbeidsgezondheidskundig onderzoek
Artikel 4.22 Vervallen
Artikel 4.23 Uitvoering en inhoud van onderzoek
Artikel 4.24 Vervallen
Afdeling 3. Aanvullende voorschriften vinylchloridemonomeer
Artikel 4.25 t/m 4.35 Vervallen
Afdeling 4. Benzeen en gechloreerde koolwaterstoffen
Artikel 4.36 Vervallen
Afdeling 5. Aanvullende voorschriften asbest
§ 1 Definities en toepasselijkheid
Artikel 4.37 Definitie asbest
Artikel 4.37a Schakelbepaling
Artikel 4.37b Afwijkende bepalingen
Artikel 4.37c Toepasselijkheid
§2 Verbodsbepalingen
Artikel 4.38 t/m 4.42 Vervallen
§ 3 Voorschriften voor het werken met asbest en asbesthoudende producten
Artikel 4.43 Vervallen
Artikel 4.44 Risicoklasse 1
Artikel 4.45 Preventieve maatregelen
Artikel 4.45a Voorlichting
Artikel 4.45b Onderricht
Artikel 4.46 Grenswaarde
Artikel 4.47 Meten en monsterneming
Artikel 4.47a Maatregelen bij overschrijding van de grenswaarde
Artikel 4.47b Visuele inspectie
Artikel 4.47c Melding
§ 4 Aanvullende voorschriften voor het werken met asbest en asbesthoudende producten
Artikel 4.48 Risicoklasse 2
Artikel 4.48a Aanvullende maatregelen
Artikel 4.49 Vervallen
Artikel 4.50 Werkplan
Artikel 4.51 Hygiënische beschermingsmaatregelen
Artikel 4.51a Eindbeoordeling
Artikel 4.52 Arbeidsgezondheidskundig onderzoek
Artikel 4.53 Registratie
§ 5 Extra aanvullende voorschriften voor het werken met asbest en asbesthoudende producten
Artikel 4.53a Risicoklasse 3
Artikel 4.54 Verzwaarde eindbeoordeling
§ 6 Certificatie
Artikel 4.54a Asbestinventarisatie
Artikel 4.54b Uitzonderingen asbestinventarisatie
Artikel 4.54c Vervallen
Artikel 4.54d Deskundigheid bij het werken met asbest
Artikel 4.55 t/m 4.56 Vervallen
§ 7 Bijzondere bepalingen inzake voorlichting en onderricht
Artikel 4.57 Vervallen
Afdeling 6. Specifieke gezondheidsschadelijke stoffen
Artikel 4.58 Propaansultonverbod
Artikel 4.59 Specifieke stoffenverbod
Artikel 4.60 Zandsteenverbod
Artikel 4.61 Zandstraalverbod
Artikel 4.61a Verbod van benzeen en gechloreerde koolwaterstoffen
Artikel 4.61b Loodwitverbod
Artikel 4.62 Toepasselijkheid
Afdeling 7. Lood en loodwit
Artikel 4.62a Definitie
Artikel 4.62b Voorkomen van blootstelling; vervangen
Artikel 4.63 t/m 4.81 Vervallen
Afdeling 8. Fosforlucifers
Artikel 4.82 t/m 4.83 Vervallen
Afdeling 9. Biologische agentia
§ 1 Definities en toepasselijkheid
Artikel 4.84 Biologisch agentia, celculturen en micro-organismen
§ 2 Inventarisatie en evaluatie en gevolgen categorie-indeling
Artikel 4.85 Nadere voorschriften risico-inventarisatie en -evaluatie
Artikel 4.86 Gevolgen categorie-indeling
§ 3 Maatregelen met betrekking tot de blootstelling
Artikel 4.87 Voorkomen van blootstelling; vervangen
Artikel 4.87a Voorkomen of beperken van blootstelling
Artikel 4.87b Maatregelen ter voorkoming of beperking van blootstelling aan legionellabacteriën bij het in bedrijf nemen en houden van een luchtbevochtigingsinstallatie en een waterinstallatie
Artikel 4.88 Veiligheidssignalering
Artikel 4.89 Hygiënische beschermingsmaatregelen
Artikel 4.90 Registratie
§ 4 Arbeidsgezondheidskundig onderzoek
Artikel 4.91 Onderzoek en vaccins
§ 5 De ondernemingsraad
Artikel 4.92 Informatie in verband met ongeval of incident
Artikel 4.93 Overige informatie
§ 6 Toezicht
Artikel 4.94 Kennisgeving
Artikel 4.95 Ongevallen of incidenten
Artikel 4.96 Overdracht gegevens
§ 7 Bijzondere bepalingen in verband met andere dan microbiologisch diagnostische arbeid in de gezondheidszorg en in de diergeneeskunde
Artikel 4.97 Gezondheidszorg en diergeneeskunde
Artikel 4.98 Beschermingsmaatregelen
§ 8 Speciale maatregelen in laboratoria, ruimten voor proefdieren en industriële procédés
Artikel 4.99 Beheersingsniveaus laboratoria en ruimten voor proefdieren
Artikel 4.100 Beheersingsniveaus industriële procédés
Artikel 4.101 Beheersingsniveau van niet in bijlage III bij de richtlijn genoemde biologische agentia
§ 9 Bijzondere bepalingen inzake voorlichting en onderricht
Artikel 4.102 Voorlichting en onderricht
Afdeling 10. Bijzondere sectoren en bijzondere categorieën werknemers
§ 1 Vervoer
Artikel 4.103 Uitzonderingen voor vervoermiddelen
§ 2 Jeugdigen
Artikel 4.104 Schakelbepaling
Artikel 4.105 Arbeidsverboden voor gevaarlijke stoffen en biologische agentia
Artikel 4.106 Deskundig toezicht bij arbeid met gevaarlijke stoffen
§3 Zwangere werknemers en werknemers tijdens de lactatie
Artikel 4.107 Schakelbepaling
Artikel 4.108 Arbeidsverboden lood en loodverbindingen
Artikel 4.109 Arbeidsverboden enkele biologische agentia
§ 4 Thuiswerkers
Artikel 4.110 Gevaarlijke stoffen
Artikel 4.111 Nadere voorschriften inventarisatie en evaluatie
Artikel 4.112 Verpakking en etikettering
Artikel 4.113 Maatregelen
Artikel 4.114 Brandbestrijdingsmiddelen
Artikel 4.115 Voorkomen, beperken van ongewilde gebeurtenissen
Artikel 4.116 Voorlichting
Hoofdstuk 5. Fysieke belasting
Afdeling 1. Fysieke belasting
Artikel 5.1 Definitie richtlijn
Artikel 5.2 Voorkomen gevaren
Artikel 5.3 Beperken gevaren en risico-inventarisatie en -evaluatie
Artikel 5.4 Ergonomische inrichting werkplekken
Artikel 5.5 Voorlichting
Artikel 5.6 Bijlagen richtlijn
Afdeling 2. Beeldschermwerk
Artikel 5.7 Definities
Artikel 5.8 Toepasselijkheid
Artikel 5.9 Inventarisatie en evaluatie
Artikel 5.10 Dagindeling van de arbeid
Artikel 5.11 Maatregelen met betrekking tot de bescherming van de ogen en het gezichtsvermogen van de werknemers
Artikel 5.12 Voorschriften voor de inrichting van beeldschermwerkplekken
Afdeling 3. Bijzondere sectoren en bijzondere categorieën werknemers
§ 1 Vervoer
Artikel 5.13 Toepasselijkheid
§2 Thuiswerkers
Artikel 5.14 Toepasselijkheid
Artikel 5.15 Werkplek
Hoofdstuk 6 fysische factoren
Afdeling 1. Temperatuur en luchtverversing
Artikel 6.1 Temperatuur
Artikel 6.2 Luchtverversing
Afdeling 2. Verlichting
Artikel 6.3 Daglicht en kunstlicht
Artikel 6.4 Weren van zonlicht
Afdeling 3. Lawaai
§ 1 Algemeen
Artikel 6.6 Definities
§2 Voorschriften met betrekking tot lawaai
Artikel 6.7 Nadere voorschriften risico-inventarisatie en -evaluatie, beoordelen en meten
Artikel 6.8 Maatregelen ter voorkoming of beperking van de blootstelling
Artikel 6.9 Weekgemiddelde
Artikel 6.10 Audiometrisch onderzoek
Artikel 6.10a Maatregelen bij gehoorbeschadiging
Artikel 6.11 Voorlichting en onderricht
Afdeling 3a. Trillingen
§ 1 Algemeen
Artikel 6.11a Definities, grenswaarden en actiewaarden
§ 2 Voorschriften met betrekking tot trillingen
Artikel 6.11b Nadere voorschriften risico-inventarisatie en -evaluatie, beoordelen en meten
Artikel 6.11c Voorkomen of beperken van schadelijke trillingen
Artikel 6.11d Voorlichting en onderricht
Artikel 6.11e Arbeidsgezondheidskundig onderzoek inzake trillingen
Afdeling 4. Straling
Artikel 6.12 Toestellen
Afdeling 5. Werken onder overdruk
Artikel 6.13 Definities en toepasselijkheid
Artikel 6.14 Geschiktheid
Artikel 6.14a Arbeidsgezondheidskundig onderzoek
Artikel 6.14b Duikerarts
Artikel 6.15 Veiligheidsmaatregelen
Artikel 6.15a Certificering onderhoudssysteem duik- en caissonmaterieel
Artikel 6.16 Duikarbeid
Artikel 6.17 Melding duikarbeid
Artikel 6.18 Compressiekamer duikarbeid
Artikel 6.19 Caissonarbeid
Artikel 6.20 Compressiekamer caissonarbeid
Afdeling 5a. Aanvullende voorschriften ondergrondse winningsindustrieën
Artikel 6.20a Schakelbepaling
Artikel 6.20b Ventilatie
Artikel 6.20c Vervallen
Afdeling 5b. Aanvullende voorschriften winningsindustrieën met behulp van boringen
Artikel 6.20d Schakelbepaling
Artikel 6.20e Verlichting
Afdeling 6. Bijzondere sectoren en bijzondere categorieën werknemers
§ 1 Vervoer
Artikel 6.21 t/m 6.23 Vervallen
Artikel 6.24 Andere uitzonderingen voor vervoermiddelen
§ 2 Justitiële inrichtingen
Artikel 6.25 Klimaat, daglicht en kunstlicht en luchtverversing
§ 3 Jeugdigen
Artikel 6.26 Schakelbepaling
Artikel 6.27 Arbeidsverboden jeugdige werknemers
§ 4 Zwangere werknemers
Artikel 6.28 Schakelbepaling
Artikel 6.29 Arbeidsverboden werken onder overdruk
Artikel 6.29a Werken in ondergrondse winningsindustrie
§ 5 Thuiswerkers
Artikel 6.30 Daglicht en kunstlicht
§ 6 Onderwijs
Artikel 6.31 Duikarbeid leerlingen en studenten
Hoofdstuk 7. Arbeidsmiddelen en specifieke werkzaamheden
Afdeling 1 Toepasselijkheid en defenitie
Artikel 7.1 Arbeidsmiddelen buitengebruik
Artikel 7.2 Arbeidsmiddelen met een CE-markering
Artikel 7.2a Definitie keuring (AB)
Afdeling 2. Algemene voorschriften
Artikel 7.3 Geschiktheid arbeidsmiddelen
Artikel 7.4 Deugdelijkheid arbeidsmiddelen en ongewilde gebeurtenissen
Artikel 7.4a Keuringen (AB)
Artikel 7.5 Montage, demontage, onderhoud, reparatie en reiniging van arbeidsmiddelen.
Artikel 7.6 Deskundigheid werknemers
Artikel 7.7 Veiligheidsvoorzieningen in verband met bewegende delen van arbeidsmiddelen
Artikel 7.8 Verlichting
Artikel 7.9 Hoge en lage temperatuur
Artikel 7.10 Alarmsignalen
Artikel 7.11 Loskoppelen arbeidsmiddel
Artikel 7.11a Voorlichting
Afdeling 3. Arbeidsmiddelen met een bedieningssysteem
Artikel 7.12 Schakelbepaling
Artikel 7.13 Bedieningssystemen
Artikel 7.14 In werking stellen van arbeidsmiddelen
Artikel 7.15 Stopzetten van arbeidsmiddelen
Artikel 7.16 Noodstopvoorziening
Afdeling 4. Aanvullende voorschriften specifieke arbeidsmiddelen en werkzaamheden
§ 1 Afstemming
Artikel 7.17 Schakelbepaling
§ 2 Voorschriften voor mobiele arbeidsmiddelen
Artikel 7.17a Uitrusting mobiele arbeidsmiddelen
Artikel 7.17b Uitrusting mobiele arbeidsmiddelen met eigen aandrijving
Artikel 7.17c Gebruik mobiele arbeidsmiddelen
Artikel 7.17d Personentransport over water
§ 2a Voorschriften voor arbeidsmidelen voor het hijsen en heffen van lasten of personen
Artikel 7.18 Hijs- en hefwerktuigen
Artikel 7.18a Hijs- en hefwerktuigen voor niet-geleide lasten
Artikel 7.18b Hijs- en hefwerktuigen voor personen
Artikel 7.19 Vervallen
Artikel 7.20 Hijs- en hefgereedschap
Artikel 7.21 Werkzaamheden in liftschachten
Artikel 7.22 Vervallen
§ 2b Voorschriften betreffende het gebruik van ter beschikking gestelde arbeidsmiddelen voor tijdelijke werkzaamheden op hoogte
Artikel 7.23 Algemeen
Artikel 7.23a Specifieke bepalingen betreffende het gebruik van ladders en trappen
Artikel 7.23b Specifieke bepalingen betreffende steigers
Artikel 7.23c Specifieke bepalingen betreffende het gebruik van toegangs- en positioneringstechnieken met lijnen
Artikel 7.23d Specifieke bepalingen betreffende het gebruik van werkbakken
§ 3 Voorschriften bij het laden en lossen van schepen
Artikel 7.24 Toegang tot het schip
Artikel 7.25 Luiken
Artikel 7.26 Verwerken van goederen of materialen
Artikel 7.27 Tuigplannen en bind- of hijsmiddelen
Artikel 7.28 Containers
Artikel 7.29 Hijs- en hefwerktuigen en hijs- en hefgereedschappen aan boord van schepen
Artikel 7.30 Gewichtsaanduiding op zware voorwerpen
Afdeling 5. Aanvullende voorschriften voor bouwplaatsen
§ 1 Afstemming
Artikel 7.31 Schakelbepaling
§ 2 Arbeidsmiddelen op de bouwplaats
Artikel 7.32 Bedienen van torenkranen, mobiele kranen en mobiele hei-installaties
Artikel 7.33 Vervallen
Artikel 7.34 Steigers
Artikel 7.35 Grondverzet- en materiaalverladingsmachines
Artikel 7.36 Vervallen
Afdeling 5a. Aanvullende voorschriften winningsindustrieën in dagbouw, ondergronds of met behulp van boringen
Artikel 7.36a Schakelbepaling
Artikel 7.36b Arbeidsmiddelen
Afdeling 6. Bijzondere sectoren en bijzondere categorieën werknemers
§ 1 Vervoer
Artikel 7.37 Uitzonderingen voor vervoermiddelen
§ 2 Jeugdige werknemers
Artikel 7.38 Schakelbepaling
Artikel 7.39 Deskundig toezicht
§3 Thuiswerkers
Artikel 7.40 Toepasselijkheid
Artikel 7.41 Arbeidsmiddelen
Artikel 7.42 Elektrische apparatuur
Hoofdstuk 8. Persoonlijke beschermingsmiddelen en veiligheids- en gezondheidssignalering
Afdeling 1. Persoonlijke beschermingsmiddelen
Artikel 8.1 Algemene vereisten persoonlijk beschermingsmiddel
Artikel 8.2 Keuze persoonlijk beschermingsmiddel
Artikel 8.3 Beschikbaarheid en gebruik persoonlijke beschermingsmiddelen
Afdeling 2. Veiligheids- en gezondheidssignalering
Artikel 8.4 Algemene vereisten veiligheids- en gezondheidssignalering
Afdeling 3. Vervallen
Artikel 8.5 t/m 8.12 Vervallen
Afdeling 4. Bijzondere sectoren en bijzondere categorieën werknemers
§ 1
Artikel 8.13 Vervallen
§ 2 Vervoer
Artikel 8.14 Veiligheids- en gezondheidssignalering
§ 3 Thuiswerkers
Artikel 8.15 Toepasselijkheid thuiswerkers
Hoofdstuk 9. Verplichtingen, bestuursrechtelijke bepalingen en overgangs- en slotbepalingen
Afdeling 1. Verplichtingen van werkgever, thuiswerkgever, werknemer, thuiswerker, zelfstandige, opdrachtgever, ontwerpende partij, uitvoerende partij en lifteigenaar of -beheerder
Artikel 9.1 Verplichtingen van de werkgever
Artikel 9.2 Verplichtingen van de thuiswerkgever
Artikel 9.3 Verplichtingen van de werknemer
Artikel 9.4 Verplichtingen van de thuiswerker
Artikel 9.5 Verplichtingen van zelfstandigen en meewerkende werkgevers
Artikel 9.5a Verplichtingen van degenen bij wie vrijwilligers werkzaam zijn
Artikel 9.6 Verplichtingen van de opdrachtgever
Artikel 9.7 Verplichtingen van de ontwerpende partij
Artikel 9.8 Verplichtingen van de uitvoerende partij
Artikel 9.9 Verplichtingen van de lifteigenaar of -beheerder
Afdeling 2 Strafbare feiten en beboetbare feiten
§1 Strafbare feiten
Artikel 9.9a Overtredingen
§2 Beboetbare feiten
Artikel 9.9b Eerste categorie
Artikel 9.9c Tweede categorie
Afdeling 3. Bestuursrechtelijke bepalingen
§ 1 Bestuurdwang
Artikel 9.10 Vervallen
§ 2 Vrijstelling of ontheffing
Artikel 9.11 t/m 9.13 Vervallen
Artikel 9.14 Vrijstelling of ontheffing specifieke stoffenverbod
Artikel 9.15 Vrijstelling specifieke stoffenverbod
Artikel 9.16 Ontheffing specifieke stoffenverbod
Artikel 9.16a Vrijstelling of ontheffing vervangingsplicht vluchtige organische stoffen
Artikel 9.17 Vrijstelling of ontheffing lawaaivoorschriften
Artikel 9.17a Ontheffing voorschriften met betrekking tot trillingen
Artikel 9.17b Vrijstelling zeeschepen en luchtvaartuigen
Artikel 9.18 Vrijstelling of ontheffing laden en lossen van schepen
Artikel 9.19 Beperking vrijstellings- of ontheffingsmogelijkheid
Artikel 9.20 Duur van vrijstelling of ontheffing
§ 2 Eis tot naleving
Artikel 9.21 Vervallen
Artikel 9.22 Eis tot naleving
Afdeling 4. Overgangs- en slotbepalingen
§ 1 Intrekking regelgeving
Artikel 9.23 Vervallen
§ 2 Wijziging regelgeving
Artikel 9.24 t/m 9.33 Vervallen
§ 3 Overgangsrecht
Artikel 9.34 Aanvullende inventarisatie en evaluatie van veiligheidsrisico’s; arbeidsveiligheidsrapportage
Artikel 9.35 Lawaai in de muziek- en entertainmentsector
Artikel 9.35a Lawaai aan boord van zeeschepen en zeegaande vissersvaartuigen
Artikel 9.36a Vervallen
Artikel 9.37 Explosieve atmosferen
Artikel 9.37a Trillingen
Artikel 9.37b Certificatie
Artikel 9.37c Vervallen
§ 4 Slotbepalingen
Artikel 9.38 Vervallen
Artikel 9.39 Wijziging bijlagen bij EG-richtlijnen
Artikel 9.40 Vervallen
Artikel 9.41 Citeertitel
Hoofdstuk 1. Definities en toepassingsgebied
Afdeling 1. Definities
Artikel 1.1 Defenities algemeen (AB)
1. In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan
onder wet: Arbeidsomstandighedenwet 1998.
2. In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
a. bouwplaats: elke tijdelijke of mobiele arbeidsplaats waar civieltechnische werken of bouwwerken tot stand worden gebracht, waarvan een niet-uitputtende lijst is opgenomen in bijlage I bij de richtlijn, bedoeld in artikel 2.23, onder a;
b. bouwwerk: een civieltechnisch werk of bouwwerk als bedoeld onder a;
c. opdrachtgever: degene voor wiens rekening een bouwwerk tot stand wordt gebracht;
d. opdrachtgever-consument: de natuurlijke persoon die niet handelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf, voor wiens rekening een bouwwerk tot stand wordt gebracht;
e. ontwerpende partij: degene die zich jegens de opdrachtgever of de opdrachtgever-consument verbonden heeft om in het bouwproces de ontwerpende functie te vervullen;
f. uitvoerende partij: degene die zich jegens de opdrachtgever of de opdrachtgever-consument verbonden heeft om in het bouwproces de uitvoerende functie te vervullen.
3. In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
a. arbeidsplaats in de winningsindustrie: iedere arbeidsplaats die direct of indirect verband houdt met de winningsindustrie in dagbouw, de ondergrondse winningsindustrie of de winningsindustrie die delfstoffen wint met behulp van boringen.;
b. delfstoffen: een natuurlijke concentratie of afzetting van ertsen, mineralen of substanties van organische oorsprong in of op de bodem, in vaste, vloeibare of gasvormige toestand, met inbegrip van op de bodem of onmiddellijk onder de oppervlakte daarvan aanwezige schelpen, grind;
c. winningsindustrie in dagbouw: elke industrie die:
1°. delfstoffen wint in de open lucht;
2°. prospectiewerkzaamheden verricht met het oog op de winning van delfstoffen in de open lucht, of
3°. delfstoffen gereed maakt voor de verkoop, met uitzondering van werkzaamheden in verband met de verwerking van deze delfstoffen;
d. ondergrondse winningsindustrie: elke industrie die:
1°. ondergronds delfstoffen wint anders dan door middel van boorgaten;
2°. prospectiewerkzaamheden verricht met het oog op deze winning;
3°. delfstoffen gereed maakt voor de verkoop, met uitzondering van werkzaamheden in verband met de verwerking van deze delfstoffen, of
4°. stoffen opslaat als bedoeld in artikel 1, onder i, van de Mijnbouw-wet.
e. winningsindustrie die delfstoffen wint met behulp van boringen:
elke industrie die:
1°. delfstoffen wint door middel van boorgaten;
2°. prospectiewerkzaamheden verricht met het oog op deze winning;
3°. delfstoffen gereed maakt voor de verkoop, met uitzondering van werkzaamheden in verband met de verwerking van deze delfstoffen;
4°. stoffen opslaat als bedoeld in artikel 1, onder i, van de Mijnbouw-wet, of
5°. aardwarmte opspoort of wint als bedoeld in artikel 1, onder g en h, van de Mijnbouwwet.
f. mijnbouwinstallatie: een installatie als bedoeld in artikel 1, onder o, van de Mijnbouwwet.
4. In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
a. fysieke belasting: de door een werknemer in verband met de arbeid in te nemen werkhouding, uit te voeren bewegingen of uit te oefenen krachten, onder meer bestaande uit zitten en staan of uit het tillen, duwen, trekken, dragen of op een andere wijze verplaatsen of ondersteunen van een of meer lasten;
b. persoonlijk beschermingsmiddel: iedere uitrusting die bestemd is om door de werknemer gedragen of vastgehouden te worden teneinde hem te beschermen tegen een of meer gevaren die zijn veiligheid of gezondheid op het werk kunnen bedreigen alsmede alle aanvullingen of accessoires die daartoe kunnen bijdragen met uitzondering van:
1°. gewone en uniforme werkkleding die niet specifiek bedoeld is om de veiligheid en de gezondheid van de werknemer te beschermen;
2°. sportuitrusting;
3°. zelfverdedigings- of afschrikkingsmateriaal, en
4°. draagbare apparaten voor het opsporen en signaleren van gevaren en belastingsfactoren;
c. veiligheids- of gezondheidssignalering: een signalering die, toegepast op een bepaald object, een bepaalde activiteit of een bepaalde situatie door middel van een bord, een kleur, een lichtsignaal, een akoestisch signaal, een mondelinge mededeling of een hand- of armsein een aanwijzing of een voorschrift verstrekt met betrekking tot de veiligheid of gezondheid op het werk.
5. In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
a. jeugdige werknemer: een werknemer jonger dan 18 jaar:.
b. zwangere werknemer: de werknemer die zwanger is en de werkgever hiervan in kennis heeft gesteld;
c. werknemer tijdens de lactatie: de werknemer die haar kind borstvoeding geeft en haar werkgever hiervan in kennis heeft gesteld;
d. thuiswerkgever:
1°. de werkgever, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder a, en tweede lid, onderdeel a, onder 10, van de wet, voor zover hij een ander in een woning arbeid doet verrichten;
2°. de werkgever, bedoeld in artikel 1, tweede lid, onderdeel a, onder 1, van de wet, voor zover hij in het kader van de uitoefening van een beroep of bedrijf een ander krachtens een overeenkomst tot aanneming van werk of krachtens een overeenkomst van opdracht in een woning arbeid doet verrichten, tenzij die ander zelfstandig een beroep of bedrijf uitoefent waarin hij zich in de regel ook tegenover derden tot het verrichten van dergelijke arbeid verplicht;
e. thuiswerker: de ander, bedoeld in artikel 1.1, vijfde lid, onder d;
f. thuiswerk: de arbeid, bedoeld in artikel 1.1, vijfde lid, onder d, met uitzondering van:
1º. arbeid verricht aan of ten behoeve van het vervaardigen, veranderen, herstellen, versieren, afwerken of op een andere wijze tot gebruik geschikt maken of meer geschikt maken of geschikt houden van de woning;
2º. arbeid van verplegende, verzorgende of huishoudelijke aard, geboden aan personen in verband met ziekte, herstel, ouderdom, gehandicapt zijn, overlijden, psychosociale en relationele problemen.
6. In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder certificerende instelling: een door Onze Minister krachtens artikel 20, tweede lid, van de wet aangewezen instelling die beslist over de afgifte van een certificaat als bedoeld in artikel 20, eerste lid, van de wet.
7. Waar in dit besluit de woorden «bedrijf» en «inrichting» worden gebruikt om een plaats aan te duiden, omvatten deze
mede een andere plaats waar werknemers arbeid verrichten.
Artikel 1.2 (AB)
Vervallen
Artikel 1.3 Definities onderwijs (AB)
1. In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder onderwijsinrichting: een bekostigde of een aangewezen onderwijsinrichting.
2. In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder bekostigde onderwijsinrichting:
a. een openbare of een geheel of gedeeltelijk uit de openbare kas bekostigde bijzondere school als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs;
b. een openbare of een geheel of gedeeltelijk uit de openbare kas bekostigde bijzondere school als bedoeld in de Wet op de expertisecentra;
c. een openbare of een geheel of gedeeltelijk uit de openbare kas bekostigde bijzondere school, cursus of inrichting als bedoeld in en onder de werking van de Wet op het voortgezet onderwijs;
d. een openbare of een geheel of gedeeltelijk uit de openbare kas bekostigde bijzondere instelling, genoemd in de bijlage behorende bij de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, onder a en b;
e. een openbare of een geheel of gedeeltelijk uit de openbare kas bekostigde bijzondere instelling, genoemd in de bijlage behorende bij de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, onder c tot en met g;
f. de Open Universiteit te Heerlen, genoemd in de bijlage behorende bij de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, onder h;
g. een school als bedoeld in de Experimentenwet onderwijs;
h. een openbare of een geheel of gedeeltelijk uit openbare kas bekostigde bijzondere instelling voor educatie en beroepsonderwijs als bedoeld in de Wet educatie beroepsonderwijs.
3. In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder aangewezen onderwijsinrichting:
a. een school als bedoeld in artikel 56 van de Wet op het voortgezet onderwijs;
b. een instelling als bedoeld in artikel 6.9 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek;
c. een instelling als bedoeld in artikel 1.4.1 van de Wet educatie en beroepsonderwijs.
4. In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder medezeggenschapsraad:
a. een medezeggenschapsraad als bedoeld in de Wet medezeggenschap onderwijs 1992 of in artikel 10.17 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek;
b. de studentenraad van de Open Universiteit, bedoeld in artikel 11.13 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek.
Artikel 1.4 Definities justitiële inrichtingen (AB)
1. In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
a. justitieel personeel:
1°. degenen, die krachtens publiekrechtelijke aanstelling in burgerlijke openbare dienst jegens het Rijk gehouden zijn tot het verrichten van arbeid in justitiële inrichtingen;
2°. degenen die onder gezag van het Rijk arbeid in een justitiële inrichting verrichten, met uitzondering van gedetineerden en jeugdigen;
b. gedetineerden en jeugdigen: degenen, die krachtens rechterlijke uitspraak of beschikking of door het openbaar gezag rechtens van hun vrijheid zijn beroofd en verblijven in een justitiële inrichting met uitzondering van de in het Militair Penitentiair Centrum Stroe gedetineerde militairen;
c. justitiële inrichting: een gevangenis, huis van bewaring of justitiële rijksinrichting voor verpleging van terbeschikkinggestelden als bedoeld in de Beginselenwet gevangeniswezen of een inrichting als bedoeld in de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen
2. Onder justitiële inrichting wordt mede verstaan: het vervoer van gedetineerden en jeugdigen van en naar de justitiële inrichting alsmede alle andere arbeid die justitieel personeel verricht met gedetineerden en jeugdigen buiten de justitiële inrichting.
Artikel 1.5 Definities defensie (AB)
In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
a. militair personeel:
1°. de in werkelijke dienst zijnde militaire ambtenaren in de zin van artikel 1, eerste en tweede lid, van de Militaire Ambtenarenwet 1931;
2°. de als zodanig feitelijk onder de wapenen zijnde dienstplichtigen in de zin van artikel 1, onder b, sub 1° en 2°, van de Wet rechtstoestand dienstplichtigen;
b. burgerpersoneel bij het Ministerie van Defensie:
1°. degenen die krachtens publiekrechtelijke aanstelling in burgerlijke openbare dienst jegens het Rijk, vertegenwoordigd door de Minister van Defensie, gehouden zijn tot het verrichten van arbeid, behalve indien betrokkenen aan een derde ter beschikking worden gesteld voor het verrichten van arbeid, welke die derde gewoonlijk doet verrichten;
2°. degenen die onder gezag van het Rijk, vertegenwoordigd door de Minister van Defensie, arbeid verrichten;
c. defensiepersoneel: militair personeel en burgerpersoneel bij het Ministerie van Defensie;
d. oefening: iedere door defensiepersoneel onder oorlogsnabootsende omstandigheden in praktijk brengen van theoretisch onderwezen bekwaamheden teneinde aldus de bedrevenheid in het uitvoeren van oorlogstaken te verwerven, op te voeren of te onderhouden;
e. militair vaartuig: een Nederlands oorlogsschip, marinehulpschip of een ander schip dat in gebruik is voor de uitvoering van de militaire taak;
f. militair luchtvaartuig: een luchtvaartuig in beheer bij het Ministerie van Defensie;
g. bemand wapensysteem: ieder al dan niet voortbewogen wapensysteem, dat tijdens het gebruik wordt bemand of bediend met uitzondering van een licht persoonlijk wapen;
h. eenheid met gereedstelling: eenheid die, daartoe aangewezen, ingezet is dan wel gereed is of zich gereed moet houden voor inzet in krijgsmachtverband.
1. Aanwijzing certificerende instellingen
Artikel 1.5a Criteria voor aanwijzing (AB)
1. Als certificerende instelling kan worden aangewezen een instelling die:
a. rechtspersoonlijkheid heeft;
b. haar zetel of een vestiging in Nederland heeft;
c. onafhankelijk is;
d. beschikt over voldoende deskundigheid en outillage om de uitvoering van de taken waarvoor zij is aangewezen, naar behoren te kunnen vervullen;
e. beschikt over een registratiesysteem waarin de gegevens die samenhangen met en betrekking hebben op de uitvoering van haar taken, op een systematische wijze zijn vastgelegd. Aan de hand van deze gegevens is het gecertificeerde product of kwaliteitssysteem dan wel de gecertificeerde persoon afdoende te identificeren;
2. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot het eerste lid.
Artikel 1.5b Verstrekken gegevens
1. De certificerende instelling stelt jaarlijks voor 1 maart een verslag op van de door haar in verband met haar taak verrichte werkzaamheden en de rechtmatigheid en doeltreffendheid van haar werkzaamheden en werkwijze in het afgelopen kalenderjaar. Het verslag wordt aan Onze Minister toegezonden. Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld met betrekking tot de onderwerpen die in ieder geval in het jaarverslag worden behandeld.
2. De certificerende instelling verstrekt jaarlijks aan Onze Minister een afschrift van de polis van de afgesloten verzekering tegen wettelijke aansprakelijkheid tegen alle risico’s die voortvloeien uit de uitoefening van de taken waarvoor zij is aangewezen.
3. De certificerende instelling verstrekt aan de toezichthouder alle benodigde informatie indien zij weet of kan weten dat de veiligheid of gezondheid van werknemers of derden door werkzaamheden die door een door haar afgegeven certificaat als bedoeld in artikel 20, eerste lid, van de wet worden gereguleerd, in gevaar wordt of kan worden gebracht.
4. Onze Minister verstrekt aan de certificerende instelling alle benodigde informatie, indien de veiligheid of gezondheid van werknemers of derden door werkzaamheden die door een door de certificerende instelling afgegeven certificaat als bedoeld in artikel 20, eerste lid, van de wet worden gereguleerd, in gevaar wordt of kan worden gebracht.
Artikel 1.5c Wijziging, beëindiging werkzaamheden
1. Indien een wijziging plaatsvindt in de gegevens op grond waarvan de certificerende instelling is aangewezen, doet de instelling hiervan terstond mededeling aan Onze Minister.
2. Indien een certificerende instelling voornemens is een of meer van de taken waarvoor zij is aangewezen, te beëindigen, doet de instelling hiervan terstond mededeling aan Onze Minister en de certificaathouders. In dat geval worden door de
certificerende instelling de gegevens, bedoeld in artikel 1.5a, eerste lid, onder e, overgedragen aan Onze Minister dan wel, na toestemming van Onze Minister en de certificaathouders, een andere certificerende instelling die voor dezelfde taken is aangewezen.
Artikel 1.5d Aanvraag om aanwijzing
1. Een aanvraag om aanwijzing gaat vergezeld van het bewijs dat is voldaan aan de criteria, bedoeld in artikel 1.5a, dan wel van een verklaring waaruit de bereidheid blijkt om voor eigen rekening een onderzoek naar het voldoen aan deze criteria te ondergaan.
2. Een aanwijzing kan worden geweigerd dan wel worden ingetrokken indien niet of niet volledig is voldaan aan de bij de
wet of bij of krachtens deze afdeling gestelde voorschriften.
2. Certificaten
Artikel 1.5e Algemene bepalingen inzake de afgifte van certificaten
1. Een certificaat als bedoeld in artikel 20, eerste lid, van de wet wordt door Onze Minister of, indien Onze Minister een certificerende instelling heeft aangewezen, de certificerende instelling, op aanvraag afgegeven, indien wordt voldaan aan bij of krachtens de wet met betrekking tot het certificaat gestelde eisen.
2. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld met betrekking tot de gegevens die ten minste bij een aanvraag worden verstrekt.
3. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld met betrekking tot de vergoeding die voor de afgifte van een certificaat ten hoogste verschuldigd is.
4. Een certificaat kan worden geweigerd of onder voorschriften worden afgegeven of verlengd dan wel ingetrokken, indien is gebleken dat niet of niet volledig is voldaan aan bij of krachtens de wet met betrekking tot het certificaat gestelde eisen.
5. Voorts kan een certificaat worden geweigerd dan wel ingetrokken indien de veiligheid of gezondheid van werknemers of
derden door werkzaamheden die door het certificaat worden gereguleerd in gevaar wordt of kan worden gebracht.
Afdeling 2. Samenwerking, overleg, ontslag- en benadelingsbescherming en nadere regels
Artikel 1.6 Definities samenwerking en overleg (AB)
1. In afwijking van de wet, dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt voor de toepassing daarvan ten aanzien van arbeid verricht in bekostigde onderwijsinrichtingen als bedoeld in artikel 1.3, tweede lid, onder d en f, voor zover de Wet op de ondernemingsraden niet van toepassing is, voor «de ondernemingsraad» en de «personeelsvertegenwoordiging» gelezen «de universiteitsraad», «de dienstraad» of de «medezeggenschapsraad», en wordt ten aanzien van arbeid verricht door defensiepersoneel, voor zover de Wet op de ondernemingsraden niet van toepassing is, voor «de ondernemingsraad» en de «personeelvertegenwoordiging» gelezen «de medezeggenschapscommissie» of «het overlegorgaan».
2. In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
a. universiteitsraad: een universiteitsraad als bedoeld in artikel 9.31 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek;
b. dienstraad: een dienstraad als bedoeld in artikel 9.50 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek;
c. medezeggenschapscommissie: een medezeggenschapscommissie als bedoeld in artikel 3 van het Besluit
medezeggenschap defensie;
d. overlegorgaan: een overlegorgaan ingesteld krachtens artikel 23 van de Kaderwet dienstplicht.
Artikel 1.7 Aard en inhoud van het overleg (AB)
1. Ten aanzien van de aard en inhoud van het overleg en de wijze waarop het overleg wordt gevoerd met een universiteitsraad, een dienstraad of een medezeggenschapsraad respectievelijk een medezeggenschapscommissie of een overlegorgaan en ten aanzien van de bevoegdheden van een universiteitsraad, een dienstraad of een medezeggenschapsraad respectievelijk een medezeggenschapscommissie of een overlegorgaan is van toepassing:
a. de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, of
b. het Besluit medezeggenschap defensie of de krachtens artikel 23 van de Kaderwet dienstplicht door Onze Minister van Defensie te stellen regels.
2. Voor zover de wet bepalingen bevat omtrent rechten van de ondernemingsraad of de personeelsvertegenwoordiging of leden daarvan waaromtrent de regelingen, bedoeld in het eerste lid, geen bepalingen bevatten, is de wet van toepassing.
Artikel 1.8 Ontslagbescherming (AB)
1. Ten aanzien van degene op wie het Algemeen Rijksambtenarenreglement onderscheidenlijk het Burgerlijk ambtenarenreglement defensie van toepassing is en die als deskundige werknemer als bedoeld in artikel 13, eerste lid en tweede lid, of als deskundige persoon als bedoeld in artikel 14, eerste lid, van de wet werkzaam is, is artikel 95, zevende lid, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement onderscheidenlijk artikel 115, zesde lid, van het Burgerlijk ambtenarenreglement defensie van overeenkomstige toepassing.
2. Ten aanzien van degenen, bedoeld in het eerste lid, op wie een overeenkomstige regeling als het Algemeen Rijksambtenarenreglement van toepassing is, is voor zover nodig het eerste lid van overeenkomstige toepassing.
Artikel 1.9 Benadelingsbescherming (AB)
In afwijking van artikel 13, vijfde lid, tweede en derde zin, van de wet is ten aanzien van degene op wie de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek van toepassing is en die als deskundige werknemer als bedoeld in artikel 13, eerste lid en tweede lid, of als deskundige persoon als bedoeld in artikel 14, eerste lid, van de wet werkzaam is, artikel 9.32, achtste lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek van overeenkomstige toepassing. Ten aanzien van degene op wie het Algemeen militair ambtenarenreglement of het Burgerlijk ambtenarenreglement defensie van toepassing is en die als deskundige werknemer of persoon als bedoeld in de vorige zin werkzaam is, is artikel
20 van het Besluit medezeggenschap defensie van overeenkomstige toepassing.
Afdeling 3. Onderwijs
Artikel 1.10 Toepasselijkheid (AB)
Tenzij hierna anders is bepaald, zijn de wet en dit besluit van toepassing op werknemers in onderwijsinrichtingen en op overeenkomstige wijze van toepassing op leerlingen en studenten in onderwijsinrichtingen die handelingen verrichten die vergelijkbaar zijn met arbeid in de beroepspraktijk.
Artikel 1.11 Samenwerking en overleg / Onderwijsinrichtingen met een medezeggenschapsraad (AB)
1. Voor bekostigde onderwijsinrichtingen als bedoeld in artikel 1.3, tweede lid, onder a tot en met c, en onder g en h, komen de rechten, bedoeld in artikel 12, vierde lid, van de wet, voor zover van toepassing, toe aan de leden van de medezeggenschapsraad.
2. Voor de in het eerste lid genoemde bekostigde onderwijsinrichtingen treedt voor de toepassing van artikel 12, vijfde en zesde lid, van de wet de medezeggenschapsraad in de plaats van de ondernemingsraad of de personeelsvertegenwoordiging.
3. Voor de in het eerste lid genoemde bekostigde onderwijsinrichtingen worden de in de wet en dit besluit toekomende
rechten en bevoegdheden met inachtneming van artikel 1.13, uitgeoefend door de leden van de medezeggenschapsraad of, indien het betreft aangelegenheden van algemeen belang voor de bijzondere rechtstoestand van het personeel, door het overlegorgaan van het decentraal georganiseerd overleg respectievelijk van de instelling.
Artikel 1.12 Samenwerking en overleg / Universiteiten (AB)
Voor de in artikel 1.3, tweede lid, onder d tot en met f, genoemde bekostigde onderwijsinrichting worden de in de wet en dit besluit toekomende rechten en bevoegdheden, met inachtneming van artikel 1.13, uitgeoefend door de universiteitsraad, de dienstraad, de medezeggenschapsraad of de studentenraad, bedoeld in de Wet op het hoger
onderwijs en wetenschappelijk onderzoek of, indien het betreft aangelegenheden van algemeen belang voor de bijzondere rechtstoestand van het personeel, door het overlegorgaan van het decentraal georganiseerd overleg respectievelijk van de instelling.
Artikel 1.13 Uitzonderingen arbobeleid en horen (AB)
1. Artikel 3, eerste lid, onder c, van de wet met uitzondering van de ergomische aspecten van de arbeid, en d, voor zover niet betrekking hebbend op de veiligheid en de gezondheid, is niet van toepassing op leerlingen respectievelijk studenten in onderwijsinrichtingen.
2. Afdeling 4.1.2 van de Algemene wet bestuursrecht geldt niet ten aanzien van leerlingen respectievelijk studenten in onderwijsinrichtingen.
Artikel 1.14 Uitzondering werknemersverplichting (AB)
Waar in de wet bepaalde verplichtingen worden opgelegd aan werknemers, zijn deze bepalingen niet van toepassing op leerlingen respectievelijk studenten in onderwijsinrichtingen.
Artikel 1.15 Uitzondering arbeidsgezondheidskundig onderzoek (AB)
Artikel 18 van de wet is niet van toepassing op leerlingen respectievelijk studenten in onderwijsinrichtingen.
Afdeling 4 burgerlijke openbare dienst
Artikel 1.16 Toepasselijkheid (AB)
Deze afdeling is van toepassing op arbeid verricht in de burgerlijke openbare dienst met uitzondering van arbeid:
a. verricht in onderwijsinrichtingen:
b. verricht in justitiële inrichtingen:
c. verricht door burgerpersoneel. werkzaam bij het Ministerie van Defensie. met inbegrip van de daaronder ressorterende diensten en instellingen.
Artikel 1.17 Politie en brandweer (AB)
Op arbeid verricht in de burgerlijke openbare dienst, welke gericht is op het daadwerkelijk uitoefenen van de taken, bedoeld in artikel 2 van de Politiewet 1993, artikel 141 of 142 van het Wetboek van Strafvordering, of artikel 1, zesde lid,
van de Brandweerwet 1985 voor zover deze taak betrekking heeft op het repressief optreden bij brand, ongevallen en rampen, zijn de artikelen 10, 27, 28, 28a en 29 van de wet van toepassing voor zover door de toepassing van deze artikelen een goede taakuitoefening niet wordt belemmerd.
Artikel 1.18 Veiligheid van de staat (AB)
1. Ten aanzien van arbeid verricht in de burgerlijke openbare dienst, welke gericht is op het daadwerkelijk uitoefenen van taken, bedoeld in artikel 6, tweede lid, onder a, van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002, zijn de artikelen 27, 28, 28a en 29 van de wet van toepassing voor zover door de toepassing van deze artikelen een goede taakuitoefening niet wordt belemmerd.
2. Op arbeid verricht in rijksdienst geschiedt de toepassing van de wet met inachtneming van de voor de rijksdienst geldende nationale en internationale voorschriften ter beveiliging van gegevens, waarvan de geheimhouding door het belang van de staat of van zijn bondgenoten wordt geboden.
3. Op arbeid verricht in de burgerlijke openbare dienst door of ten behoeve van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten geschiedt de toepassing van de wet bovendien met inachtneming van de aan de hoofden van deze diensten opgedragen zorg voor geheimhouding van de door hen verkregen gegevens en van de bronnen waaruit zij afkomstig zijn en voor het naar behoren waarborgen van de veiligheid van de personen van wier diensten bij het inwinnen van gegevens gebruik
wordt gemaakt.
Afdeling 5. Vervoer
Artikel 1.19 Toepasselijkheid (AB)
1. De wet is niet van toepassing op arbeid verricht in respectievelijk op een zeeschip dat niet op grond van Nederlandse rechtsregels gerechtigd is de Nederlandse vlag te voeren en dat zich bevindt in de exclusieve economische zone, in de territoriale zee, op een van de andere in artikel 10, eerste lid, van de Scheepvaartverkeerswet bedoelde scheepvaartwegen of in de haven van Scheveningen.
2. Het eerste lid geldt niet ten aanzien van aanbouw, verbouwing, herstelling of sloping dan wel onderhoudsof reinigingswerkzaamheden en hiermee verband houdende andere werkzaamheden aan de in het eerste lid bedoelde schepen die zich in Nederland bevinden alsmede ten aanzien van laden en lossen, tenzij deze arbeid wordt verricht door een werknemer die behoort tot de bemanning van een zeeschip als bedoeld in het eerste lid.
3. De wet is niet van toepassing op arbeid verricht in respectievelijk op een luchtvaartuig als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder e, van de Luchtvaartwet, dat ter beschikking is gesteld aan een niet in Nederland gevestigde werkgever, tenzij:
a. deze werkgever daarin of daarop door in meerderheid in Nederland woonachtige werknemers arbeid doet verrichten;
b. het betreft laden en lossen, aanbouw, verbouwing, herstelling of sloping dan wel onderhouds- of reinigingswerkzaamheden en hiermee verband houdende andere werkzaamheden aan bedoelde luchtvaartuigen die zich in Nederland bevinden.
4. De wet is niet van toepassing op arbeid verricht in respectievelijk op een luchtvaartuig als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder f, van de Luchtvaartwet.
5. Het vierde lid geldt niet ten aanzien van laden en lossen, aanbouw, verbouwing, herstelling of sloping d an wel onderhouds- of reinigingswerkzaamheden en hiermee verband houdende andere werkzaamheden aan de in het vierde lid bedoelde luchtvaartuigen die zich in Nederland bevinden.
Artikel 1.20 Beperking recht op werkonderbreking (AB)
1. Op arbeid verricht in respectievelijk op een zeeschip of een luchtvaartuig is artikel 29 van de wet niet van toepassing, voor zover de toepassing van dat artikel in strijd komt met de verplichtingen die voortvloeien uit de uitoefening van de bevoegdheden van de kapitein respectievelijk de gezagvoerder, bedoeld in artikel 341 van het Wetboek van Koophandel respectievelijk artikel 95, eerste lid, van de Regeling Toezicht Luchtvaart.
2. Op arbeid verricht door de kapitein respectievelijk de gezagvoerder, bedoeld in het eerste lid, in respectievelijk op een zeeschip of een luchtvaartuig, is artikel 29 van de wet niet van toepassing voor zover de toepassing van dat artikel in strijd komt met de verplichtingen die voortvloeien uit het Wetboek van Koophandel respectievelijk de Regeling Toezicht Luchtvaart.
Afdeling 6 Justitiële rijksinrichtingen
Artikel 1.22 Veiligheid in justitiële inrichtingen (AB)
1. De artikelen 10, 27, 28, 28a en 29 van de wet zijn van toepassing op de in de justitiële inrichting door het justitieel personeel verrichte arbeid voor zover geen inbreuk wordt gemaakt op de orde, de veiligheid of de goede gang van zaken in de inrichting of op het ongestoord verloop van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming en andere beperkingen die krachtens enige wettelijke bepaling door de daartoe bevoegde autoriteiten zijn opgelegd.
2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op gedetineerden, verpleegden en jeugdigen met dien verstande, dat in plaats van de artikelen 10, 27, 28 en 29 van de wet wordt gelezen de artikelen 24, zevende lid, 27, 28, 28a en 29 van de wet.
Artikel 1.23 Veiligheid van de staat (AB)
Ten aanzien van arbeid verricht door het justitieel personeel in de justitiële inrichtingen geschiedt de toepassing van de wet met inachtneming van de voor de rijksdienst geldende nationale en internationale voorschriften ter beveiliging van
gegevens, waarvan de geheimhouding door het belang van de staat of van zijn bondgenoten wordt geboden.
Artikel 1.24 Vervallen (AB)
Artikel 1.25 Samenwerking (AB)
In afwijking van artikel 12, eerste lid, van de wet werken de directeur van de inrichting en de gedetineerden, verpleegden of jeugdigen zoveel mogelijk samen bij de uitvoering van het arbeidsomstandighedenbeleid van gedetineerden, verpleegden
en jeugdigen binnen de justitiële inrichting.
Afdeling 7. Defensie
Artikel 1.26 Toepasselijkheid (AB)
Tenzij in deze afdeling anders is bepaald is de wet van toepassing op arbeid verricht door defensiepersoneel.
Artikel 1.27 Veiligheid van de Staat (AB)
1. De toepassing van de wet met betrekking tot arbeid verricht door defensiepersoneel geschiedt met inachtneming van de voor het Ministerie van Defensie geldende nationale en internationale voorschriften ter beveiliging van gegevens, waarvan de geheimhouding door het belang van de staat of van zijn bondgenoten wordt geboden.
2. De toepassing van de wet met betrekking tot arbeid in de openbare dienst verricht door of ten behoeve van de militaire inlichtingen- en veiligheidsdiensten geschiedt bovendien met inachtneming van de aan de hoofden van deze diensten
opgedragen zorg voor geheimhouding van de door hen verkregen gegevens en van de bronnen waaruit zij afkomstig zijn en voor het naar behoren waarborgen van de veiligheid van de personen van wier diensten bij het inwinnen van die gegevens gebruik wordt gemaakt.
Artikel 1.28 Internationale verplichtingen (AB)
De toepassing van de wet met betrekking tot arbeid verricht door defensiepersoneel geschiedt met inachtneming van internationale verplichtingen.
Artikel 1.29 Algehele uitzondering (AB)
De wet is niet van toepassing op arbeid verricht door defensiepersoneel:
a. ten tijde van oorlog, oorlogsgevaar of andere daaraan verwante of daarmee verband houdende buitengewone omstandigheden, waaronder begrepen de gevallen als opgesomd in artikel 71 van het Wetboek van Militair Strafrecht;
b. in door Onze Minister van Defensie te bepalen andere gevallen waarin de krijgsmacht wordt ingezet, waaronder begrepen de verlening van bijstand op grond van de artikelen 58, 59 of 60 van de Politiewet 1993 of op grond van artikel 146, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering en de verlening van steun in het openbaar belang.
Artikel 1.30 Partiële uitzondering artikelen 3 en 16 van de wet (AB)
Artikel 3, eerste lid, van de wet en de op artikel 16 van de wet gebaseerde artikelen 1.37 en 1.41, de afdelingen 5 en 6 van hoofdstuk 2, de hoofdstukken 3, 4, 5, 6 en 7 en de afdelingen 1 en 2 van hoofdstuk 8 van dit besluit zijn niet van toepassing:
a. tijdens, direct voor en direct na oefeningen;
b. ten aanzien van militaire vaartuigen, militaire luchtvaartuigen, bemande wapensystemen en eenheden met gereedstelling:
1°. voor zover afwijking van deze artikelen, hoofdstukken of afdelingen naar het oordeel van Onze Minister van Defensie noodzakelijk is in verband met de bouw, de constructie, de inrichting of de uitrusting van deze vaartuigen en wapensystemen;
2°. indien oorlogsschepen varen en indien militaire luchtvaartuigen en bemande wapensystemen als zodanig in gebruik zijn;
3°. voor zover de operationele taakuitvoering van deze vaartuigen en wapensystemen of van de eenheden met gereedstelling naar het oordeel van Onze Minister van Defensie door de toepassing van deze artikelen, hoofdstukken of afdelingen wordt belemmerd.
Artikel 1.31 Partiële uitzondering artikel 10 van de wet (AB)
Voor zover de wet van toepassing is op arbeid verricht door defensiepersoneel is artikel 10 van die wet op arbeid verricht door defensiepersoneel:
a. dat belast is met enige politietaak of met bewakings- of beveiligingstaken, of
b. dat wachtdiensten verricht, of
c. dat is ingezet ter verlening van de bijstand, bedoeld in artikel 1.29, onder b, aan de politie, van toepassing, voor zover een goede taakuitoefening door de toepassing van genoemd artikel niet wordt belemmerd.
Artikel 1.32 Partiële uitzondering artikel 12 van de wet (AB)
Artikel 12 van de wet is van toepassing behoudens:
a. tijdens oefeningen;
b. op aangelegenheden die rechtstreeks betrekking hebben op het houden van oefeningen;
c. op aangelegenheden die rechtstreeks betrekking hebben op de arbeid, bedoeld in artikel 1.29.
Artikel 1.33 Partiële uitzondering artikelen 27 en 28 van de wet (AB)
1. De artikelen 27, 28 en 28a van de wet zijn niet van toepassing:
a. tijdens, direct voor en direct na oefeningen;
b. op eenheden met gereedstelling.
2. De artikelen 27, 28 en 28a van de wet zijn niet van toepassing op militaire vaartuigen, militaire luchtvaartuigen en bemande wapensystemen:
a. indien oorlogsschepen varen en indien militaire luchtvaartuigen en bemande wapensystemen als zodanig in gebruik zijn;
b. in de gevallen, bedoeld in artikel 1.30, onder b, sub 3°.
3. De artikelen 27, 28 en 28a van de wet zijn van toepassing op het personeel van de Koninklijke Marechaussee, behoudens indien dit personeel daadwerkelijk bezig is met de uitvoering van de specifieke taken, die de Koninklijke Marechaussee in artikel 6, eerste lid, van de Politiewet 1993 zijn opgedragen.
4. In aanvulling op het derde lid, zijn de artikelen 27, 28 en 28a van de wet van toepassing op de arbeid verricht door personeel van de Koninklijke Marechaussee in geval van de verlening van bijstand, bedoeld in artikel 1.29, onder b, voor zover door de toepassing van die artikelen een goede uitoefening van die bijstandsverlening niet wordt belemmerd.
Artikel 1.34 Uitzondering artikel 29 van de wet (AB)
Artikel 29 van de wet is niet van toepassing op militair personeel.
Afdeling 8. Jeugdigen
In deze afdeling wordt verstaan onder richtlijn: Richtlijn nr. 94/33/EEG van de Raad van de Europese Unie van 22 juni 1994 betreffende de bescherming van jongeren op het werk (PbEG L 216).
Artikel 1.36 Nadere voorschriften risico-inventarisatie en -evaluatie (AB)
1. Indien in een bedrijf of inrichting een of meer jeugdige werknemers werkzaam zijn of plegen te zijn wordt in de risico-inventarisatie en -evaluatie, bedoeld in artikel 5 van de wet, in het bijzonder aandacht besteed aan:
a. de specifieke gevaren op het gebied van arbeidsomstandigheden als gevolg van een gebrek aan werkervaring, het niet goed kunnen inschatten van gevaren en het niet voltooid zijn van de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van de jeugdige werknemer;
b. de uitrusting en inrichting van de arbeidsplaats;
c. de aard, de mate en de duur van de blootstelling aan stoffen, agentia en fysische factoren;
d. de keuze en het gebruik van arbeidsmiddelen en persoonlijke beschermingsmiddelen;
e. het geheel van werkzaamheden in het bedrijf of de inrichting en de organisatie daarvan, en
f. het opleidingsniveau van de jeugdige werknemers en de aan hen te geven voorlichting.
2. Voorts wordt in de risico-inventarisatie en -evaluatie bijzondere aandacht besteed aan de niet-volledige lijst van agentia, procédés en werkzaamheden, opgenomen in de bijlage bij de richtlijn.
Artikel 1.37 Deskundig toezicht (AB)
1. Indien in een bedrijf of inrichting jeugdige werknemers arbeid verrichten, wordt op die arbeid adequaat deskundig toezicht uitgeoefend. De inhoud en de mate van het toezicht is afhankelijk van de uit de risico-inventarisatie en -evaluatie, bedoeld in artikel 5 van de wet, gebleken gevaren die kunnen ontstaan, indien deskundig toezicht ontbreekt.
2. Indien uit de risico-inventarisatie en -evaluatie, bedoeld in artikel 1.36, blijkt, dat jeugdige werknemers arbeid moeten verrichten waaraan specifieke gevaren, met name voor arbeidsongevallen als gevolg van een gebrek aan werkervaring, het niet goed kunnen inschatten van gevaren en het niet voltooid zijn van de geestelijke en lichamelijke ontwikkeling van
de jeugdige werknemer, zijn verbonden, mag die arbeid slechts worden verricht, indien het deskundig toezicht zodanig is georganiseerd dat die gevaren worden voorkomen. Indien dat niet mogelijk is, mag die arbeid niet door jeugdige werknemers worden verricht.
Artikel 1.38 Arbeidsgezondheidskundig onderzoek (AB)
In aanvulling op artikel 18 van de wet worden jeugdige werknemers in de gelegenheid gesteld om een arbeidsgezondheidskundig onderzoek te ondergaan, zodra uit de risico-inventarisatie en -evaluatie, bedoeld in artikel 1.36,
blijkt, dat jeugdige werknemers arbeid moeten verrichten waaraan specifieke gevaren, met name voor arbeidsongevallen als gevolg van het gebrek aan werkervaring, het niet goed kunnen inschatten van gevaren en het niet voltooid zijn van de geestelijke en lichamelijke ontwikkeling van de jeugdige werknemer, zijn verbonden.
Artikel 1.39 Uitzonderingen leerlingen en studenten in onderwijsinrichtingen (AB)
Deze afdeling en paragraaf 4 van afdeling 5 van hoofdstuk 3, paragraaf 2 van afdeling 10 van hoofdstuk 4, paragraaf 3 van afdeling 6 van hoofdstuk 6 en paragraaf 2 van afdeling 6 van hoofdstuk 7, zijn niet van toepassing op leerlingen en
studenten in onderwijsinrichtingen.
Afdeling 9. Zwangere werknemers en werknemers tijdens de lactatie
Artikel 1.40 Definitie (AB)
In deze afdeling wordt verstaan onder richtlijn: Richtlijn nr. 92/85/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 19 oktober 1992 betreffende maatregelen ter bevordering van de verbetering van de veiligheid en de gezondheid van werkneemsters tijdens de zwangerschap, na de bevalling en tijdens de lactatie (PbEG L 348).
Artikel 1.41 risico-inventarisatie en -evaluatie(AB)
Indien in een bedrijf of inrichting een zwangere werknemer of een werknemer tijdens de lactatie werkzaam is of pleegt te zijn, wordt in de risico-inventarisatie en -evaluatie, bedoeld in artikel 5 van de wet, in het bijzonder aandacht besteed aan de niet-limitatieve lijst van agentia, procédés en arbeidsomstandigheden, opgenomen in bijlage I bij de richtlijn
Artikel 1.42 Organisatie van de arbeid (AB)
1. Onverminderd artikel 4:5 van de Arbeidstijdenwet, organiseert de werkgever de arbeid van een zwangere werknemer en een werknemer tijdens de lactatie zodanig, richt de arbeidsplaats zodanig in, past een zodanige productie- en werkmethode toe en laat zodanige arbeidsmiddelen gebruiken, dat de arbeid voor die werknemer geen gevaren met zich kan brengen voor haar veiligheid en gezondheid en geen terugslag kan veroorzaken op de zwangerschap of lactatie.
2. Indien nakoming van het eerste lid redelijkerwijs niet mogelijk is, wordt door een tijdelijke aanpassing van de arbeid of door een tijdelijke aanpassing van de arbeids- en rusttijden voorkomen dat gevaar voor de veiligheid en gezondheid van de zwangere werknemer en de werknemer tijdens de lactatie wordt veroorzaakt, en wordt voorkomen dat een terugslag kan worden veroorzaakt op de zwangerschap of lactatie.
3. Indien nakoming van het tweede lid redelijkerwijs niet mogelijk is, wordt aan de zwangere werknemer en de werknemer tijdens de lactatie tijdelijk andere arbeid gegeven.
4. Indien nakoming van het derde lid redelijkerwijs niet mogelijk is, worden de zwangere werknemer en de werknemer
tijdens de lactatie tijdelijk vrijgesteld van het verrichten van arbeid.
Afdeling 10. Thuiswerkers
Artikel 1.43 Toepasselijkheid (AB)
1. Dit besluit is niet van toepassing op thuiswerk, tenzij uitdrukkelijk regels voor thuiswerk zijn gesteld. In dat laatste geval wordt onder werkgever mede verstaan thuiswerkgever en wordt onder werknemer mede verstaan thuiswerker.
2. Indien een thuiswerker tevens een jeugdige werknemer is, zijn uitsluitend de bepalingen die voor de thuiswerker zijn vastgesteld van toepassing.
Artikel 1.44 Beschikbaarheid van gegevens (AB)
Van de thuiswerkers zijn gegevens beschikbaar omtrent naam, adres en woonplaats alsmede van de werkzaamheden die door de betreffende thuiswerkers worden verricht en van de stoffen, hulpmiddelen en werktuigen die daarbij worden gebruikt.
Het is niet toegestaan aan de thuiswerker een grotere hoeveelheid aan grondstoffen, halffabrikaten en gerede producten in voorraad te geven of te laten houden dan voor de arbeid strikt noodzakelijk is.
Artikel 1.46 Melding van arbeidsongevallen (AB)
Indien aan een thuiswerker in verband met het verrichten van arbeid een arbeidsongeval als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de wet overkomt, wordt door de thuiswerker hiervan onverwijld mededeling gedaan aan de thuiswerkgever.
Arbeidsomstandighedenbesluit
Hoofdstuk 2. Arbozorg en organisatie van de arbeid
Afdeling 1. Melding ongevallen en beroepsziekten
Artikel 2.1 Gegevens arbeidsongevallen en beroepsziekten (AB)
Bij ministeriële regeling worden regels gesteld met betrekking tot de gegevens die bij de mededeling van een beroepsziekte, bedoeld in artikel 9, derde lid, van de wet
worden verstrekt.
Afdeling 2. Aanvullende voorschriften risico-inventarisatie en -evaluatie ter voorkoming en beperking van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen
Artikel 2.2 Definities (AB)
In deze afdeling wordt verstaan onder:
a. gevaarlijke stof: brandbare, extreem toxische, toxische of ontplofbare stof;
b. brandbare stof: een stof die een procestemperatuur heeft gelijk aan of hoger dan het vlampunt, bepaald met het toestel van Abel-Pensky voor vlampunten tot en met 65° C of bepaald met het toestel van Pensky-Martens voor vlampunten boven 65° C;
c. extreem toxische stof:
1°. een stof die acuut giftige eigenschappen bezit en daardoor gevaar voor de gezondheid kan opleveren bij een eenmalige betrekkelijk korte blootstelling, al dan niet met uitgestelde werking, en die als kenmerk heeft;
– dat de lethale concentratie 50 bij een blootstelling van de rat gedurende vier uur, kleiner is dan of gelijk is aan 20 milligram per kubieke meter, of
– dat de lethale dosis 50 oraal bij toediening aan de rat, kleiner is dan of gelijk is aan 1 milligram per kilogram, of
– dat de lethale dosis 50 percutaan bij toediening aan de rat, kleiner is dan of gelijk is aan 2 milligram per kilogram;
2°. de volgende voor de mens carcinogene stoffen met een hoge potentie: 2-acetylaminofluoreen, 4-aminobifenyl, benzidine, bischloormethylether, dialkylnitrosaminen, 4-dimethylaminoazobenzeen, methylnitroso-ureum, 2-naftylamine, 4-nitrobifenyl en 3-nitronaftylamine;
d. toxische stof: een stof, niet zijnde een extreem toxische stof, die acuut giftige eigenschappen bezit en daardoor gevaar voor de gezondheid kan opleveren bij een eenmalige betrekkelijk korte blootstelling, al dan niet met uitgestelde werking, en die als kenmerk heeft dat de lethale concentratie 50 bij een blootstelling van de rat gedurende één uur, kleiner is dan of gelijk is aan 20 000 milligram per kubieke meter;
e. ontplofbare stof: een stof die op grond van de Wet milieugevaarlijke stoffen voldoet aan de criteria voor indeling in de categorie «ontplofbaar», bedoeld in artikel 34, tweede lid, onder a, van die wet;
f. installatie: een installatie voor bewerking of een installatie voor opslag;
g. installatie voor bewerking: het stelsel van vaten, apparaten en leidingen dat ten aanzien van de omsloten stof een geheel vormt of kan vormen en dient voor de vervaardiging, bewerking, verwerking, verlading of vernietiging van deze stof;
h. installatie voor opslag: de tanks, silo’s, bunkers en verpakkingseenheden die dienen voor opslag met dien verstande, dat deze eenheden buiten de ruimtelijke begrenzing van een installatie voor bewerking zijn gelegen en waarbij wat betreft tanks, silo’s en bunkers elke eenheid als een op zich zelf staande installatie voor opslag moet worden beschouwd. Onder een installatie voor opslag worden mede begrepen voor het vervoer bestemde tanks en voor het vervoer van gevaarlijke stoffen bestemde verpakkingen;
i. procestemperatuur: de temperatuur die bij opslag of bij bewerking onder normale bedrijfscondities maximaal kan worden bereikt;
j. omhulling: een constructie die een installatie voor bewerking of opslag omsluit, die de natuurlijke ventilatie van de omsloten installatie bemoeilijkt of verhindert en waarbinnen door werknemers regelmatig arbeid wordt verricht;
k. grenswaarde: de hoeveelheid van een stof, uitgedrukt in kilogrammen, die bij plotseling vrijkomen het leven of de gezondheid van een op globaal 100 meter afstand van het emissiepunt verblijvende werknemer nog kan bedreigen;
l. zwaar ongeval: gebeurtenis als gevolg van onbeheersbare ontwikkelingen tijdens de bedrijfsuitoefening in een bedrijf of inrichting, waardoor hetzij onmiddellijk, hetzij na verloop van tijd ernstig gevaar voor de gezondheid van werknemers ontstaat en waarbij een of meer gevaarlijke stoffen zijn betrokken;
m. scenario: de reeks van gebeurtenissen en omstandigheden die nodig zijn voor of leiden tot het vrijkomen van gevaarlijke stoffen, alsmede de reeks van gebeurtenissen
die het effect weergeeft van het op deze wijze vrijkomen van gevaarlijke stoffen.
Artikel 2.2 a t/m f Vervallen (AB)
Artikel 2.3 Toepasselijkheid(AB)
1. Deze afdeling is, met inachtneming van het derde en vierde lid en de artikelen 2.3a en 2.3b, van toepassing op bedrijven en inrichtingen waar één of meerdere installaties aanwezig zijn waarin zich een hoeveelheid gevaarlijke stoffen, uitgedrukt in kilogrammen, bevindt, ongeacht de hiermee beoogde handelingen, of door het onbeheersbaar worden van een industrieel chemisch proces een hoeveelheid van dergelijke stoffen, uitgedrukt in kilogrammen, kan worden gevormd, welke, vermenigvuldigd met de van toepassing zijnde omstandigheidsfactor of -factoren als bedoeld in artikel 2.5, gelijk is aan of groter is dan de grenswaarde, bedoeld in artikel 2.4.
2. Indien het eerste lid van toepassing is, is deze afdeling van overeenkomstige toepassing op arbeidsplaatsen gelegen in de nabijheid van het bedrijf of de inrichting waarvoor de werkgever verantwoordelijk is.
3. Voor een installatie als bedoeld in het eerste lid waarin zich een stof of een groep van stoffen met een identieke grenswaarde onder verschillende omstandigheden bevindt, wordt elke onder dezelfde omstandigheden verkerende deelhoeveelheid van de stof of groep van stoffen vermenigvuldigd met de van toepassing zijnde omstandigheidsfactoren. Deze afdeling is van toepassing, indien de som van de al dan niet gecorrigeerde deelhoeveelheden gelijk is aan of groter is dan de grenswaarde van de desbetreffende stof of groep van stoffen.
4. Voor een installatie als bedoeld in het eerste lid waarin zich stoffen met verschillende grenswaarden bevinden, wordt elke hoeveelheid van een stof of groep van stoffen met een identieke grenswaarde vermenigvuldigd met de van toepassing zijnde omstandigheidsfactoren. Deze afdeling is van toepassing indien voor een van de in artikel 2.4, eerste lid, onder a of b, of artikel 2.4, tweede lid, genoemde categorieën van stoffen, de som van de quotiënten van de desbetreffende al dan niet
gecorrigeerde hoeveelheden en grenswaarden van de tot die categorie behorende stoffen die in de installatie aanwezig zijn, gelijk is aan of groter is dan 1.
5. De in dit artikel bedoelde vermenigvuldiging met een omstandigheidsfactor of -factoren vindt geen toepassing ten aanzien van ontplofbare stoffen.
Artikel 2.3a Toepasselijkheid vervoergebonden inrichtingen(AB)
1. In dit artikel wordt verstaan onder opslag in verband met vervoer van gevaarlijke stoffen: opslag van verpakte gevaarlijke stoffen als bedoeld in artikel 2.2, onderdeel a, gedurende korte tijd en in afwachting van aansluitend vervoer naar een vooraf bekende ontvanger, met inbegrip van het laden en lossen van die stoffen en de overbrenging daarvan naar of van een andere tak van vervoer, voor zover daadwerkelijk in aansluitend vervoer is voorzien en de betrokken gevaarlijke stoffen in hun oorspronkelijke verpakking blijven.
2. Ten aanzien van een inrichting die tot een krachtens artikel 1.1, derde lid, van de Wet milieubeheer aangewezen categorie behoort en bestemd is voor de opslag in
verband met vervoer van gevaarlijke stoffen, al dan niet in combinatie met andere stoffen en producten, waarin gevaarlijke stoffen krachtens vergunning op grond van artikel 8.1 van de Wet milieubeheer aanwezig mogen zijn, kan voor de toepassing van deze afdeling de berekening van de hoeveelheid gevaarlijke stoffen, bedoeld in artikel 2.3, achterwege blijven.
Artikel 2.3b Uitzonderingen toepassingsgebied(AB)
1. Deze afdeling is:
a. met uitzondering van artikel 2.5f, niet van toepassing op bedrijven of inrichtingen waarop paragraaf 3 van het Besluit risico’s zware ongevallen 1999 van toepassing is;
b. niet van toepassing op bedrijven en inrichtingen waarop het Besluit opslag- en transportbedrijven van toepassing is;
c. niet van toepassing op arbeid verricht in de ondergrondse winningsindustrie en de winningsindustrie die delfstoffen wint met behulp van boringen.
2. De artikelen 2.5a, eerste en tweede lid, en 2.5d, eerste lid, onder a, zijn niet van toepassing op bedrijven of inrichtingen waarop paragraaf 2 van het Besluit risico’s zware ongevallen 1999 van toepassing is.
Artikel 2.4 Grenswaarden (AB)
1. De in artikel 2.3, eerste lid, bedoelde grenswaarde bedraagt:
a. voor brandbare stoffen: 10 000 kilogram;
b. voor extreem toxische stoffen: 1 kilogram;
c. voor ontplofbare stoffen: de hoeveelheid waarvan de explosie-energie equivalent is aan de explosie-energie van 1000 kilogram trinitrotolueen, waarbij de explosie-energie van trinitrotolueen wordt gesteld op 4 600 kilojoule per kilogram.
2. Voor toxische stoffen worden de grenswaarden, bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, afgeleid op basis van de toxicologische gegevens en de fysische omstandigheid bij 25° C van de grenswaarde voor chloor, waarbij de grenswaarde voor chloor op 300 kilogram wordt gesteld. Bij deze afleiding wordt uitgegaan van een lethale concentratie 50 bij een blootstelling van de rat gedurende één uur aan de stof.
Artikel 2.5 Omstandigheidsfactoren (AB)
De in artikel 2.3, eerste lid, bedoelde omstandigheidsfactoren zijn:
a. voor een stof die zich bevindt in een installatie voor bewerking: 1;
b. voor een stof die zich bevindt in een installatie voor opslag: 0,01;
c. voor een installatie die is opgesteld in de open lucht: 1;
d. voor een installatie die is opgesteld in een omhulling: 10;
e. voor een stof die in de vloeibare fase verkeert en waarvan de procestemperatuur gelijk is aan het atmosferisch kookpunt van die stof: 1; voor elke 10° C dat deze procestemperatuur boven het atmosferisch kookpunt ligt wordt deze factor verhoogd met 1 tot een maximum van 10, afgerond op een geheel getal, en voor elke 10° C dat de procestemperatuur onder het atmosferisch kookpunt ligt, wordt deze factor verminderd met 0,1 tot een minimum van 0,1, afgerond op één decimaal;
f. voor een stof die in de vloeibare fase verkeert en waarvan de procestemperatuur lager is dan de omgevingstemperatuur, zijnde 25° C: 1; voor elke 50 °C dat het atmosferisch kookpunt van de desbetreffende stof onder de 25 °C ligt wordt deze factor verhoogd met 1 tot een maximum van 4, afgerond op hele getallen;
g. voor procesomstandigheden waar zowel de onder e, als de onder f genoemde factoren van toepassing zijn, geldt een vermenigvuldigingsfactor die gelijk is aan de som van de vermenigvuldigingsfactoren e en f, verminderd met 1 en met een maximum van 10;
h. voor een stof die in de gasfase verkeert: 10;
i. voor een stof die in de vaste fase verkeert: 0,1.
Artikel 2.5a Nadere voorschriften uitwerking beleid inzake zware ongevallen (AB)
1. De algemene doelstellingen en beginselen van het beleid inzake de beheersing van de risico’s van zware ongevallen, bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de wet, worden schriftelijk vastgelegd.
2. Voor de vaststelling en uitvoering van het beleid, bedoeld in het eerste lid, wordt een veiligheidsbeheerssysteem ingevoerd, dat mede wordt gebaseerd op de risico-
inventarisatie en -evaluatie, bedoeld in artikel 2.5b.
3. Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld met betrekking tot het veiligheidsbeheerssysteem, bedoeld in het tweede lid.
Artikel 2.5b Aanvullende voorschriften risico-inventarisatie en -evaluatie (AB)
1. In de risico-inventarisatie en -evaluatie, bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de wet, worden:
a. de risico’s van ongevallen met gevaarlijke stoffen systematisch geïdentificeerd en geëvalueerd aan de hand van daartoe door de werkgever vastgestelde procedures, zowel bij normale werking als bij abnormale werking van de installatie of het industrieel chemisch proces. Hierbij wordt tevens rekening gehouden met de aanwezigheid van andere stoffen die in een specifieke situatie bij kunnen dragen aan het risico van een zwaar ongeval;
b. de scenario’s voor mogelijke zware ongevallen beschreven. Bij de keuze van de scenario’s wordt rekening gehouden met externe gevaren voor de installatie. De kans op het ontstaan van een zwaar ongeval en het effect van een plaatsgevonden zwaar ongeval worden in de scenario’s zoveel mogelijk gekwantificeerd.
2. Op grond van de risico-inventarisatie en- evaluatie, bedoeld in het eerste lid, onder a, worden:
a. ter voorkoming van een zwaar ongeval alle technische en organisatorische maatregelen getroffen die nodig z ijn om de veilige werking van de installaties te garanderen, zowel bij normaal bedrijf als bij tijdelijke onderbrekingen of onderhoud, dan wel bij wijziging van bestaande installaties of de bouw van nieuwe installaties. De eerste volzin is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van alle opslagplaatsen, apparatuur en infrastructuur die samenhangen met de risico’s van een zwaar ongeval binnen het bedrijf of de inrichting.
b. alle technische en organisatorische maatregelen getroffen om de gevolgen van een zwaar ongeval zoveel mogelijk te beperken.
3. Een beschrijving van de maatregelen, bedoeld in het tweede lid, wordt opgenomen in de scenariobeschrijvingen, bedoeld in het eerste lid, onder b.
4. Met de beschrijving van de scenario’s, bedoeld in het eerste lid, onder b, en de beschrijving van de getroffen maatregelen, bedoeld in het derde lid, wordt aangetoond dat de risico’s met betrekking tot zware ongevallen op adequate wijze worden beheerst.
5. Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld met betrekking tot de procedures, bedoeld in het eerste lid, onder a, en de beschrijving van scenario’s, bedoeld in het eerste lid, onder b.
Artikel 2.5c Intern noodplan(AB)
1. Ten behoeve van de planning voor noodsituaties wordt een intern noodplan opgesteld dat wordt gebaseerd op de risico-inventarisatie en -evaluatie, bedoeld in artikel 2.5b, eerste lid, en de op grond hiervan getroffen maatregelen, bedoeld in artikel 2.5b, tweede lid.
2. Bij het opstellen of wijzigen van het intern noodplan wordt, bij het ontbreken van een ondernemingsraad of personeelsvertegenwoordiging, overleg gevoerd met de belanghebbende werknemers. Over het intern noodplan en de wijziging daarvan wordt tevens overleg gevoerd met de werknemers van andere werkgevers, die op basis van een langlopende overeenkomst tot aanneming van werk mede in het bedrijf of de inrichting werkzaam zijn.
3. Het intern noodplan wordt ten minste eenmaal per drie jaar beproefd, geëvalueerd en indien nodig gewijzigd.
4. De werkgever zorgt ervoor dat de werknemers, de bedrijfshulpverleners en de hulpverleningsorganisaties, bedoeld in artikel 15 van de wet, de deskundigen, genoemd in artikel 13 van de wet, de deskundigen of arbodiensten, genoemd in de artikelen 14 en 14a van de wet, en de werknemers van andere werkgevers, die mede in het bedrijf of
de inrichting werkzaam zijn, desgewenst kennis kunnen nemen van het intern noodplan.
5. Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld met betrekking tot de gegevens die in het noodplan worden opgenomen.
Artikel 2.5d Wijzigingen en periodieke evaluatie(AB)
1. Indien in het bedrijf of de inrichting of een onderdeel daarvan of in de toegepaste werkmethoden en productiemethoden een verandering van technische of organisatorische aard wordt aangebracht die voor de risico’s van een zwaar ongeval belangrijke gevolgen kan hebben, of wanneer een verandering in het veiligheidsinzicht daartoe aanleiding geeft, wordt er voor zorg gedragen dat:
a. het beleid, bedoeld in artikel 2.5a, eerste lid, en het veiligheidsbeheerssysteem, bedoeld in artikel 2.5a, tweede lid, opnieuw worden beoordeeld en indien nodig worden herzien;
b. de risico-inventarisatie en -evaluatie, bedoeld in artikel 2.5b, eerste lid, onder a, en de beschrijving van scenario’s, bedoeld in artikel 2.5b, eerste lid, onder b, opnieuw worden beoordeeld en indien nodig herzien;
c. de getroffen maatregelen, bedoeld in artikel 2.5b, tweede lid, en het intern noodplan, bedoeld in artikel 2.5c, dienovereenkomstig worden aangepast aan de
gewijzigde situatie.
2. Onverminderd het eerste lid, wordt de risico-inventarisatie en -evaluatie, bedoeld in artikel 2.5b, eerste lid, onder a, eenmaal per vijf jaar uitgevoerd.
Artikel 2.5e Deskundige bijstand(AB)
1. In aanvulling op artikel 14, eerste lid, van de wet laat de werkgever zich bij de volgende taken bijstaan door de persoon, bedoeld in artikel 14, eerste lid, van de wet die belast is met de taak, bedoeld in artikel 14, eerste lid, onderdeel a, van de wet, die door de werkgever is ingeschakeld of de arbodienst van de werkgever:
a. de vastlegging van het beleid als bedoeld in artikel 2.5a, eerste lid;
b. het opstellen van een veiligheidsbeheerssysteem als bedoeld in artikel 2.5a, tweede lid;
c. het verrichten en opstellen van een aanvullende risico-inventarisatie en -evaluatie als bedoeld in artikel 2.5b, eerste lid, onder a, waaronder mede begrepen het toetsen ervan;
d. het opstellen van de beschrijvingen, bedoeld in artikel 2.5b, eerste lid, onder b, en derde lid;
e. het opstellen van een intern noodplan als bedoeld in artikel 2.5c, waaronder mede begrepen het toetsen ervan;
f. het dorvoeren van de wijzigingen, bedoeld in artikel 2.5d, waaronder mede begrepen, voor zover van toepassing, het toetsen ervan.
2. Onder de bijstand bij de taken, bedoeld in het eerste lid, wordt mede begrepen het adviseren over de uitvoering van deze taken.
Artikel 2.5f Naburige bedrijven of inrichtingen(AB)
Indien een zwaar ongeval gevolgen kan hebben voor de veiligheid van werknemers in naburige bedrijven of inrichtingen verstrekt de werkgever uit eigen beweging aan de betreffende bedrijven of inrichtingen algemene gegevens die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van het risico voor de veiligheid van de werknemers in het naburige bedrijf of inrichting.
Artikel 2.5g Melding en doorgeleiding(AB)
1. Aan een daartoe aangewezen toezichthouder wordt door de werkgever schriftelijk gemeld:
a. de naam en het adres van de werkgever en, indien deze anders zijn, de naam en het adres van het bedrijf of de inrichting waarop artikel 2.3 van toepassing is;
b. welke installaties onder de verplichting, bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, vallen;
c. de naam en het adres van de deskundige persoon, bedoeld in artikel 14, eerste lid, van de wet of de arbodienst, die medewerking verleent bij de taken, bedoeld in artikel 2.5e, eerste lid.
2. Indien in het bedrijf of de inrichting of een onderdeel daarvan of in de werking van het bedrijf of de inrichting of een onderdeel daarvan een verandering van technische of organisatorische aard wordt aangebracht die voor de risico’s van een zwaar ongeval met gevaarlijke stoffen belangrijke gevolgen kan hebben, wordt een nieuwe melding als bedoeld in het eerste lid gedaan.
3. De toezichthouder, bedoeld in het eerste lid zendt onverwijld een kopie van de melding aan:
a. het bestuursorgaan dat bevoegd is een vergunning krachtens artikel 8:1 van de Wet milieubeheer te verlenen;
b. burgemeester en wethouders van de gemeente waarin het bedrijf of de inrichting geheel of gedeeltelijk is gelegen, tenzij burgemeester en wethouders het
bestuursorgaan als bedoeld onder a zijn;
c. het bestuur van de regionale brandweer binnen wier gebied het bedrijf of de inrichting is gelegen.
Artikel 2.5h Exploitatieverbod(AB)Artikel 2.6 Vervallen (AB)
Afdeling 3. Arbodiensten en deskundigen
§1. Definities
Artikel 2.6a Definities (AB)
1. In deze afdeling en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
a. interne deskundige: deskundige persoon als bedoeld in artikel 14, eerste lid, aanhef, van de wet en die binnen het bedrijf of de inrichting werkzaam is krachtens een arbeidsovereenkomst of publiekrechtelijke aanstelling;
b. externe deskundige: deskundige persoon als bedoeld in artikel 14, eerste lid, aanhef, van de wet en die niet binnen het bedrijf of de inrichting werkzaam is op een wijze als bedoeld in onderdeel a;
c. interne arbodienst: een dienst als bedoeld in artikel 14a, tweede lid, van de wet;
d. externe arbodienst: een dienst als bedoeld in artikel 14a, derde lid, van de wet.
2. Onder een interne arbodienst wordt mede verstaan een samenwerkingsverband tussen tenminste een interne deskundige en externe deskundigen die tezamen de taken,
bedoeld in artikel 14, eerste lid, van de wet uitvoeren.
§2. Arbodiensten en deskundigen
Artikel 2.7 Deskundigheidseisen (AB)
1. Binnen een arbodienst zijn deskundigen werkzaam op het terrein van de arbeids- en bedrijfsgeneeskunde, de arbeidshygiëne, de veiligheidskunde en de arbeids- en organisatiekunde.
2. Een deskundige beschikt over voldoende deskundigheid en ervaring op een vakgebied als bedoeld in het eerste lid, met uitzondering van het terrein van de arbeid- en bedrijfsgeneeskunde, indien hij in het bezit is van een certificaat van vakbekwaamheid arbeidshygiëne, veiligheidskunde dan wel arbeids- en organisatiekunde, dat is afgegeven door Onze Minister of een certificerende instelling.
3. Een deskundige op het terrein van de arbeid- en bedrijfsgeneeskunde beschikt over voldoende deskundigheid en ervaring indien hij als arts arbeid en gezondheid,
bedrijfarts, is ingeschreven in het register van erkende sociaal geneeskundigen, dat wordt bijgehouden door de Sociaal-Geneeskundigen Registratie Commissie van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij tot Bevordering der Geneeskunst. Een registratie als bedoeld in de eerste zin wordt aangemerkt als een certificaat van vakbekwaamheid arbeids- en bedrijfsgeneeskunde.
Artikel 2.8 EG-verklaring inzake deskundigheid (AB)
Indien op een of meer vakgebieden diploma’s zijn vereist voor de afgifte van een certificaat van vakbekwaamheid als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, wordt met die diploma’s gelijkgesteld een door Onze Minister of een door Onze Minister aangewezen instelling op een van deze vakgebieden afgegeven EG-verklaring als bedoeld in de Algemene wet erkenning EG-hoger-onderwijsdiploma’s.
Artikel 2.9 Functioneringseisen (AB)
1. Een arbodienst:
a. vervult zijn taken met inachtneming van de stand van de wetenschap en van de professionele dienstverlening;
b. adviseert inzake het voeren van een gestructureerd, systematisch en adequaat arbeidsomstandighedenen ziekteverzuimbeleid op een wijze die het meest bijdraagt aan de effectuering daarvan, waarbij met name rekening wordt gehouden met bijzondere groepen van werknemers en waarbij tevens binnen het bedrijf of de inrichting plaatsgevonden gebeurtenissen worden betrokken;
c. onderkent en beoordeelt de gevaren, zowel van het technisch systeem als van de organisatie en het menselijk gedrag, waarbij tevens binnen het bedrijf of de inrichting plaatsgevonden gebeurtenissen worden betrokken;
d. evalueert de dienstverlening;
e. draagt zorg voor de continuïteit van de dienstverlening, en
f. behandelt klachten over de dienstverlening.
2. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot het functioneren van de arbodienst.
Artikel 2.10 Organisatie-eisen arbodienst (AB)
1. Een externe arbodienst bezit rechtspersoonlijkheid.
2. Behoudens ten aanzien van het samenwerkingsverband, bedoeld in artikel 2.6a, tweede lid, is op elk van de in artikel 2.7, eerste lid, genoemde vakgebieden ten minste één deskundige werkzaam krachtens een arbeidsovereenkomst of publiekrechtelijke aanstelling voor onbepaalde tijd.
Artikel 2.11 Uitrustingseisen (AB)
Een arbodienst beschikt over zodanige huisvesting en outillage dat de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de werknemers van de aangesloten bedrijven is gewaarborgd.
Artikel 2.12 Gegevensverstrekking (AB)
1. De externe arbodienst of de werkgever van de interne arbodienst doet desgevraagd statistische gegevens met betrekking tot de uitoefening van de taken toekomen aan Onze Minister.
2. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de aard van de in het eerste lid bedoelde gegevens en de vorm waarin alsmede de frequentie waarmee deze gegevens worden toegezonden.
Artikel 2.13 Samenwerkingsverband (AB)
1. Het samenwerkingsverband, bedoeld in artikel 2.6a, tweede lid, wordt vastgelegd in een schriftelijke overeenkomst tussen de werkgever en de externe deskundigen of de werkgever van deze deskundigen. In deze overeenkomst wordt in ieder geval de taakverdeling vastgelegd tussen de interne deskundige en de externe deskundigen.
2. Het samenwerkingsverband wordt aangegaan voor een periode die in ieder geval even lang is als de geldigheidsduur van het certificaat arbodienst, bedoeld in artikel 2.14, tweede lid, dat ten behoeve van dat samenwerkingsverband wordt verleend.
Artikel 2.14 Certificaat arbodienst (AB)
1. Een externe arbodienst is in het bezit van een certificaat arbodienst dat is afgegeven door Onze Minister of een certificerende instelling.
2. De werkgever van een interne arbodienst is ten behoeve van zijn interne arbodienst in het bezit van een certificaat arbodienst dat is afgegeven door Onze Minister of een certificerende instelling.
3. Indien een aan een externe arbodienst afgegeven certificaat arbodienst wordt ingetrokken, niet wordt verlengd of indien aan de verlenging daarvan voorschriften zijn verbonden, doet de dienst daarvan terstond mededeling aan de werkgever te wiens behoeve de taken worden uitgeoefend, en aan de ondernemingsraad of de personeelsvertegenwoordiging. Bij het ontbreken van een ondernemingsraad of personeelsvertegenwoordiging zorgt de werkgever ervoor dat de belanghebbende werknemers zo spoedig mogelijk van deze mededeling op de hoogte worden gesteld.
4. Indien een ten behoeve van een interne arbodienst afgegeven certificaat arbodienst wordt ingetrokken, niet wordt verlengd of indien aan de verlenging daarvan voorschriften zijn verbonden, doet de werkgever daarvan terstond mededeling aan de ondernemingsraad of de personeelsvertegenwoordiging of, bij het ontbreken daarvan, aan de belanghebbende werknemers alsmede, ingeval sprake is van een samenwerkingsverband, aan de betrokken externe deskundigen.
Artikel 2.14a Taken deskundigen (AB)
1. Bij de taak, bedoeld in artikel 14, eerste lid, onderdeel a, van de wet wordt bijstand verleend door een deskundige die in het bezit is van tenminste een van de certificaten, bedoeld in artikel 2.7, tweede lid.
2. Bij de taken, bedoeld in artikel 14, eerste lid, onderdelen b en c, van de wet wordt bijstand verleend door een deskundige die in het bezit is van een certificaat van vakbekwaamheid arbeids- en bedrijfsgeneeskunde als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid.
3. Ten aanzien van de deskundigen zijn de artikelen 2.9, 2.11 en 2.12 van overeenkomstige toepassing.
§3. Uitzonderingen
Artikel 2.14b Uitzondering bijstand risico- inventarisatie en -evaluatie (AB)
1. Bij de toepassing van artikel 14, twaalfde lid, van de wet wordt buiten beschouwing gelaten de tijdsduur van arbeid verricht door een directeur-grootaandeelhouder onderscheidenlijk de persoon van directeur-grootaandeelhouder als bedoeld in de Regeling aanwijzing directeur-grootaandeelhouder.
2. Het model, bedoeld in artikel 14, twaalfde lid, onderdeel b, van de wet voldoet aan de volgende voorwaarden:
a. het model is opgenomen in een collectieve arbeidsovereenkomst of in een regeling door een daartoe bevoegd bestuursorgaan en heeft een onverplicht karakter;
b. het model is getoetst door ten minste een deskundige die in het bezit is van een certificaat als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid.
3. De werkgever houdt bij het gebruikmaken van het model rekening met de specifieke omstandigheden in het bedrijf of de inrichting.
Artikel 2.14c Uitzondering bijstand ziekteverzuim (AB)
De verplichting een deskundige of een arbodienst in te schakelen bij de taak, bedoeld in artikel 14, eerste lid, onderdeel b, van de wet geldt niet ten aanzien van de werkgever die uitsluitend:
a. personen onder zijn gezag arbeid laat verrichten zonder arbeidsovereenkomst of publiekrechtelijke aanstelling;
b. personen arbeid laat verrichten op incidentele oproep, jegens wie na afloop van de oproep geen loondoorbetalingsplicht bij ziekte op grond van artikel 629 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek bestaat.
Artikel 2.15 Vervallen (AB)
1. Indien werknemers worden of kunnen worden blootgesteld aan psychosociale arbeidsbelasting worden in het kader van de risico-inventarisatie en -evaluatie, bedoeld in artikel 5 van de wet, de risico’s ten aanzien van psychosociale arbeidsbelasting beoordeeld en worden in het plan van aanpak, bedoeld in artikel 5 van de wet, met inachtneming van de stand van de wetenschap maatregelen vastgesteld en uitgevoerd om psychosociale arbeidsbelasting te voorkomen of indien dat niet mogelijk is te beperken.
2. Aan werknemers die arbeid verrichten waarbij gevaar bestaat voor blootstelling aan psychosociale belasting wordt voorlichting en onderricht gegeven over de risico’s voor psychosociale arbeidsbelasting alsmede over de maatregelen die er op zijn gericht die belasting te voorkomen of te beperken.
Afdeling 4. Bedrijfshulpverlening
Artikel 2.16 Vervallen (AB)
Artikel 2.17 Vervallen (AB)
Artikel 2.18 Vervallen (AB)
Artikel 2.19 Vervallen (AB)
Artikel 2.20 Vervallen (AB)
Artikel 2.21 Vervallen (AB)
Artikel 2.22 Vervallen (AB)
§ 1 Definities en toepasselijkheid
Artikel 2.23 Definities (AB)
In deze afdeling wordt verstaan onder:
a. richtlijn: Richtlijn nr. 92/57/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 24 juni 1992 betreffende de minimumvoorschriften inzake veiligheid en gezondheid voor tijdelijke en mobiele bouwplaatsen (PbEG L 245);
b. ontwerpfase: de studie-, ontwerp- en uitwerkingsfase van het ontwerp van een bouwwerk;
c. uitvoeringsfase: de fase waarin het bouwwerk materieel tot stand wordt gebracht.
Voor de toepassing van artikel 16, achtste lid, van de wet worden aangewezen de opdrachtgever, de ontwerpende en de uitvoerende partij.
Artikel 2.25 Toepasselijkheid (AB)
Deze afdeling is niet van toepassing op arbeid verricht in de winningsindustrie in dagbouw, ondergronds of met behulp van boringen als bedoeld in de afdelingen 6 en 6a
van hoofdstuk 2 van dit besluit.
§ 2 Algemene verplichtingen inzake bouwplaatsen en verplichtingen in verband met het ontwerp van een bouwwerk
Artikel 2.26 Kennisgeving (AB)
De opdrachtgever zorgt ervoor dat in de ontwerpfase rekening wordt gehouden met de verplichtingen voor de arbeidsomstandigheden die gelden in de uitvoeringsfase, in het bijzonder de verplichtingen, bedoeld in de artikelen 3, 5, eerste en derde lid, en 8 van de wet.
Artikel 2.27 Veiligheids- en gezondheidsplan (AB)
1. De opdrachtgever zorgt ervoor dat de toezichthouder, overeenkomstig het bij ministeriële regeling voorgeschreven model, vóór de aanvang van de werkzaamheden op de bouwplaats in kennis wordt gesteld van de voorgenomen totstandbrenging van een bouwwerk, indien:
a. de geraamde duur van de totstandbrenging van het bouwwerk meer dan 30 werkdagen beslaat en op die bouwplaats meer dan 20 werknemers tegelijkertijd arbeid zullen gaan verrichten, of
b. met de totstandbrenging van het bouwwerk meer dan 500 mensdagen zullen zijn gemoeid.
2. De kennisgeving wordt zichtbaar op de bouwplaats aangebracht. Indien met betrekking tot de in de kennisgeving vermelde gegevens veranderingen optreden, wordt deze dienovereenkomstig gewijzigd.
Artikel 2.28 Aanstelling coördinator voor de ontwerp-fase (AB)
1. De opdrachtgever zorgt ervoor dat ten aanzien van bouwwerken die voor de veiligheid en gezondheid van werknemers bijzondere gevaren met zich meebrengen als bedoeld in bijlage II bij de richtlijn of een bouwwerk ten aanzien waarvan een kennisgeving verplicht is, een veiligheids- en gezondheidsplan wordt opgesteld.
2. Afhankelijk van de voortgang in het bouwproces, worden in het veiligheids- en gezondheidsplan ten minste vermeld:
a. een beschrijving van het tot stand te brengen bouwwerk, een overzicht van de betrokken ondernemingen op de bouwplaats, de naam van de coördinator voor de ontwerp- en uitvoeringsfase;
b. een inventarisatie en evaluatie van de specifieke gevaren die het gevolg zijn van de gelijktijdige en achtereenvolgende uitvoering van de bouwwerkzaamheden en in voorkomend geval van de wisselwerking met doorgaande exploitatiewerkzaamheden;
c. de maatregelen die volgen uit de risico-inventarisatie en -evaluatie, bedoeld onder b;
d. de afspraken met betrekking tot de uitvoering van de maatregelen, bedoeld onder c;
e. de wijze waarop toezicht op de maatregelen wordt uitgeoefend;
f. de bouwkundige, technische en organisatorische keuzen die in verband met de veiligheid en gezondheid van de werknemers in de ontwerpfase worden gemaakt;
g. de wijze waarop voorlichting en instructie aan de werknemers op de bouwplaats wordt gegeven.
Artikel 2.29 Algemene uitgangspunten inzake veiligheid en gezondheid bij het ontwerpen van een bouwwerk (AB)
Indien in de uitvoeringsfase werkzaamheden worden verricht door:
a. twee of meer werkgevers;
b. één werkgever en één of meer zelfstandigen of
c. twee of meer zelfstandigen,stelt de opdrachtgever één of meer coördinatoren voor de ontwerpfase aan en stelt de uitvoerende partij één of meer coördinatoren voor de uitvoeringsfase aan.
Artikel 2.30 Coördinatietaken gedurende de ontwerp-fase (AB)
De coördinator voor de ontwerpfase heeft tot taak om:
a. de uitvoering van artikel 2.26 te coördineren;
b. een veiligheids- en gezondheidsplan als bedoeld in artikel 2.28 op te stellen of te laten opstellen;
c. een dossier samen te stellen dat is bestemd voor degene die beslist over de uitvoering van latere werkzaamheden aan het bouwwerk. In dit dossier staan de bouwkundige en technische kenmerken die van belang zijn voor de veiligheid en gezondheid van werknemers die latere werkzaamheden verrichten.
Artikel 2.31 Verplichtingen opdrachtgever (AB)
De coördinator voor de uitvoeringsfase heeft tot taak om:
a. coördinerend op te treden, zodat de maatregelen die werkgevers en zelfstandigen nemen ter bescherming van de veiligheid en gezondheid van werknemers op doeltreffende wijze worden toegepast;
b. de samenwerking met het oog op de bescherming van de werknemers te organiseren tussen gelijktijdig of achtereenvolgend aanwezige werkgevers en zelfstandigen op de bouwplaats;
c. de voorlichting van werknemers op de bouwplaats te coördineren;
d. de nodige maatregelen te nemen opdat alleen bevoegde personen de bouwplaats kunnen betreden;
e. ervoor te zorgen dat het veiligheids- en gezondheidsplan, bedoeld in artikel 2.28, en het dossier, bedoeld in artikel 2.30, onder c, worden aangepast indien de voortgang van het bouwwerk of de onderdelen daarvan daartoe aanleiding geven;
f. aanwijzingen te geven indien werkgevers of zelfstandigen naar zijn oordeel niet of in onvoldoende mate of op onjuiste wijze uitvoering geven aan een samenhangende toepassing van hun verplichtingen als bedoeld onder a en b.
Artikel 2.32 Verplichtingen ontwerpende partij (AB)
1. De opdrachtgever neemt zodanige maatregelen dat:
1°. de coördinator de taken, bedoeld in artikel 2.30, naar behoren kan vervullen;
2°. de coördinator de taken, bedoeld in artikel 2.30, naar behoren uitoefent;
3°. het veiligheids- en gezondheidsplan, bedoeld in artikel 2.28, deel uitmaakt van het bestek betreffende het bouwwerk en vóór aanvang van de werkzaamheden op de bouwplaats beschikbaar is.
2. De opdrachtgever zorgt ervoor dat de verplichtingen voor de uitvoerende partij, bedoeld in de artikelen 2.29 en 2.33, zijn vastgelegd in een schriftelijke
overeenkomst met de uitvoerende partij.
§ 3 Verplichtingen in verband met de totstandbrenging van een bouwwerk
Artikel 2.33 Aanstelling coördinator voor de uitvoeringsfase (AB)
De uitvoerende partij neemt zodanige maatregelen dat:
1°. de coördinator de taken, bedoeld in artikel 2.31, naar behoren kan vervullen;
2°. de coördinator de taken, bedoeld in artikel 2.31, naar behoren uitoefent.
Artikel 2.34 Coördinatietaken gedurende de uitvoeringsfase (AB)
In het geval van een opdrachtgever-consument zorgt de ontwerpende partij of, indien er sprake is van meer ontwerpende partijen, zorgen de ontwerpende partijen ervoor dat aan alle verplichtingen van de opdrachtgever wordt voldaan.
Artikel 2.35 Verplichtingen opdrachtgever (AB)
1. Bij de uitvoering van zijn verplichtingen op grond van de artikelen 3, 5, 8 en 19, eerste lid, van de wet neemt de werkgever, die bij de totstandbrenging van een bouwwerk arbeid doet verrichten, doeltreffende maatregelen ter bescherming van de veiligheid en de gezondheid van zijn werknemers. Deze maatregelen hebben met name betrekking op:
a. het in goede orde en met voldoende bescherming van de veiligheid en gezondheid van de werknemers in stand houden van de bouwplaats;
b. de veilige plaatsing van de verschillende werkplekken op de bouwplaats, rekening houdend met de toegangsmogelijkheden tot die bouwplaats en de verbindingswegen daarop;
c. het interne transport van de verschillende materialen op de bouwplaats;
d. het onderhoud, de controle vóór inbedrijfstelling en de periodieke controle van installaties en toestellen, teneinde gebreken te voorkomen die de veiligheid en gezondheid van werknemers in gevaar kunnen brengen;
e. de afbakening en inrichting van zones voor definitieve en tussenopslag van verschillende materialen, met name in geval van gevaarlijke materialen of stoffen;
f. de voorzieningen voor de verwijdering van gebruikte gevaarlijke materialen;
g. de opslag en de verwijdering of de afvoer van afval en puin;
h. de aanpassing van de daadwerkelijke duur van de uit te voeren werkzaamheden of de fasen waarin die werkzaamheden worden uitgevoerd, afhankelijk van de voortgang van het bouwwerk;
i. de samenwerking met andere werkgevers en zelfstandigen op de bouwplaats;
j. de wisselwerking met exploitatiewerkzaamheden op of in de nabijheid van de bouwplaats.
2. De mede op grond van het eerste lid te nemen maatregelen voldoen in ieder geval aan de afdelingen 1 en 2 van hoofdstuk 3 van dit besluit.
3. De werkgever is verplicht tot naleving van en medewerking aan het veiligheids- en gezondheidsplan, bedoeld in artikel 2.28, voor zover en op de wijze als daarin ten aanzien van de door hem te doen verrichten werkzaamheden is bepaald en daarbij rekening te houden met de aanwijzingen van de coördinator voor de uitvoeringsfase.
Artikel 2.36 Verplichtingen ontwerpende partij (AB)
1. Ten aanzien van een opdrachtgever-consument zorgt de ontwerpende partij ervoor dat wordt voldaan aan artikel 2.35.
2. Artikel 2.32, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 2.37 Vervallen (AB)
Artikel 2.38 Vervallen (AB)
Afdeling 6.Winningsindustrien in dagbouw, ondergronds of met behulp van boringen
Artikel 2.40 Toepasselijkheid (AB)
Deze afdeling is niet van toepassing op arbeid verricht in winningsindustrieën in dagbouw met behulp van baggermaterieel.
Artikel 2.41 Verplichtingen van de werkgever (AB)
1. Indien bemande arbeidsplaatsen in de winningsindustrie in gebruik zijn wordt toezicht uitgeoefend door een verantwoordelijke persoon.
2. Werkzaamheden waaraan een bijzonder gevaar is verbonden worden uitsluitend opgedragen aan vakbekwaam personeel met voldoende ervaring en uitgevoerd overeenkomstig de verstrekte instructies.
3. In verband met het veilig gebruik van een helikopterdek op een mijnbouwinstallatie worden werknemers aangewezen, die belast zijn met het toezicht op dit gebruik van het helikopterdek en daartoe over de noodzakelijke vaardigheid en deskundigheid beschikken.
4. Op arbeidsplaatsen in de winningsindustrie worden met regelmatige tussenpozen de nodige veiligheidsoefeningen gehouden.
4. Situaties die een ernstig gevaar vormen worden onverwijld gemeld aan een daartoe aangewezen ambtenaar als bedoeld in artikel 24 van de wet.
5. Opdat in geval van nood onmiddellijk hulp-, vlucht-, evacuatie- en reddingsmaatregelen kunnen worden genomen, worden, in aanvulling op artikel 15 van de wet, de nodige alarm- of andere communicatiesystemen ter beschikking gesteld.
6. Indien op een arbeidsplaats in de winningsindustrie slechts één werknemer aanwezig is, beschikt deze over telecommunicatiemiddelen om zich met anderen in verbinding te kunnen stellen.
Artikel 2.42 Samenwerking, veiligheids- en gezondheidsdocument. (AB)
1. Voor de toepassing van artikel 19, tweede lid, van de wet worden aangewezen de werkzaamheden verricht in de winningsindustrie in dagbouw, de ondergrondse winningsindustrie en de winningsindustrie die delfstoffen wint met behulp van boringen.
2. Voor de aanvang van het werk wordt een veiligheids- en gezondheidsdocument opgesteld, waarin ten minste vermeld worden:
a. de risico-inventarisatie en -evaluatie van de gevaren, bedoeld in artikel 5 van de wet;
b. de maatregelen, bedoeld in artikel 5 van de wet, waarbij met name aandacht is besteed aan de maatregelen die zijn of worden genomen om aan de voorschriften van deze afdeling en de afdelingen 1, met uitzondering van paragraaf 2a van die afdeling, 3, 3A, 3B en 3C van hoofdstuk 3 van dit besluit te voldoen;
c. de maatregelen die zijn genomen om herhaling van ongevallen met ernstig letsel, dodelijke ongevallen of situaties als bedoeld in artikel 2.41, vierde lid, te voorkomen;
d. de wijze waarop voldaan is aan artikel 19, tweede lid, van de wet, indien op de arbeidsplaats in de winningsindustrie meerdere werkgevers arbeid doen verrichten;
e. de gegevens waaruit blijkt dat het ontwerp, het gebruik en het onderhoud van de arbeidsplaats in de winningsindustrie alsmede de arbeidsmiddelen veilig zijn;
f. de maatregelen ter beperking en bestrijding van brand.
3. In aanvulling op het tweede lid, onder d, coördineert de werkgever die verantwoordelijk is voor de arbeidsplaats in de winningsindustrie, de uitvoering van alle maatregelen inzake veiligheid en gezondheid en geeft hij in het veiligheids- en gezondheidsdocument het doel, de maatregelen en de wijze van uitvoering van deze coördinatie aan.
4. Het veiligheids- en gezondheidsdocument wordt herzien bij iedere belangrijke wijziging, uitbreiding of verbouwing van de arbeidsplaats in de winningsindustrie.
5. Een afschrift van het veiligheids- en gezondheidsdocument wordt gezonden aan de ondernemingsraad of personeelsvertegenwoordiging of bij het ontbreken daarvan, aan
de belanghebbende werknemers.
6. De werkzaamheden worden overeenkomstig het veiligheids- en gezondheidsdocument uitgevoerd.
Artikel 2.42a Werkvergunning.(AB)
1. Wanneer de veiligheid en de gezondheid van de werknemers dat vereisen, wordt een systeem van werkvergunningen toegepast voor de uitvoering van gevaarlijke werkzaamheden en voor de uitvoering van gewoonlijk ongevaarlijke werkzaamheden die in combinatie met andere werkzaamheden ernstige risico’s met zich mee kunnen brengen.
2. De bwerkvergunning wordt door een verantwoordelijke persoon gegeven voor de aanvang van de werkzaamheden en daarbij wordt aangegeven aan welke voorschriften moet worden voldaan en welke voorzorgsmaatregelen moeten worden genomen voor, tijdens en na de werkzaamheden.
Artikel 2.42b Personenregister.(AB)
Op doelmatige plaatsen is een register aanwezig waarin van degenen die werkzaamheden verrichten in de winningsindustrie in dagbouw, de ondergrondse winningsindustrie en de winningsindustrie met behulp van boringen zijn vermeld:
a. naam, voornamen, geslacht;
b. aard, nummer en een afschrift van een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht;
c. gegevens en data betreffende indiensttreding en tewerkstelling;
d. de onderscheiden functies, waarin zij zijn tewerkgesteld en de data van tewerkstelling daarin;
e. data en aard van geneeskundige onderzoeken en geneeskundige verklaringen, voorzover deze op grond van dit besluit zijn vereist;
f. gegevens van certificaten, voorzover die voor het verrichten van de werkzaamheden op grond van dit besluit en het Mijnbouwbesluit zijn vereist.
Artikel 2.42c Melding van ongevallen en bijna-ongevallen.(AB)
1. In aanvulling op artikel 9, eerste lid, van de wet doet de werkgever tevens onverwijld mededeling aan een daartoe aangewezen toezichthouder:
a. van alle belangrijke bij het verkeer of vervoer voorgekomen bijzondere gebeurtenissen die de veiligheid in gevaar hebben gebracht of hadden kunnen brengen;
b. wanneer de veiligheid op enigerlei wijze wordt bedreigd of personen zich in levensgevaar bevinden of bevonden hebben;
c. van alle bij het gebruik, het vervoer of de opslag van ontplofbare stoffen opgetreden voorvallen, die de veiligheid in gevaar hadden kunnen brengen of hebben gebracht.
2. Eenmaal per maand wordt van alle ongevallen en andere voorvallen die de veiligheid in gevaar hebben gebracht of hadden kunnen brengen, opgave gedaan aan een daartoe
aangewezen toezichthouder, voorzover er geen melding is gedaan als bedoeld in het eerste lid.
Afdeling 6A.Winningsindustrien met behulp van boringen
Artikel 2.42d Schakelbepaling.(AB)
Op een arbeidsplaats in de winningsindustrie die delfstoffen wint met behulp van boringen zijn naast de voorschriften van afdeling 6 van dit hoofdstuk tevens de voorschriften van deze afdeling van toepassing.
Artikel 2.42e Veiligheids- en gezondheidszorgsysteem.(AB)
1. Voor het uitvoeren van een zo goed mogelijk arbeidsomstandighedenbeleid, bedoeld in artikel 3 van de wet, is een veiligheids- en gezondheidszorgsysteem aanwezig. Dit systeem omvat het geheel van beleid, organisatie, planning, uitvoering, monitoring, evaluatie, doorlichting en verbetering, dat wordt gehanteerd voor de beheersing
van de veiligheid en de gezondheid.
2. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot het eerste lid.
Artikel 2.42f Veiligheids- en gezondheidsdocument.(AB)
1. Onverminderd artikel 2.42 blijkt uit het veiligheids- en gezondheidsdocument dat alle nodige maatregelen zijn genomen om de veiligheid en de gezondheid van de werknemers zowel in normale situaties als in noodsituaties te beschermen. Hiertoe bevat het document het volgende:
a. een opgave van de aan de arbeidsplaats verbonden specifieke risicobronnen, met inbegrip van elke activiteit op die plaats, die ongevallen kunnen teweegbrengen met ernstige gevolgen voor de veiligheid en de gezondheid van de betrokken werknemers;
b. een evaluatie van de risico’s van de in onderdeel a bedoelde specifieke bronnen;
c. het bewijs dat afdoende voorzorgsmaatregelen zijn genomen om de in onderdeel a bedoelde ongevallen te vermijden, de uitbreiding van ongevallen te beperken en de arbeidsplaats in noodsituaties op een doelmatige en beheerste wijze te kunnen evacueren;
d. het bewijs dat er een veiligheids- en gezondheidszorgsysteem als bedoeld in artikel 2.42e gehanteerd wordt dat adequaat is om de voorschriften bij of krachtens dit besluit die betrekking hebben op de veiligheid en de bescherming van de gezondheid van de werknemers, zowel in gewone situaties als in noodsituaties na te leven.
2. Bij de planning en tenuitvoerlegging van alle in artikel 3.2, eerste lid, tweede volzin, bedoelde fasen worden de in het desbetreffende veiligheids- en gezondheidsdocument vermelde procedures en uitvoeringsbepalingen in acht genomen.
3. De verschillende werkgevers die verantwoordelijk zijn voor de verschillende arbeidsplaatsen werken in voorkomend geval samen bij het opstellen van de veiligheids- en gezondheidsdocumenten, bedoeld in artikel 2.42, en het voorbereiden van de maatregelen die nodig zijn om de veiligheid en de gezondheid van de werknemers te
garanderen.
4. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot het eerste, tweede en derde lid.
Artikel 2.42g Veiligheidsoefeningen.(AB)
Op alle normaliter bemenste arbeidsplaatsen worden op gezette tijden veiligheidsoefeningen gehouden die erop gericht zijn:
a. werknemers aan wie in noodgevallen concrete taken worden opgedragen, waarbij noodapparatuur moet worden gebruikt, gehanteerd of bediend, hierin te trainen en na te gaan of zij bekwaam zijn die taken te vervullen;
b. alle bij de oefeningen gebruikte noodapparatuur te controleren, schoon te maken en zo nodig opnieuw op te laden of te vervangen en alle gebruikte draagbare
apparatuur opnieuw naar de plaats te brengen waar zij zich normaliter bevindt;
c. na te gaan of de reddingsvaartuigen gebruiksklaar zijn.
Artikel 2.42h Handelingen in noodgevallen.(AB)
1. De werknemers worden getraind in het uitvoeren van de handelingen die in noodgevallen moeten worden verricht.
2. Op mijnbouwinstallaties waar werknemers langere tijd verblijven zijn bij helikopterbewegingen op het helikopterdek voldoende werknemers aanwezig die tot taak hebben bij noodgevallen in actie te komen. Deze werknemers zijn hiertoe voldoende getraind.
3. In aanvulling op het eerste en tweede lid worden werknemers die werkzaam zijn op mijnbouwinstallaties ook getraind in het uitvoeren van de handelingen die op een specifieke arbeidsplaats moeten worden verricht. Deze handelingen worden voor de desbetreffende arbeidsplaats nader omschreven in het in artikel 2.42 bedoelde veiligheids- en gezondheidsdocument.
4. Werknemers die werkzaam zijn op mijnbouwinstallaties worden getraind in de toepassing van overlevingstechnieken, met inachtneming van de criteria die zijn vastgesteld in het in artikel 2.42 bedoelde veiligheids- en gezondheidsdocument.
Artikel 2.42i Raadpleging en deelneming werknemers.(AB)
Voor zover de Wet op de ondernemingsraden niet van toepassing is, vindt raadpleging en deelneming van de werknemers plaats overeenkomstig artikel 11 van richtlijn 89/391/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 12 juni 1989 betreffende de tenuitvoerlegging van maatregelen ter bevordering van de verbetering van de
veiligheid en gezondheid van de werknemers op het werk (Pb EG L 183).
Afdeling 7. Nachtarbeid
Artikel 2.43 Arbeidsgezondheidskundig onderzoek (AB)
1. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder nachtdienst verstaan hetgeen daaronder wordt verstaan in de Arbeidstijdenwet.
2. Iedere werknemer die voor de eerste keer arbeid in nachtdienst gaat verrichten wordt, in aanvulling op artikel 18 van de wet, in de gelegenheid gesteld om vóór de aanvang van die arbeid een arbeidsgezondheidskundig onderzoek te ondergaan.
Afdeling 8. Bijzondere sectoren en bijzondere categorieën werknemers
§ 1 Vervoer
Artikel 2.44 Uitzonderingen voor vervoermiddelen (AB)
De afdelingen 2 en 7 van dit hoofdstuk zijn niet van toepassing op arbeid verricht in respectievelijk op een luchtvaartuig, een zeeschip of een binnenvaartuig dan wel
een voertuig op een openbare weg of een spoorweg.
§ 2 Thuiswerkers
Artikel 2.45 Toepasselijkheid (AB)
Op thuiswerk zijn de afdelingen 3 en 4 van dit hoofdstuk van overeenkomstige toepassing.
Arbeidsomstandighedenbesluit
Hoofdstuk 3. Inrichting arbeidsplaatsen
Afdeling 1. algemene voorschriften
§ 1 Definities
Artikel 3.1 Begrippen (AB)
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
a. elektrische installatie: een samenstel van elektrisch materieel, leidingen en bijbehoren van leidingen;
b. elektrisch materieel: delen of gedeelten van een elektrische installatie die dienen voor de opwekking, het transport en de toepassing van elektrische energie;
c. explosieve atmosfeer: een mengsel van lucht en brandbare stoffen in de vorm van gassen, dampen, nevels of stof, onder atmosferische omstandigheden waarin de verbranding zich na ontsteking uitbreidt tot het gehele niet verbrande mengsel;
d. gebruik van elektriciteit: iedere activiteit met betrekking tot een elektrische installatie waaronder in ieder geval wordt begrepen de bouw, ingebruikneming of buitengebruikstelling, bediening, reparatie, ombouwing, onderhoud en inspectie alsmede het werken in de nabijheid van een elektrische installatie;
e. hoogspanning: een spanning waarvan de waarde bij wisselspanning hoger is dan 1000 Volt effectief tussen de fasen of 600 Volt effectief tussen een fase en aarde en
bij gelijkspanning hoger is dan 1500 Volt tussen de polen of 900 Volt tussen een van de polen en aarde;
f. laagspanning: een spanning met een waarde lager dan hoogspanning.
Artikel 3.1a Toepasselijkheid(AB)
De artikelen 3.3, eerste lid, 3.4, eerste lid, wat betreft het ontwerp en de inrichting van tot een gebouw als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder c, van de Woningwet behorende elektrische installaties, 3.6, tweede lid, 3.7, vijfde lid, 3.11, eerste lid, wat betreft het voorschrift dat vloeren van arbeidsplaatsen zoveel mogelijk vrij van gevaarlijke hellingen zijn en voorts zoveel mogelijk vast en stabiel, en derde lid, 3.18, tweede lid, tweede zin, en derde lid, en 3.24, eerste lid,
en tweede lid, eerste zin, zijn niet van toepassing op arbeidsplaatsen in een gebouw als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder c, van de Woningwet.
§2 Algemene verplichtingen van de werkgever
Artikel 3.1b Gebruiksvoorschrift(AB)
Een arbeidsplaats in een gebouw als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder c, van de Woningwet wordt slechts gebruikt indien het gebouw voldoet aan de bij of krachtens het Bouwbesluit 2003 gegeven voorschriften met betrekking tot de van toepassing zijnde gebruiksfunctie in de zin van dat besluit.
Artikel 3.2 Algemene vereisten (AB)
1. Arbeidsplaatsen zijn veilig toegankelijk en kunnen veilig worden verlaten. Ze worden zodanig ontworpen, gebouwd, uitgerust, in bedrijf gesteld, gebruikt en onderhouden, dat gevaar voor de veiligheid en de gezondheid van de werknemers zoveel mogelijk is voorkomen. Voorts worden zij zindelijk, zoveel mogelijk vrij van stof en voor zover de veiligheid van de arbeidsplaats dat vereist, ordelijk gehouden.
2. Regelmatig wordt gecontroleerd of de op de arbeidsplaats ter bescherming van de werknemers aanwezige voorzieningen en genomen maatregelen nog adequaat functioneren.
3. Geconstateerde gebreken met betrekking tot de in het tweede lid bedoelde voorzieningen en maatregelen die de veiligheid of de gezondheid kunnen beïnvloeden, worden zo snel mogelijk hersteld.
Artikel 3.3 Stabiliteit en stevigheid (AB)
1. Gebouwen en andere opstallen bestaan uit deugdelijk materiaal, zijn van een deugdelijke constructie en verkeren in een zodanige staat, dat er geen gevaar bestaat voor het geheel of gedeeltelijk instorten of omvallen.
2. De arbeidsplaats is zodanig ingericht, dat de daar aanwezige voorwerpen of stoffen geen gevaar voor de veiligheid of de gezondheid opleveren door instorten, verschuiven, omvallen of kantelen.
Artikel 3.4 Elektrische installaties (AB)
1. Elektrische installaties zijn zodanig ontworpen, ingericht, aangelegd, onderhouden en gekenmerkt, dat een veilig gebruik van elektriciteit zo goed mogelijk is gewaarborgd. Hiertoe zijn de nodige voorzieningen en beschermingsmaatregelen aangebracht. Daarbij is rekening gehouden met bijzondere eisen die kunnen voortkomen uit de wijze van het gebruik, de gebruiksomstandigheden en de te verwachten uitwendige invloeden.
2. In een elektrische installatie zijn doeltreffende maatregelen genomen tegen het gevaar van brand, ontploffing, directe en indirecte aanraking en te dichte nadering.
3. Van iedere elektrische installatie zijn duidelijke, steeds bijgewerkte schema’s beschikbaar alsmede alle overige gegevens die nodig zijn voor een veilig gebruik van
de elektrische installatie.
4. Het derde lid is niet van toepassing op elektrische installaties voor laagspanning van beperkte omvang.
Artikel 3.5 Elektrotechnische, bedienings- en andere werkzaamheden aan of nabij een elektrische instalatie (AB)
1. Elektrotechnische werkzaamheden en bedieningswerkzaamheden die gevaren kunnen opleveren, worden door deskundige, voldoend onderrichte en daartoe bevoegde werknemers uitgevoerd.
2. Een ruimte waarin zich een elektrische installatie voor hoogspanning bevindt waarvan de delen niet of onvoldoende zijn beschermd tegen direkte of indirekte aanraking dan wel te dichte nadering, wordt slechts betreden in aanwezigheid van een tweede daartoe bevoegd persoon.
3. Werkzaamheden aan of in de nabijheid van een elektrische installatie worden slechts uitgevoerd, indien de installatie of het gedeelte waaraan of in de nabijheid waarvan wordt gewerkt, spanningsloos is.
4. In aanvulling op het derde lid zijn door de daartoe bevoegde werknemer tevens doeltreffende maatregelen genomen om een gevaarloos verloop van die werkzaamheden te waarborgen.
5. Het derde en vierde lid zijn niet van toepassing op werkzaamheden die worden verricht aan of in de nabijheid van een elektrische installatie voor laagspanning, indien
a. de dringende noodzaak van het onder spanning uitvoeren van die werkzaamheden is aangetoond;
b. tot het uitvoeren van die werkzaamheden door de daartoe bevoegde werknemer uitdrukkelijk opdracht is gegeven, en
c. de installatie tevens geschikt is voor het onder spanning uitvoeren van die werkzaamheden en door de daartoe bevoegde werknemer doeltreffende maatregelen zijn genomen om de aan die werkzaamheden verbonden gevaren te voorkomen.
6. Het derde en vierde lid zijn niet van toepassing op werkzaamheden die worden uitgevoerd aan of in de nabijheid van een elektrische installatie voor hoogspanning, bestaande uit
a. het nemen en opheffen van veiligheidsmaatregelen, waaronder begrepen het met geschikt materieel knippen of schieten van kabels;
b. het uitvoeren van metingen en beproevingen, of
c. het reinigen van elektrisch materieel.
7. Werkzaamheden bestaande uit het reinigen van elektrisch materieel in een elektrische installatie voor hoogspanning als bedoeld in het zesde lid, onder c, worden slechts uitgevoerd, indien:
a. tot het uitvoeren van die werkzaamheden door de daartoe bevoegde werknemer uitdrukkelijk opdracht is gegeven;
b. gebruik wordt gemaakt van de voor deze werkzaamheden geschikte reinigings- en arbeidsmiddelen, en
c. de werknemers zich met de arbeidsmiddelen waarmee zij fysiek in contact staan, niet behoeven te begeven in de gevarenzone van de installatie of delen daarvan die
onder spanning staan.
§ 2a Explosieve atmosferen
Artikel 3.5a Toepasselijkheid (AB)
Deze paragraaf is niet van toepassing op:
a. gebieden die direct gebruikt worden voor en gedurende de medische behandeling van patiënten;
b. het gebruik van gastoestellen die vallen onder het Besluit gastoestellen;
c. de vervaardiging, de bewerking, het gebruik, de opslag en het transport van springstoffen of chemisch instabiele stoffen;
d. de winningsindustrie in dagbouw, de ondergrondse winningsindustrie en de winningsindustrie die delfstoffen wint met behulp van boringen;
e. het gebruik van vervoermiddelen over land, over het water en door de lucht, met uitzondering van de voertuigen bedoeld voor gebruik op plaatsen waar zich een explosieve atmosfeer kan voordoen.
Artikel 3.5b Samenwerking en coördinatie (AB)
1. Voor de toepassing van artikel 19, tweede lid, van de wet worden aangewezen de werkzaamheden verricht op arbeidsplaatsen waar explosieve atmosferen heersen of kunnen optreden.
2. In aanvulling op artikel 19, tweede lid, van de wet coördineert de werkgever die verantwoordelijk is voor de arbeidsplaats, bedoeld in het eerste lid, de uitvoering van alle maatregelen inzake veiligheid en gezondheid.
Artikel 3.5c Nadere voorschriften risico-inventarisatie en -evaluatie; explosieveiligheidsdocument (AB)
1. De gevaren in verband met explosieve atmosferen en de bijzondere risico’s die daaruit kunnen voortvloeien, worden in het kader van de risico-inventarisatie en -evaluatie, bedoeld in artikel 5 van de wet, voor de aanvang van de arbeid en bij iedere belangrijke wijziging, uitbreiding of verbouwing van de arbeidsplaats, de arbeidsmiddelen of het arbeidsproces, in hun geheel beoordeeld en schriftelijk vastgelegd in een explosieveiligheidsdocument.
2. Er is in ieder geval sprake van gevaar voor een explosie indien in de atmosfeer de concentratie van zuurstof hoger is dan 21 volumeprocent of de concentratie van brandbare gassen of dampen hoger is dan 10 volumeprocent van de onderste explosiegrens.
3. Bij de beoordeling, bedoeld in het eerste lid, wordt in ieder geval rekening gehouden met
a. de waarschijnlijkheid van het voorkomen en het voortduren van explosieve atmosferen;
b. de waarschijnlijkheid dat ontstekingsbronnen, elektrostatische ontladingen daaronder begrepen, aanwezig zijn, actief worden en daadwerkelijk ontsteken;
c. de aanwezige installaties, de gebruikte stoffen, de processen en hun mogelijke wisselwerkingen;
d. de omvang van de te verwachten gevolgen.
4. Bij de beoordeling, bedoeld in het eerste lid, worden tevens ruimten in aanmerking genomen die via openingen verbonden zijn of kunnen worden verbonden met ruimten waar explosieve atmosferen kunnen voorkomen.
5. In het explosieveiligheidsdocument zijn ten minste vermeld
a. een identificatie en beoordeling van de explosierisico’s;
b. de wijze waarop de arbeidsplaatsen en de arbeidsmiddelen, met inbegrip van de alarminstallaties, met de vereiste aandacht voor de veiligheid zijn ontworpen, worden gebruikt of bediend en onderhouden;
c. welke gebieden zijn ingedeeld in zones als bedoeld in artikel 3.5d, vijfde lid;
d. de wijze waarop uitvoering is gegeven aan de maatregelen, bedoeld in de artikelen 3.5d, 3.5e en 3.5f;
e. indien op arbeidsplaatsen als bedoeld in artikel 3.5b, eerste lid, meerdere werkgevers arbeid doen verrichten, de wijze waarop voldaan is aan artikel 19, tweede lid, van de wet en het doel, de maatregelen en de wijze van uitvoering van de coördinatie, bedoeld in artikel 3.5b, tweede lid.
Artikel 3.5d Algemene preventieve maatregelen(AB)
1. Doeltreffende maatregelen zijn genomen om het ontstaan van een explosieve atmosfeer op de arbeidsplaats te voorkomen.
2. Indien het voorkomen van het ontstaan van een explosieve atmosfeer, gezien de aard van het werk niet mogelijk is, worden in de hieronder aangegeven volgorde de volgende maatregelen genomen:
a. de ontsteking van explosieve atmosferen wordt voorkomen, waarbij rekening wordt gehouden met elektrostatische ontladingen die van werknemers of de arbeidsplaats als ladingsdrager of ladingsproducent kunnen uitgaan;
b. de schadelijke gevolgen van een explosie worden beperkt.
3. In aanvulling op de maatregelen, bedoeld in het eerste en tweede lid, wordt de mogelijkheid tot uitbreiding van een explosie beperkt.
4. Indien werknemers of anderen door explosieve atmosferen gevaar kunnen lopen, wordt, in aanvulling op het eerste tot en met het derde lid, de arbeidsplaats zodanig ingericht dat veilig kan worden gewerkt en wordt er op de arbeid passend toezicht, met inbegrip van het gebruik van passende technische middelen, uitgeoefend. De inhoud en de mate van het toezicht is afhankelijk van de uit de beoordeling, bedoeld in artikel 3.5c, eerste lid, gebleken gevaren.
5. Indien uit de beoordeling, bedoeld in artikel 3.5c, eerste lid, is gebleken dat er explosieve atmosferen kunnen voorkomen, worden gebieden waar deze atmosferen kunnen heersen ingedeeld in gevarenzones als bedoeld in bijlage I bij richtlijn nr. 1999/92/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 16 december 1999 (PbEG 2000, L 23) betreffende minimumvoorschriften voor de verbetering van de gezondheidsbescherming en van de veiligheid van werknemers die door
explosieve atmosferen gevaar kunnen lopen (vijftiende bijzondere richtlijn in de zin van artikel 16, eerste lid, van richtlijn nr. 89/391/EEG).
6. Gevarenzones worden gemarkeerd door middel van waarschuwingsborden die voldoen aan de bepalingen, vastgesteld bij of krachtens afdeling 2 van hoofdstuk 8.
Artikel 3.5e Maatregelen in gevarenzones(AB)
In de gevarenzones, bedoeld in artikel 3.5d, vijfde lid, en met betrekking tot de installaties in gebieden zonder explosiegevaar die vereist zijn voor of bijdragen tot het explosieveilig gebruik van installaties die zich op plaatsen bevinden waar explosiegevaar heerst, worden in ieder geval de volgende maatregelen genomen:
a. vrijkomende gassen, dampen, nevels of brandbaar stof die explosiegevaar kunnen doen ontstaan, worden op passende wijze afgevoerd en onschadelijk gemaakt;
b. indien een explosieve atmosfeer meerdere soorten ontvlambare of brandbare gassen, dampen, nevels of stoffen bevat, wordt bij de veiligheidsmaatregelen uitgegaan van het grootste mogelijke risico op basis van de beoordeling, bedoeld in artikel 3.5c, eerste lid;
c. installaties, apparaten, beveiligingssystemen en het installatiemateriaal, worden, met inachtneming van onderdeel e, slechts in gebruik genomen indien uit het explosieveiligheidsdocument op basis van de beoordeling, bedoeld in artikel 3.5c, eerste lid, is gebleken dat aan het gebruik ervan geen explosiegevaar is verbonden;
d. onderdeel c is van overeenkomstige toepassing op arbeidsmiddelen en de verbindingsstukken ervan die geen apparaten en beveiligingssystemen zijn als bedoeld in het Warenwetbesluit explosieveilig materieel, indien hun opneming in de installaties aanleiding kan geven tot ontstekingsgevaar;
e. voor zover het explosieveiligheidsdocument op basis van de beoordeling, bedoeld in artikel 3.5c, eerste lid, geen andere eisen stelt, worden in de gevarenzones apparaten en beveiligingssystemen gebruikt overeenkomstig de categorieën als bedoeld in het Warenwetbesluit explosieveilig materieel en toegepast volgens de navolgende principes
1°. gevarenzone 0 of 20: categorie 1-apparatuur;
2°. gevarenzone 1 of 21: categorie 1- of categorie 2-apparatuur;
3°. gevarenzone 2 of 22: categorie 1-, categorie 2- of categorie 3-apparatuur;
f. de nodige maatregelen worden getroffen ter voorkoming van verwisseling van installatiemateriaal;
g. in gebieden waar een explosieve atmosfeer kan ontstaan wordt aan werknemers werkkleding ter beschikking gesteld die voldoet aan afdeling 1 van hoofdstuk 8 en die door de werknemers bij de arbeid steeds wordt gedragen;
h. indien een toestand ontstaat waarin een explosie zich kan gaan voordoen, worden werknemers waar nodig optisch of akoestisch gewaarschuwd en teruggetrokken;
i. voor de eerste inbedrijfstelling van een arbeidsplaats en bij iedere belangrijke wijziging, uitbreiding of verbouwing van de arbeidsplaats, arbeidsmiddelen of het arbeidsproces waarbij explosieve atmosferen kunnen voorkomen, wordt de explosieveiligheid van de gehele installatie gecontroleerd door een ter zake deskundig persoon.
Artikel 3.5f Bijzondere maatregelen (AB)
Voor zover uit de resultaten van de beoordeling, bedoeld in artikel 3.5c, eerste lid, hiertoe de noodzaak is gebleken, worden in aanvulling op artikel 3.5e de volgende maatregelen genomen:
a. schriftelijke instructies worden verstrekt met betrekking tot de uitvoering van de arbeid;
b. voor de aanvang van arbeid dat gevaar kan opleveren, wordt toestemming verleend door een daartoe bevoegde persoon om deze arbeid te verrichten;
c. apparaten en beveiligingssystemen worden, wanneer stroomuitval extra gevaren teweeg kan brengen, onafhankelijk van de rest van de installatie, bij stroomuitval in een veilige bedrijfstoestand gehandhaafd;
d. automatisch gestuurde apparaten en beveiligingssystemen die van de voorziene bedrijfsomstandigheden afwijken, worden zonder gevaar manueel uitgeschakeld. Deze ingrepen worden door bevoegde werknemers uitgevoerd;
e. indien de noodstopinrichtingen in werking worden gesteld, wordt de opgeslagen energie zo snel en zo veilig mogelijk afgevoerd of geïsoleerd, zodat zij niet langer
een bron van gevaar vormt;
f. vluchtmiddelen worden beschikbaar en gebruiksklaar gehouden zodat werknemers de gevaarlijke gebieden snel en veilig kunnen verlaten.
Artikel 3.5g Bijzondere maatregelen (AB)
1. Indien kan worden vermoed dat de atmosfeer op een plaats of in een ruimte in zodanige mate stoffen bevat dat daardoor gevaar bestaat voor verstikking, bedwelming, vergiftiging of brand, betreedt de werknemer die plaats of ruimte niet voordat uit een onderzoek is gebleken dat het gevaar niet aanwezig is.
2. Indien uit het onderzoek, bedoeld in het eerste lid, blijkt dat het gevaar voor verstikking, bedwelming, vergiftiging of brand aanwezig is, worden doeltreffende maatregelen genomen zodat de werknemers die plaats of die ruimte zonder de gevaren, bedoeld in het eerste lid, kunnen betreden.
3. Er is in ieder geval sprake van:
a. gevaar voor verstikking indien de atmosfeer minder dan 18 volumeprocent zuurstof bevat;
b. brandgevaar indien in de atmosfeer de concentratie van zuurstof hoger is dan 21 volumeprocent of de concentratie van brandbare gassen of dampen hoger is dan 10 volumeprocent van de onderste explosiegrens en
c. gevaar voor bedwelming of vergiftiging indien de concentratie van de betreffende stoffen in de atmosfeer hoger is dan de grenswaarden, bedoeld in artikel 4.3.
4. Indien het niet mogelijk is om de maatregelen, bedoeld in het tweede lid, te nemen en het noodzakelijk is om zich in de gevaarlijke atmosfeer, bedoeld in het eerste lid, te begeven, dan wordt de werknemer permanent geobserveerd en worden doeltreffende maatregelen genomen om deze werknemer:
a. te beschermen tegen het gevaar, bedoeld in het tweede lid;
b. bij direct gevaar onmiddellijk op doeltreffende wijze hulp te bieden.
§3 Voorzieningen in noodsituaties
Artikel 3.6 Vluchtwegen en nooduitgangen (AB)
1. Doeltreffende maatregelen zijn genomen teneinde het mogelijk te maken dat de werknemer, indien een toestand ontstaat waarin direct gevaar voor zijn veiligheid of gezondheid aanwezig is, zich snel via de kortst mogelijke weg in veiligheid kan stellen.
2. Het aantal, de plaats en de afmetingen van de daartoe beschikbare vluchtwegen en nooduitgangen zijn afhankelijk van het gebruik, de uitrusting en de afmetingen van de arbeidsplaatsen alsmede van het maximum aantal werknemers en andere personen dat zich op deze plaatsen kan ophouden.
Artikel 3.7 Veilig gebruik van vluchtwegen en nooduitgangen (AB)
1. Vluchtwegen en nooduitgangen zijn vrij van obstakels.
2. Nooduitgangen kunnen te allen tijde worden geopend.
3. Deuren van nooduitgangen en deuren op het traject van de vluchtwegen zijn op eenvoudige wijze van binnen- uit naar buiten toe te openen.
4. Schuif- en draaideuren worden niet als nooduitgang gebruikt.
5. De vluchtwegen en nooduitgangen die bij het uitvallen van de verlichting slecht zichtbaar zijn, zijn voorzien van een adequate noodverlichting.
6. De vluchtwegen, de deuren en poorten op het traject van de vluchtwegen alsmede de nooduitgangen zijn gemarkeerd door signalen die voldoen aan het bij of krachtens afdeling 2 van hoofdstuk 8 bepaalde.
Artikel 3.8 Brandmelding en brandbestrijding (AB)
1. In aanvulling op artikel 15 van de wet zijn op arbeidsplaatsen, afhankelijk van de aard van de arbeid die daar wordt verricht, de daaraan verbonden gevaren en het maximum aantal werknemers en andere personen dat zich daar bevindt, voldoende passende brandbestrijdingsmiddelen aanwezig.
2. Indien nodig zijn, in aanvulling op het eerste lid, branddetectoren en alarmsystemen aanwezig.
3. Niet-automatische brandbestrijdingsmiddelen zijn gemakkelijk bereikbaar en gemakkelijk te bedienen.
4. Niet-automatische brandbestrijdingsmiddelen zijn voorzien van een signalering die voldoet aan het bij of krachtens afdeling 2 van hoofdstuk 8 bepaalde. De signalering is duurzaam en op de juiste plaats aangebracht.
Artikel 3.9 Noodverlichting (AB)
Arbeidsplaatsen waar werknemers bij het uitvallen van het kunstlicht aan bijzondere gevaren zijn blootgesteld, zijn voorzien van adequate noodverlichting. Indien noodverlichting niet mogelijk is, beschikken de werknemers over individuele verlichting.
Artikel 3.10 Redden van drenkelingen (AB)
Op arbeidsplaatsen waar gevaar voor verdrinking bestaat wordt dit gevaar zoveel mogelijk voorkomen en zijn doelmatige middelen voor het redden van drenkelingen op een
goed zichtbare plaats beschikbaar.
§ 4 Inrichtingseisen
Artikel 3.11 Vloeren, muren en plafonds van arbeidsplaatsen (AB)
1. Vloeren van arbeidsplaatsen zijn zo veel mogelijk vrij van oneffenheden en gevaarlijke hellingen en zijn voorts zo veel mogelijk vast, stabiel en stroef.
2. Het oppervlak van vloeren, muren en plafonds van arbeidsplaatsen is zodanig, dat deze ten behoeve van de hygiëne op de arbeidsplaats kunnen worden schoongemaakt en onderhouden.
3. Besloten ruimten waar arbeid wordt verricht zijn, rekening houdend met de aard van de werkzaamheden en de te leveren fysieke belasting, voldoende thermisch geïsoleerd.
4. Transparante of lichtdoorlatende wanden van arbeidsplaatsen zijn, voor zover mogelijk in verband met de aard van de arbeidsplaats
a. duidelijk gemarkeerd en van veiligheidsmateriaal vervaardigd, of
b. op een zodanige wijze aangebracht of afgeschermd dat de werknemers niet gewond kunnen raken.
Artikel 3.12 Ramen en bovenlichtvoorzieningen van de ruimten (AB)
1. Indien ramen, bovenlichtvoorzieningen en ventilatievoorzieningen geopend en gesloten kunnen worden,
a. kan dit op veilige wijze geschieden,
b. kunnen zij tevens op veilige wijze geregeld en vastgezet worden, en
c. leveren zij in geopende stand geen gevaar op.
2. Ramen en bovenlichtvoorzieningen kunnen zonder gevaar worden schoongemaakt.
Artikel 3.13 Deuren, beweegbare hekken en andere doorgangen (AB)
1. De plaats, het aantal en de afmeting van deuren, beweegbare hekken en andere doorgangen alsmede de materialen waarvan zij zijn vervaardigd, zijn afgestemd op de aard en het gebruik van de arbeidsplaats.
2. Op transparante deuren is op ooghoogte een markering aangebracht.
3. Afhankelijk van de aard van de arbeidsplaats en de arbeid die daar wordt verricht, zijn klapdeuren transparant of van transparante panelen voorzien.
4. Indien deuren of andere doorgangen beschikken over transparante of lichtdoorlatende oppervlakten, zijn doeltreffende maatregelen genomen om te voorkomen dat werknemers door ongewild contact met die oppervlakten gewond raken.
5. Deuren en beweegbare hekken die uit of van hun geleidingen kunnen raken zijn tegen uitlichten of aflopen dan wel tegen vallen geborgd.
6. Automatische deuren en hekken functioneren zodanig dat zij geen gevaar opleveren. Zij zijn uitgerust met gemakkelijk herkenbare beveiligingen die voorkomen dat werknemers gewond raken.
7. Automatische deuren en hekken kunnen met de hand worden geopend, tenzij ze bij een stroomstoring automatisch opengaan.
8. In de onmiddellijke nabijheid van deuren, beweegbare hekken of andere doorgangen die hoofdzakelijk voor verkeer van voertuigen of transportmiddelen zijn bestemd, bevinden zich, tenzij de doorgang voor voetgangers veilig is, afzonderlijke doorgangen voor voetgangers.
9. De in het achtste lid bedoelde doorgangen voor voetgangers zijn duidelijk zichtbaar gemarkeerd en vrij van obstakels.
10. Kettingen of soortgelijke voorzieningen die worden gebruikt om te verhinderen dat een bepaalde ruimte wordt betreden, zijn goed zichtbaar en op doelmatige wijze voorzien van verbods- of waarschuwingsborden.
Artikel 3.14 Verbindingswegen (AB)
1. De verbindingswegen op de arbeidsplaats zijn zodanig gelegen en ingericht dat zij op eenvoudige wijze, veilig en overeenkomstig hun bestemming, door voetgangers en voertuigen of transportmiddelen kunnen worden gebruikt.
2. Voorkomen wordt dat werknemers die in de nabijheid van de verbindingswegen arbeid verrichten, gevaar lopen.
3. De afmeting van de verbindingswegen is afgestemd op het aantal gebruikers en de aard van de arbeid die in het bedrijf of de inrichting wordt verricht.
4. Indien op de verbindingswegen, voor zover het niet de openbare weg betreft, voertuigen of transportmiddelen worden gebruikt, zijn de nodige verkeersregels vastgesteld.
5. In gevallen als bedoeld in het vierde lid, is tevens een veilige ruimte voor de voetgangers gewaarborgd of zijn andere doeltreffende maatregelen ter bescherming van de voetgangers genomen.
6. De voor voertuigen of transportmiddelen bestemde verbindingswegen zijn gelegen op voldoende afstand van de overige verbindingswegen op de arbeidsplaats.
7. Voor zover het gebruik of de inrichting van de arbeidsplaats zulks vereist, zijn de verbindingswegen duidelijk afgebakend.
Artikel 3.15 Markering gevaarlijke plaatsen (AB)
1. De plaatsen waar door de aard van het werk gevaar, met inbegrip van valgevaar of gevaar voor vallende voorwerpen voorkomt of waar obstakels die niet verwijderd kunnen worden een gevaar voor de veiligheid vormen bij het verplaatsen van voertuigen of personen, worden duidelijk gemarkeerd door signalen die voldoen aan het bij of
krachtens afdeling 2 van hoofdstuk 8 bepaalde.
2. Alleen werknemers die beroepshalve of uit hoofde van hun functie de in het eerste lid bedoelde plaatsen moeten betreden, worden daar toegelaten.
Artikel 3.16 Voorkomen valgevaar (AB)
1. Bij het verrichten van arbeid waarbij valgevaar bestaat is zo mogelijk een veilige steiger, stelling, bordes of werkvloer aangebracht of is het gevaar tegengegaan door het aanbrengen van doelmatige hekwerken, leuningen of andere dergelijke voorzieningen.
2. In elk geval moeten maatregelen tegen valgevaar worden genomen indien sprake is van risico verhogende omstandigheden, openingen in vloeren, of als het gevaar bestaat om 2,5 meter of meer te vallen.
3. Het eerste lid is niet van toepassing bij arbeid op een ladder of trap die op een veilige wijze als bedoeld in artikel 7.23 kan worden verricht.
4. Indien de in het eerste lid genoemde voorzieningen niet of slechts ten dele kunnen worden aangebracht of indien het aanbrengen of wegnemen daarvan grotere gevaren meebrengt dan de arbeid ter beveiliging waarvan zij zouden moeten dienen, zijn ter voorkoming van het gevaar voldoende sterke en voldoende grote vangnetten op
doelmatige plaatsen en wijze aangebracht of worden doelmatige veiligheidsgordels met vanglijnen van voldoende sterkte gebruikt dan wel worden andere technische middelen toegepast, die ten minste een zelfde mate van beveiliging van de in het eerste lid bedoelde arbeid geven. Daarbij hebben maatregelen gericht op collectieve bescherming de voorrang boven maatregelen gericht op individuele bescherming.
Artikel 3.17 Voorkomen gevaar door voorwerpen, producten, vloeistoffen of gassen(AB)
Het gevaar te worden getroffen of geraakt door voorwerpen, producten of onderdelen daarvan dan wel vloeistoffen of gassen, of het gevaar bekneld te raken tussen voorwerpen, producten of onderdelen daarvan, wordt voorkomen en indien dat niet mogelijk is zoveel mogelijk beperkt. Artikel 3.16, vierde lid, laatste volzin, is van toepassing.
Artikel 3.18 Specifieke maatregelen voor roltrappen, rolpaden en laadplatforms (AB)
1. Roltrappen en -paden functioneren veilig en zijn uitgerust met de noodzakelijke veiligheidsvoorzieningen, waaronder begrepen gemakkelijk herkenbare en toegankelijke
noodstopvoorzieningen.
2. Laadplatforms en -hellingen zijn afgestemd op de afmetingen van de te vervoeren ladingen. Zij beschikken over ten minste één uitgang.
Artikel 3.19 Afmetingen en luchtvolume van ruimten; bewegingsruimte op de arbeidsplaats (AB)
1. De afmetingen en het luchtvolume van de arbeidsplaats zijn zodanig dat de werknemer zonder gevaar voor de veiligheid of de gezondheid zijn arbeid kan verrichten.
2. De afmetingen van de arbeidsplaats zijn zodanig dat de werknemer bij het verrichten van zijn arbeid over voldoende bewegingsruimte beschikt.
3. Indien in verband met de aard van de arbeid niet aan het tweede lid kan worden voldaan, is in de nabijheid een andere open of besloten ruimte met voldoende
bewegingsvrijheid voor de betrokken werknemers beschikbaar.
§ 5 Ontspanningsruimten en andere voorzieningen
Artikel 3.20 Ontspanningsruimten (AB)
In het bedrijf of de inrichting of in de directe nabijheid daarvan is een gemakkelijk toegankelijke ruimte beschikbaar waar de werknemers de pauzes kunnen doorbrengen. Deze ruimte is daartoe geschikt alsmede, afhankelijk van het aantal werknemers, voldoende ruim bemeten en uitgerust met voldoende tafels en stoelen.
Artikel 3.21 Nachtverblijven (AB)
Voor werknemers die gedurende de tijdsruimte, gelegen tussen het einde en het begin van de dagelijkse arbeidstijd, plegen te verblijven in het bedrijf of de inrichting waar zij werkzaam zijn, is een nachtverblijf beschikbaar. Een nachtverblijf is adequaat ingericht en is uitsluitend bestemd voor personen van gelijk geslacht.
Artikel 3.22 Kleedruimten (AB)
1. Iedere werknemer beschikt over een plaats om zijn kleding op te hangen.
2. Voor werknemers die speciale werkkleding moeten dragen zijn doelmatige, voldoende ruime, van stoelen of banken voorzien en naar seksen gescheiden kleedruimten beschikbaar; deze ruimten zijn zoveel mogelijk gelegen in de nabijheid van de open of besloten ruimten waar de arbeid pleegt te worden verricht. Natte werkkleding kan zo nodig worden gedroogd.
3. In de kleedruimten kan kleding die de werknemers tijdens de arbeid niet dragen, op doelmatige wijze en afgesloten worden bewaard.
4. Indien de omstandigheden zulks vereisen kunnen de speciale werkkleding en de persoonlijke kleding van de werknemers gescheiden van elkaar, op doelmatige wijze en afgesloten worden bewaard.
Artikel 3.23 Wasgelegenheden en doucheruimten (AB)
1. Indien werknemers bloot staan aan vuil of stof is een wasruimte met een voldoende aantal wasbakken aanwezig. De wasbakken zijn functioneel geplaatst en naar seksen gescheiden; ze beschikken over koud en zonodig warm stromend water.
2. Indien werknemers zodanig bloot staan aan vuil, stof of hoge temperaturen dat een reiniging van het lichaam nodig is die meer omvat dan die van handen en gezicht of zulks uit de aard van hun arbeid of de zorg voor de gezondheid voortvloeit, is tevens een doucheruimte met een voldoende aantal douches aanwezig. De doucheruimte is
voldoende ruim, doelmatig ingericht en naar seksen gescheiden; de douches beschikken over warm en koud stromend water.
3. Indien de douche- of wasruimten en de kleedruimten zich niet in dezelfde ruimte bevinden, zijn deze onderling gemakkelijk en binnendoor bereikbaar.
Artikel 3.24 Toiletten, urinoirs en wasbakken (AB)
1. In een bedrijf of inrichting zijn in de nabijheid van de ruimten waar de werknemers hun werkzaamheden verrichten een voldoende aantal toiletten aanwezig.
2. In of in de onmiddellijke nabijheid van de ruimten waarin de toiletten zich bevinden zijn voldoende wastafels.
3. De toiletten of het gebruik van de toiletten zijn naar seksen gescheiden.
Artikel 3.25 Eerste-hulpposten (AB)
1. Indien de aard van de arbeid of de daaraan verbonden gevaren dit noodzakelijk maken, zijn, in aanvulling op artikel 15 van de wet, in het bedrijf of de inrichting voldoende eerste-hulpposten aanwezig.
2. In de eerste-hulpposten zijn duidelijk zichtbare instructies voor eerste hulp bij ongevallen aanwezig.
3. In de eerste-hulpposten is een alarmnummer duidelijk zichtbaar aangebracht.
4. De eerste-hulpposten zijn voorzien van de noodzakelijke eerste-hulpuitrusting.
5. De eerste-hulpposten zijn gemakkelijk met brancards bereikbaar.
6. De eerste-hulpposten en de eerste-hulpuitrusting zijn voorzien van een signalering die voldoet aan het bij of krachtens afdeling 2 van hoofdstuk 8 bepaalde.
Afdeling 2. Aanvullende voorschriften bouwplaatsen
Artikel 3.26 Schakelbepaling (AB)
Op een bouwplaats zijn naast de voorschriften van afdeling 1 tevens de voorschriften van deze afdeling van toepassing.
Artikel 3.27 Algemene vereisten (AB)
1. Een bouwplaats is gemarkeerd en afgebakend.
2. Op een bouwplaats is voldoende drinkwater of andere alcoholvrije drank beschikbaar.
3. Op een bouwplaats zijn zo nodig faciliteiten voor het bereiden van maaltijden beschikbaar.
Artikel 3.28 Stabiliteit en stevigheid (AB)
1. Werkplekken op een bouwplaats die niet op de begane grond zijn gesitueerd, zijn stabiel en stevig, waarbij rekening wordt gehouden met het aantal werknemers dat zich daar bevindt, de maximale belasting en de verdeling daarvan alsmede met externe invloeden. Zonodig zijn ten behoeve van de stabiliteit doeltreffende bevestigingsmiddelen aangebracht.
2. De stabiliteit en de stevigheid worden regelmatig en in ieder geval na iedere relevante verandering van de hoogte of de diepte van de in het eerste lid bedoelde werkplekken, doeltreffend gecontroleerd.
Artikel 3.29 Elektrische installaties en leidingen (AB)
1. Elektrische installaties die voor de aanvang van de werkzaamheden reeds op de bouwplaats aanwezig zijn, worden geïdentificeerd, gecontroleerd en duidelijk gekenmerkt.
2. Bovengrondse elektriciteitsleidingen worden zoveel mogelijk buiten de bouwplaats om geleid of spanningsloos gemaakt. Indien dat niet mogelijk is worden hekken of waarschuwingsborden geplaatst.
3. Indien voertuigen onder elektriciteitsleidingen door moeten rijden worden beschermingen onder de leidingen aangebracht.
4. Ondergrondse elektriciteitsleidingen, leidingen voor andere distributiesystemen en kabels worden voor de aanvang van grondverzetwerkzaamheden geïdentificeerd.
5. Doeltreffende maatregelen worden genomen om de gevaren voor werknemers die zijn verbonden aan beschadiging van de in het vierde lid bedoelde leidingen en kabels, zoveel mogelijk te voorkomen.
Artikel 3.30 Bouwputten, tunnels, uitgravingen en andere ondergrondse werkzaamheden (AB)n grondverzet-werkzaamheden
1. In een bouwput, een tunnel, bij een uitgraving of andere ondergrondse werkzaamheden worden doeltreffende stut- of taludvoorzieningen aangebracht ter voorkoming van instorting of overstroming.
2. Bij grondverzetwerkzaamheden worden de uitgegraven aarde, het gebruikte materiaal en de daarbij gebruikte voertuigen op veilige afstand van de uitgraving gehouden. Zonodig wordt rond de uitgraving doeltreffend hekwerk geplaatst.
Artikel 3.31 Metaal- en betonconstructies, bekistingen en zware prefab-elementen (AB)
1. Metaal- en betonconstructies alsmede de onderdelen daarvan, bekistingen, prefab-elementen of tijdelijke stutten en schoren worden slechts gemonteerd of gedemonteerd onder toezicht van een speciaal daartoe aangewezen persoon.
2. Bekistingen, tijdelijke stutten en schoren kunnen zonder gevaar voor de werknemers de krachten dragen waaraan zij blootstaan.
Afdeling 3. Aanvullende voorschriften winningsindustrieën in dagbouw, ondergronds of met behulp van boringen
Artikel 3.32 Schakelbepaling en toepasselijkheid (AB)
1. Op een arbeidsplaats in de winningsindustrie zijn naast de voorschriften van afdeling 1, met uitzondering van paragraaf 2a van die afdeling, tevens de voorschriften
van deze afdeling van toepassing.
2. Deze afdeling is niet van toepassing op arbeid verricht in winningsindustrieën in dagbouw met behulp van baggermaterieel.
Artikel 3.33 Schriftelijke voorlichting (AB)
Voor iedere arbeidsplaats in de winningsindustrie zijn schriftelijke instructies opgesteld, waarin de regels zijn opgenomen die moeten worden nageleefd om de veiligheid en de gezondheid van de werknemers alsmede het veilig gebruik van de arbeidsmiddelen te garanderen. Deze instructies bevatten tevens aanwijzingen voor het gebruik van de noodapparatuur en de te volgen handelwijze in noodsituaties.
Artikel 3.34 Gevaar voor verstikking, bedwelming, vergiftiging, brand en explosie (AB)
1. In zones waar de atmosfeer in zodanige mate stoffen bevat dat daardoor een gevaar voor explosie bestaat worden maatregelen genomen om dat gevaar te voorkomen.
2. Er is in ieder geval sprake van gevaar voor een explosie indien in de atmosfeer de concentratie van zuurstof hoger is dan 21 volumeprocent of de concentratie van
brandbare gassen of dampen hoger is dan 10 volumeprocent van de onderste explosiegrens.
3. De maatregelen, bedoeld in het eerste lid, worden opgenomen in het veiligheids- en gezondheidsdocument, bedoeld in artikel 2.42, tweede lid.
Artikel 3.35 Reanimatie-apparatuur (AB)
1. In aanvulling op afdeling 4 van hoofdstuk 2, zijn in zones waar gevaar voor verstikking, bedwelming of vergiftiging bestaat, doelmatige reanimatie-apparaten aanwezig.
2. Op de arbeidsplaats in de winningsindustrie zijn voldoende werknemers aanwezig die de in het eerste lid genoemde apparaten kunnen bedienen.
3. De reanimatie-apparaten worden doelmatig onderhouden en opgeslagen.
Afdeling 3a. Aanvullende voorschriften winningsindustrieen in dagbouw
Artikel 3.36a Schakelbepaling(AB)
Op een arbeidsplaats in de winningsindustrie in dagbouw zijn naast de voorschriften van afdeling 3 van dit hoofdstuk tevens de voorschriften van deze afdeling van toepassing.
Artikel 3.37 Voorkomen instabiliteit (AB)
1. Telkens voor de aanvang van werkzaamheden aan afgravings- of ontginningsfronten boven werkterreinen of verkeerswegen, wordt nagegaan of er geen instabiele massa’s of rotsblokken zijn. Losse steenblokken worden zo nodig verwijderd.
2. Bij het ontginnen van fronten of steenhopen wordt gewaakt voor het ontstaan van instabiliteit.
Afdeling 3b. Aanvullende voorschriften ondergrondse winningsindustrieen
Artikel 3.37a Schakelbepaling (AB)
Op een arbeidsplaats in de ondergrondse winningsindustrie zijn naast de voorschriften van afdeling 3 van dit hoofdstuk tevens de voorschriften van deze afdeling van toepassing.
Artikel 3.37b Plattegronden en bewegwijzering(AB)
1. Er worden plattegronden gemaakt en regelmatig bijgewerkt, waarop de galerijen en de ontginningswerkzaamheden en alle bekende factoren die van invloed kunnen zijn op de ontginning en de veiligheid daarvan zijn aangegeven op een schaal die een duidelijke voorstelling mogelijk maakt. De plattegronden zijn op de arbeidsplaats aanwezig en worden desgevraagd getoond aan de toezichthouder. De plattegronden zijn gemakkelijk toegankelijk en worden zolang bewaard als met het oog op de veiligheid
noodzakelijk is.
2. In de galerijen is een bewegwijzering aangebracht, zodat de werknemers zich gemakkelijk kunnen oriënteren.
Artikel 3.37c Uitgangen(AB)
1. Iedere ondergrondse ontginning staat via ten minste twee afzonderlijke uitgangen met de oppervlakte in Deze uitgangen zijn degelijk geconstrueerd en gemakkelijk
toegankelijk voor de werknemers die ondergrondse werkzaamheden verrichten.
2. Wanneer voor het gebruik van deze uitgangen een bijzondere krachtsinspanning nodig is, zijn zij uitgerust met mechanische transportmiddelen voor de werknemers.
Artikel 3.37d Transportinstallaties(AB)
1. Transportinstallaties worden zodanig aangelegd, gebruikt en onderhouden, dat de veiligheid en de gezondheid van de werknemers die ze besturen of gebruiken, of zich
in de nabijheid daarvan ophouden, gewaarborgd is.
2. Bij vervoer van werknemers met mechanische transportmiddelen wordt gezorgd voor passende voorzieningen en speciale schriftelijke instructies.
Artikel 3.37e Ondersteuning en stabiliteit(AB)
1. Zo spoedig mogelijk na het delven worden er ondersteuningen aangebracht, tenzij dit vanwege de stabiliteit van het terrein niet noodzakelijk is voor de veiligheid van de werknemers. Deze ondersteuningen worden volgens schema’s en schriftelijke instructies aangebracht.
2. Alle voor werknemers toegankelijke werkplekken worden regelmatig op de stabiliteit van het terrein onderzocht.
3. Bij het onderhoud van de ondersteuningen wordt rekening gehouden met de uitkomsten van het in het tweede lid bedoelde onderzoek.
Artikel 3.37f Instortingen en waterdoorbraken(AB)
1. In zones waar zich instortingen of waterdoorbraken kunnen voordoen, wordt een winningsprogramma opgesteld en uitgevoerd dat zoveel mogelijk gericht is op een veilig werksysteem en op de bescherming van de werknemers.
2. Er worden maatregelen genomen om de zones, bedoeld in het eerste lid, te kunnen herkennen, om de werknemers die in of in de nabijheid van die zones werken te beschermen en om de risico’s te beheersen.
Artikel 3.37g Voorkoming van brand en temperatuurstijging(AB)
1. Er worden maatregelen genomen om temperatuurstijgingen te voorkomen of vroegtijdig te signaleren.
2. Het gebruik van brandbare materialen wordt tot het strikt noodzakelijke minimum beperkt.
3. De te gebruiken hydraulische vloeistoffen zijn voorzover mogelijk moeilijk ontvlambaar en voldoen aan specificaties en beproevingsvoorwaarden betreffende de brandbaarheid ervan alsmede aan criteria betreffende de hygiëne. Indien de te gebruiken hydraulische vloeistoffen niet aan de in de eerste volzin gestelde eisen voldoen, worden aanvullende maatregelen genomen.
In aanvulling op artikel 3.9 beschikt elke werknemer over een voor het werk geschikte lamp.
Artikel 3.37i Aanwezigheidscontrole(AB)
Het werk wordt zodanig georganiseerd dat op ieder moment kan worden vastgesteld wie er ondergronds is.
Afdeling 3c. Aanvullende voorschriften winningsindustrieen met behulp van boringen
Artikel 3.37j Schakelbepaling(AB)
Op een arbeidsplaats in de winningsindustrie die delfstoffen wint met behulp van boringen zijn naast de voorschriften van afdeling 3 van dit hoofdstuk tevens de voorschriften van deze afdeling van toepassing.
Artikel 3.37k Vereisten inrichting mijnbouwinstallaties(AB)
1. In aanvulling op de artikelen 3.2 en 3.3 zijn mijnbouwinstallaties zodanig ontworpen, gebouwd, ingericht, bediend, gecontroleerd en onderhouden dat zij aan de te verwachten omgevingskrachten weerstand kunnen bieden. Zij dienen een constructie en stevigheid te hebben die zijn afgestemd op het gebruik dat ervan wordt gemaakt.
2. Op mijnbouwinstallaties worden zo nodig brandbarrières aangebracht met het oog op de afscheiding van zones waar brandrisico bestaat.
Artikel 3.37l Vervallen(AB)
Artikel 3.37m Onderhoud van veiligheidsapparatuur(AB)
Doelmatige veiligheidsapparatuur staat steeds gebruiksklaar en wordt in goede staat gehouden. Bij het onderhoud daarvan wordt naar behoren rekening gehouden met de uitgeoefende activiteiten.
Artikel 3.37n Nooduitgangen(AB)
1. Woon- en verblijfruimten op mijnbouwinstallaties hebben op elk niveau ten minste twee afzonderlijke nooduitgangen, die zo ver mogelijk van elkaar zijn gelegen en uitkomen in een veilige zone, een veilig verzamelpunt of een veilig evacuatiestation.
2. In afwijking van artikel 3.7, vierde lid, zijn nooduitgangen op mijnbouwinstallaties voorzien van deuren die op eenvoudige wijze van binnenuit naar buiten toe zijn te openen of indien dit niet mogelijk is, van schuifdeuren.
Artikel 3.37o Gehandicapte werknemers(AB)
Bij de inrichting van de arbeidsplaatsen op het continentaal plat, bedoeld in artikel 1, onder c, van de Mijnbouwwet, wordt in voorkomend geval met gehandicapte werknemers rekening gehouden. Dit geldt met name voor deuren, verbindingswegen, trappen, doucheruimten, wasruimten, toiletten en werkplekken die door gehandicapte werknemers worden gebruikt.
Artikel 3.37p Gevarenzones(AB)
1. Arbeidsplaatsen waar door de aard van het werk gevarenzones, met inbegrip van valgevaar of gevaar voor vallende voorwerpen, voorkomen, worden zoveel mogelijk
uitgerust met voorzieningen die beletten dat werknemers deze zones zonder toestemming betreden.
2. Er worden doeltreffende maatregelen getroffen om de werknemers die de gevarenzones mogen betreden te beschermen.
Artikel 3.37q Afstandsbediening in noodgevallen(AB)
1. Indien de veiligheid en de gezondheid van de werknemers dat vereisen wordt bepaalde apparatuur in geval van nood vanaf geschikte locaties op afstand bediend.
2. De apparatuur, bedoeld in het eerste lid, omvat systemen voor het isoleren en afblazen van putten, installaties en pijpleidingen.
3. Ten behoeve van de afstandsbediening, bedoeld in het eerste lid, zijn er controleposten op geschikte locaties die in geval van nood kunnen worden gebruikt, indien nodig met inbegrip van controleposten op veilige verzamelpunten en in evacuatiestations.
4. De apparatuur, bedoeld in het eerste lid, omvat tenminste systemen voor ventilatie, het in noodgevallen afsluiten van apparatuur die een ontbranding zou kunnen veroorzaken, het voorkomen van het ontsnappen van ontvlambare vloeistoffen en gassen, brandbeveiliging en putbewaking.
Artikel 3.37r Communicatiesystemen(AB)
1. Indien de veiligheid en de gezondheid van de werknemers dat vereisen wordt iedere bemande arbeidsplaats uitgerust met:
a. een audiovisueel systeem waarmee een alarmmelding zo nodig kan worden doorgestuurd naar elk bemand deel van de arbeidsplaats;
b. een luidsprekersysteem, dat duidelijk kan worden gehoord in alle delen van de installatie waar zich vaak werknemers ophouden;
c. een systeem waarmee de verbinding met het vasteland en de hulpdiensten kan worden onderhouden.
2. Op mijnbouwinstallaties blijven de systemen, bedoeld in het eerste lid, in geval van nood operationeel. Het luidsprekersysteem wordt aangevuld met communicatiesystemen die niet afhankelijk zijn van kwetsbare stroomvoorzienings- installaties.
3. De voorzieningen voor het slaan van alarm zijn op doelmatige plaatsen aangebracht.
4. Indien werknemers aanwezig zijn op arbeidsplaatsen die normaliter niet door werknemers bemand zijn, is er een doelmatig communicatiesysteem.
Artikel 3.37s Verzamelpunten en monsterrol(AB)
1. Indien de veiligheid en de gezondheid van de werknemers dat vereisen worden er verzamelpunten vastgesteld, wordt een monsterrol bijgehouden en worden de hiervoor noodzakelijke maatregelen getroffen.
2. Doelmatige maatregelen worden genomen om:
a. de evacuatiestations en de veilige verzamelpunten te beschermen tegen warmte en rook, en, zoveel mogelijk, tegen de gevolgen van explosies;
b. de vluchtroutes van en naar de evacuatiestations en verzamelpunten te allen tijde bruikbaar te laten blijven;
c. de evacuatiestations en de veilige verzamelpunten gemakkelijk bereikbaar te laten zijn vanuit de verblijfsaccommodatie en de werkruimten.
3. De maatregelen, bedoeld in het tweede lid, zijn zodanig dat ze de werknemers lang genoeg bescherming bieden om, indien nodig, in alle veiligheid een evacuatie- en reddingsoperatie te kunnen organiseren en uitvoeren.
4. Indien de veiligheid en de gezondheid van de werknemers dat vereisen, is een van de beschermde plaatsen, bedoeld in het eerste lid, voorzien van afstandbedieningssystemen voor noodgevallen als bedoeld in artikel 3.37q en van een communicatiesysteem als bedoeld in artikel 3.37r, eerste lid, onder c.
5. Op een mijnbouwinstallatie wordt voor elk veilig verzamelpunt een lijst opgesteld, bijgehouden en ter plaatse aangeplakt met de namen van de werknemers voor wie dat verzamelpunt is bestemd.
6. Een lijst met de namen van de werknemers die in geval van nood speciale taken hebben wordt opgesteld en bijgehouden en op doelmatige plaatsen aangeplakt. De namen van deze werknemers worden eveneens vermeld in de schriftelijke instructies, bedoeld in artikel 3.33.
Artikel 3.37t Reddingsmiddelen(AB)
1. Op een mijnbouwinstallatie zijn voor onmiddellijk gebruik voldoende geschikte middelen voor redding, evacuatie en voor directe ontsnapping in zee in noodgevallen beschikbaar.
2. Als evacuatie van werknemers moet geschieden langs moeilijke vluchtwegen of via plaatsen waar de lucht niet of mogelijk niet ingeademd kan worden, staat zelfreddingsapparatuur voor onmiddellijk gebruik op de werkplek ter beschikking van de werknemers.
3. Reddingsmiddelen als bedoeld in het eerste lid voldoen aan de volgende voorschriften:
a. ze zijn functioneel en zo nodig uitgerust met voorzieningen om lang genoeg te kunnen overleven;
b. er zijn er voldoende van om alle werknemers die zich in de installatie kunnen ophouden te kunnen evacueren;
c. het type is afgestemd op de arbeidsplaats;
d. ze zijn van betrouwbare materialen gemaakt, rekening houdend met de reddingsfunctie en de omstandigheden waarin ze eventueel zullen worden gebruikt of waarin ze gebruiksklaar worden gehouden; en
e. ze hebben een kleur die opvalt wanneer ze worden gebruikt en zijn uitgerust met voorzieningen waarmee de gebruiker de aandacht van de redders kan trekken.
4. Het materiaal, dat nodig is in geval bij een ongeval vervoer per helikopter plaatsvindt, ligt gebruiksklaar opgeslagen in de onmiddellijke nabijheid van de helikopterlandingsplaats.
Artikel 3.37u Beveiliging noodsystemen(AB)
Op mijnbouwinstallaties worden branddetectie- en brandbeschermingssystemen, inrichtingen voor brandblussing of branddoving en alarmsystemen afgeschermd tegen ongelukken en wel op zodanige wijze dat hun functies in noodgevallen operationeel blijven. Zo nodig worden dergelijke systemen in dubbele uitvoering aangebracht.
Artikel 3.37v Noodplan(AB)
1. Er wordt een noodplan opgesteld voor het geval dat iemand overboord valt of de arbeidsplaats moet worden geëvacueerd.
2. Het noodplan, dat is gebaseerd op het veiligheids- en gezondheidsdocument, bedoeld in artikel 2.42, voorziet in het gebruik van bijstandsboten en helicopters en bevat criteria voor de capaciteit en de reactietijd daarvan. De vereiste reactietijd wordt in het veiligheids- en gezondheidsdocument van elke installatie vermeld.
3. De bijstandsboten zijn doelmatig ontworpen en uitgerust en voldoen aan de eisen in verband met evacuatie en redding.
4. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot het eerste tot en met derde lid.
Artikel 3.37w Verblijfsaccommodatie(AB)
1. In aanvulling op artikel 3.21 wordt, wanneer de aard, de omvang en de duur van de werkzaamheden op een mijnbouwinstallatie zulks vereisen, de nodige verblijfsaccommodatie ter beschikking gesteld.
2. Leidingen die in geval van lekkage direct gevaar voor de gezondheid kunnen opleveren worden buiten de accommodatie en de hiermee in verbinding staande gangen gehouden. Deze accommodatie
a. is afdoende beschermd tegen de gevolgen van explosies, binnendringen van rook en gas en het uitbreken en de verbreiding van brand, zoals omschreven in het veiligheids- en gezondheidsdocument, bedoeld in artikel 2.42;
b. is beschermd tegen weersomstandigheden en tegen geluids- en stankhinder en ontwikkeling van rookgassen uit andere ruimten, welke gevaarlijk voor de gezondheid kunnen zijn;
c. staat niet in rechtstreekse verbinding met besloten ruimten, waarin machines, ketels, tanks, drukvaten en dergelijke zijn opgesteld;
d. is afgescheiden van elke werkplek en ligt buiten gevarenzones;
e. staat, voorzover het een slaapverblijf betreft, niet in rechtstreekse verbinding met ontspanningsruimten, noch met ruimten voor het bereiden en bewaren van voedsel.
3. De verblijfsaccommodatie is voorzien van voldoende bedden of kooien, rekening houdend met het aantal werknemers dat naar verwachting in de installatie zal slapen. In een slaapverblijf bevinden zich ten hoogste twee slaapplaatsen.
4. Elke verblijfsaccommodatie beschikt over voldoende plaats voor het opbergen van kleding.
Artikel 3.37x Vervallen (AB)
Artikel 3.37y Veiligheid en stabiliteit(AB)
Tijdens de plaatsing van een mijnbouwinstallatie worden alle noodzakelijke maatregelen genomen om de veiligheid en de gezondheid van de werknemers te waarborgen.
Afdeling 4. Aanvullende voorschriften benzinestations
Artikel 3.38 Vervallen (AB)
Artikel 3.39 Vervallen (AB)
Artikel 3.40 Vervallen (AB)
Afdeling 5. Bijzondere sectoren en bijzondere categorieën werknemers
§ 1 Onderwijs
Artikel 3.41 Ontspanningsruimten, leerlingen en studenten (AB)
Artikel 3.20 is niet van toepassing op leerlingen respectievelijk studenten in onderwijsinrichtingen.
§ 2 Vervoer
Artikel 3.42 Uitzonderingen voor vervoermiddelen (AB)
1. Op luchtvaartuigen, waarvoor vóór 1 januari 1997 een Nederlands of daaraan gelijk gesteld bewijs van luchtwaardigheid is afgegeven, zijn de artikelen 3.4, 3.5, 3.7, vijfde lid, niet van toepassing, tenzij de naleving daarvan redelijkerwijs kan worden gevergd.
2. Op zeeschepen en binnenvaartuigen, die vóór 1 januari 1994 zijn gebouwd, zijn de artikelen 3.7, vijfde lid, 3.20, 3.22, 3.23 en 3.24 niet van toepassing, tenzij de naleving daarvan redelijkerwijs kan worden gevergd.
3. De bouwdatum van een zeeschip wordt bepaald aan de hand van hetgeen dienaangaande in artikel 2 van het Schepenbesluit 2004 of, indien het een zeegaand vissersvaartuig betreft, in het Vissersvaartuigenbesluit of het Vissersvaartuigenbesluit 2002 is bepaald.
4. Op voertuigen op een openbare weg of spoorweg, die vóór 1 januari 1994 zijn gebouwd, is artikel 3.7, vijfde lid, niet van toepassing, tenzij de naleving daarvan redelijkerwijs kan worden gevergd.
5. De artikelen 3.4, 3.5 en 3.7, vijfde lid, zijn niet van toepassing op het in bedrijven of inrichtingen aanwezige rollende materieel van spoorwegondernemingen.
6. De artikelen 3.20 tot en met 3.25 zijn niet van toepassing op luchtvaartuigen.
7. De artikelen 3.4, 3.5, 3.7, derde en vierde lid, 3.21, tweede volzin, en 3.25 zijn niet van toepassing op zeeschepen en binnenvaartuigen.
8. De artikelen 3.20 tot en met 3.25 zijn niet van toepassing op voertuigen op een openbare weg of een spoorweg.
§ 3 Justitiële rijksinrichtingen
Artikel 3.43 Kleedruimten en enige andere voorzieningen (AB)
De artikelen 3.20 tot en met 3.25 zijn niet van toepassing op arbeidsplaatsen in justitiële inrichtingen die vóór 1 september 1990 als zodanig in gebruik waren, voor zover de naleving daarvan redelijkerwijs niet kan worden gevergd.
Artikel 3.44 Vluchtwegen en nooduitgangen (AB)
De artikelen 3.6 en 3.7 zijn van toepassing op arbeid verricht in de justitiële inrichting door justitieel personeel, gedetineerden of jeugdigen, voor zover geen inbreuk wordt gemaakt op de orde, de veiligheid of de goede gang van zaken in de justitiële inrichting of het ongestoord verloop van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming of andere beperkingen die krachtens enige wet door de daartoe bevoegde autoriteiten zijn opgelegd. Daarbij worden in ieder geval zodanige technische
en organisatorische maatregelen getroffen dat het justitieel personeel, de gedetineerden of jeugdigen zich in veiligheid kunnen stellen.
§ 4 Jeugdigen
Artikel 3.45 Schakelbepaling (AB)
In aanvulling op het bepaalde bij of krachtens dit hoofdstuk gelden voor jeugdige werknemers tevens de in deze paragraaf genoemde voorschriften en verboden.
Artikel 3.46 Deskundig toezicht (AB)
Artikel 1.37, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing op jeugdige werknemers die:
a. arbeid verrichten waarbij gevaar voor instorting bestaat;
b. arbeid verrichten aan, met of in de directe nabijheid van hoogspanningsinstallaties, bedoeld in artikel 3.1.
§5 Zwangere werknemers en werknemers tijdens de lactatie
Artikel 3.47 Schakelbepaling (AB)
In aanvulling op dit hoofdstuk gelden voor zwangere werknemers en werknemers tijdens de lactatie tevens de in deze paragraaf genoemde voorschriften.
Voor zwangere werknemers en werknemers tijdens de lactatie is een geschikte, af te sluiten besloten ruimte beschikbaar, waarin gelegenheid is of onmiddellijk kan worden gemaakt voor het nemen van rust. In een zodanige ruimte is een deugdelijk, al of niet opvouwbaar bed of een deugdelijke rustbank beschikbaar.