Wet Arbeid en Zorg (WAZ)
HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1:1 Begrippen werkgever en werknemer
Artikel 1:2 Het begrip loon
Artikel 1:3 Overige begrippen
Artikel 1:4 Gelijkstelling met een collectieve arbeidsovereenkomst
HOOFDSTUK 2 AANPASSING ARBEIDSDUUR
Gereserveerd
HOOFDSTUK 3 ZWANGERSCHAP, BEVALLING, ADOPTIE EN PLEEGZORG
AFDELING 1 HET RECHT OP VERLOF IN VERBAND MET ZWANGERSCHAP, BEVALLING, ADOPTIE EN PLEEGZORG
§ 1 Verlofvorm
Artikel 3:1 Zwangerschaps- en bevallingsverlof
Artikel 3:2 Adoptieverlof
§ 2 Melding
Artikel 3:3 Meldingsverplichting
§ 3 Nadere voorschriften
Artikel 3:4 Compensatie met vakantieaanspraken
§ 4 Mate van gebondenheid
AFDELING 2 UITKERING IN VERBAND MET ZWANGERSCHAP, BEVALLING, ADOPTIE EN PLEEGZORG
§ 1 De werknemer en de gelijkgestelde
Artikel 3:6 Begrippen werknemer, gelijkgestelde en werkgever
Artikel 3:7 Recht op uitkering voor de werknemer
Artikel 3:8 Recht op uitkering in verband met zwangerschap en bevalling voor de vrouwelijke gelijkgestelde
Artikel 3:9 Recht op uitkering in verband met adoptie of pleegzorg voor de gelijkgestelde
Artikel 3:10 Recht op uitkering bij nawerking
Artikel 3:11 De aanvraag van uitkering via de werkgever
Artikel 3:12 De rechtstreekse aanvraag van uitkering
Artikel 3:13 De hoogte van de uitkering
Artikel 3:14 De uitbetaling van de uitkering
Artikel 3:15 Financiering
Artikel 3:16 Van overeenkomstige toepassing zijnde artikelen
§ 2 De beroepsbeoefenaar op arbeidsovereenkomst
Artikel 3:17 Begrippen zelfstandige en beroepsbeoefenaar op arbeidsovereenkomst
Artikel 3:18 Recht op uitkering voor de beroepsbeoefenaar op arbeidsovereenkomst
Artikel 3:19 Vervallen
Artikel 3:20 Vervallen
Artikel 3:21 Uitkering terzake van vervanging
Artikel 3:22 Aanvraag van uitkering
Artikel 3:23 De hoogte van de uitkering
Artikel 3:24 De hoogte van de uitkering terzake van vervanging
Artikel 3:25 De uitbetaling van de uitkering
Artikel 3:26 Financiering
§ 3 Slotbepalingen
Artikel 3:28 Controlevoorschriften
Artikel 3:29 Samenloop
Artikel 3:30 Uitvoering
HOOFDSTUK 4 KORT VERZUIMVERLOF EN GEBOORTEVERLOF
§ 1 Verlofvormen
Artikel 4:1 Calamiteiten- en ander kort verzuimverlof
Artikel 4:2 Geboorteverlof
Artikel 4:2a Aanvullend geboorteverlof
Artikel 4:2b Recht op hoogte van de uitkering tijdens aanvullend geboorteverlof
§ 2 Melding en informatie
Artikel 4:3 Meldingsverplichting
Artikel 4:4 Informatieverplichting
§ 3 Loonvoorschriften
Artikel 4:5 Loonvoorschriften
§ 4 Nadere voorschriften
Artikel 4:6 Compensatie met vakantie-aanspraken
§ 5 Mate van gebondenheid
Artikel 4:7 Driekwartdwingend recht
HOOFDSTUK 5 KORTDUREND- EN LANGDUREND ZORGVERLOF
AFDELING 1. KORTDUREND ZORGVERLOF
§ 1 Verlofvorm
Artikel 5:1 Kortdurend zorgverlof
Artikel 5:2 Duur verlof
§ 2 Melding en informatie
Artikel 5:3 Meldingsverplichting
Artikel 5:4 Ingang verlof/zwaarwegend bedrijfs- of dienstbelang
Artikel 5:5 Informatieverplichting
§ 3 Loonvoorschriften
Artikel 5:6 Loondoorbetaling
Artikel 5:7 Nadere loonvoorschriften
Artikel 5:8 Samenloop
AFDELING 2. LANGDUREND ZORGVERLOF
§ 1 Verlofvorm
Artikel 5:9 Langdurend zorgverlof
Artikel 5:10 Omvang, duur en invulling verlof
§ 2 Verlening, ingang en einde van verlof, informatie
Artikel 5:11 Verzoek, zwaarwegend bedrijfs- of dienstbelang
Artikel 5:12 Ingang van het verlof
Artikel 5:13 Einde van het verlof
§ 3 Samenloop
Artikel 5:14 Samenloop
AFDELING 3. NADERE VOORSCHRIFTEN
Artikel 5:15 Compensatie met vakantieaanspraak
Artikel 5:16 Recht met afwijkingsmogelijkheden
HOOFDSTUK 6 OUDERSCHAPSVERLOF
§ 1 Verlofvorm
Artikel 6:1 Ouderschapsverlof
Artikel 6:1a Bescherming tegen benadeling
Artikel 6:2 Omvang, duur en invulling verlof
Artikel 6:3 Diensttijd
Artikel 6:4 Leeftijd kind
§ 2 Melding
Artikel 6:5 Meldingsverplichting
Artikel 6:6 Intrekking of wijziging melding
§ 3 Nadere voorschriften
Artikel 6:7 Compensatie met vakantie-aanspraken
§ 4 Mate van gebondenheid
Artikel 6:8 Recht met afwijkingsmogelijkheden
Artikel 6:9 Dwingend recht
HOOFDSTUK 7 LEVENSLOOPREGELING
Artikel 7:1 Begrippen
Artikel 7:2 Recht op deelname
Artikel 7:3 Mate van gebondenheid
HOOFDSTUK 8 SLOTBEPALINGEN
Artikel 8:1 Evaluatiebepaling
Artikel 8:2 Inwerkingtreding
Artikel 8:3 Citeertitel
HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN
Begrippen werkgever en werknemer
Artikel 1:1 (WAZ)
Tenzij anders is bepaald, wordt voor de toepassing van deze wet verstaan onder:
a. werkgever: degene die een ander krachtens arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht of publiekrechtelijke aanstelling arbeid laat verrichten;
b. werknemer: de ander, bedoeld in onderdeel a.
Het begrip loon
Artikel 1:2 (WAZ)
1. Tenzij anders is bepaald, wordt voor de toepassing van deze wet verstaan onder loon: de naar tijdruimte vastgestelde vergoeding die de werkgever aan de werknemer verschuldigd is voor de bedongen arbeid.
2. Voor de toepassing van deze wet wordt, indien het loon op andere wijze dan naar tijdruimte is vastgesteld, als loon beschouwd het gemiddelde loon dat de werknemer, wanneer hij geen gebruik had gemaakt van een door deze wet gegeven recht op verlof, gedurende die tijd had kunnen verdienen.
Overige begrippen
Artikel 1:3 (WAZ)
1. Voor de toepassing van deze wet wordt verstaan onder:
a. Arbeidsongeschiktheidsfonds:het fonds, bedoeld in artikel 112 van de Wet financiering sociale verzekeringen;
b. Algemeen Werkloosheidsfonds: het fonds, bedoeld in artikel 93 van de Wet financiering sociale verzekeringen;
c. Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen: het Uitvoerings-instituut werknemersverzekeringen, genoemd in hoofdstuk 5 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;
d. militaire ambtenaar: de militaire ambtenaar, bedoeld in artikel 1, eerste en tweede lid, van de Militaire Ambtenarenwet 1931;
e. Onze Minister: Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
2. Voor de toepassing van deze wet is sprake van ongehuwd samenwonen als twee ongehuwde personen een gezamenlijke huishouding voeren. Van een gezamenlijke huishouding als bedoeld in de eerste volzin is sprake indien de betrokkenen hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning en blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding danwel op andere wijze in elkaars verzorging voorzien.
3. Voor de toepassing van deze wet wordt verstaan onder levensbedreigend ziek: de gezondheidssituatie die zo ernstig is dat volgens objectieve medische maatstaven het leven van de persoon op korte termijn ernstig gevaar loopt.
4. Voor de toepassing van deze wet wordt verstaan onder hulpbehoevend: de toestand van een persoon waardoor deze ten behoeve van zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen of opvang hulp nodig heeft die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden en die de gebruikelijke hulp overstijgt.
Gelijkstelling met een collectieve arbeidsovereenkomst
Artikel 1:4 (WAZ)
Voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt met een collectieve arbeidsovereenkomst gelijkgesteld een regeling door of namens een daartoe bevoegd bestuursorgaan.
Werkingsduur regeling bestuursorgaan of regeling met ondernemingsraad/personeelsvertegenwoordiging
Artikel 1:5 (WAZ)
Voor de toepassing van de artikelen 4:7 en 5:16 geldt een afwijkende regeling door of namens een daartoe bevoegd bestuursorgaan of een afwijkende regeling waaromtrent de werkgever schriftelijk overeenstemming heeft bereikt met de ondernemingsraad, of bij het ontbreken daarvan, met de personeelsvertegenwoordiging, voor vijf jaren vanaf het tijdstip waarop die regeling ingaat, indien geen termijn van ten hoogste vijf jaren is bepaald. Indien geen termijn is bepaald gaat bij wijziging van de regeling waarvan de in de eerste zin bedoelde afwijking deel uitmaakt binnen het in die zin bedoelde tijdvak, ten aanzien van de afwijking een nieuw tijdvak in op het tijdstip van inwerkingtreding van de wijziging.
HOOFDSTUK 2 AANPASSING ARBEIDSDUUR
Gereserveerd
HOOFDSTUK 3 ZWANGERSCHAP, BEVALLING, ADOPTIE EN PLEEGZORG
AFDELING 1 HET RECHT OP VERLOF IN VERBAND MET ZWANGERSCHAP, BEVALLING, ADOPTIE EN PLEEGZORG
Zwangerschaps- en bevallingsverlof
Artikel 3:1 (WAZ)
1. De vrouwelijke werknemer heeft in verband met haar bevalling recht op zwangerschaps- en bevallingsverlof.
2. Het recht op zwangerschapsverlof bestaat vanaf zes weken voor de dag na de vermoedelijke datum van bevalling, zoals aangegeven in een aan de werkgever overgelegde schriftelijke verklaring van een arts of verloskundige, tot en met de dag van de bevalling. Het zwangerschapsverlof gaat in uiterlijk vier weken voor de dag na de vermoedelijke datum van bevalling.
3. Het bevallingsverlof gaat in op de dag na de bevalling en bedraagt tien aaneengesloten weken vermeerderd met het aantal dagen dat het zwangerschapsverlof tot en met de vermoedelijke datum van bevalling, dan wel, indien eerder gelegen, tot en met de werkelijke datum van bevalling, minder dan zes weken heeft bedragen.
4. Voor de toepassing van het derde lid worden dagen waarover de vrouwelijke werknemer op grond van artikel 29a, tweede lid, van de Ziektewet ziekengeld heeft genoten in de periode dat zij recht heeft op zwangerschapsverlof, maar dat verlof nog niet is ingegaan, aangemerkt als dagen waarover zij zwangerschapsverlof heeft genoten.
5. Als een kind tijdens het bevallingsverlof vanwege zijn medische toestand in een ziekenhuis is opgenomen, wordt het bevallingsverlof verlengd met het aantal opnamedagen, te rekenen vanaf de achtste dag van opname tot en met de laatste dag van het bevallingsverlof tot een maximum van tien weken. De in de eerste zin bedoelde verlenging van het bevallingsverlof is uitsluitend van toepassing voor zover de ziekenhuisopname langer duurt dan het aantal dagen waarmee het bevallingsverlof als gevolg van de werkelijke datum van bevalling op grond van het derde lid wordt verlengd.
6. In afwijking van het derde lid kan de vrouwelijke werknemer de werkgever verzoeken het bevallingsverlof op te delen na 6 weken waarop het recht op dat verlof is ingegaan. De vrouwelijke werknemer kan dit deel van het verlof opnemen gedurende het tijdvak van 30 weken, welk tijdvak aanvangt de dag nadat het bevallingsverlof is opgedeeld. Het verzoek wordt gedaan uiterlijk drie weken nadat het verlof is ingegaan.
7. De omvang van het bevallingsverlof dat is opgedeeld en dat later wordt opgenomen is gelijk aan de arbeidsduur per week ten tijde van het bevallingsverlof dat volgt na de werkelijke datum van de bevalling.
8. De werkgever stemt uiterlijk twee weken nadat het verzoek, bedoeld in het zesde lid, is gedaan in met het verzoek, tenzij een zwaarwegend bedrijfs- of dienstbelang zich hiertegen verzet.
9. Ingeval van toepassing van het vijfde lid, ziet het verzoek, bedoeld in het zesde lid, op de periode na afloop van de verlenging, bedoeld in het vijfde lid.
Overgang bevallingsverlof
Artikel 3:1 a (WAZ)
1. Indien tijdens het bevallingsverlof de vrouwelijke werknemer overlijdt en een akte van geboorte van haar kind is opgemaakt heeft haar partner, indien deze werknemer is als bedoeld in artikel 3:6, recht op het resterende bevallingsverlof met behoud van loon.
2. Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt als partner aangemerkt degene die:
a. ten tijde van het overlijden van de moeder met haar was gehuwd of een geregistreerd partnerschap was aangegaan; of
b. het kind heeft erkend.
3. De duur van het resterende bevallingsverlof wordt berekend overeenkomstig artikel 3:1, derde en vijfde lid.
4. De partner, die werknemer is als bedoeld in artikel 3:6, heeft ook recht op verlof met behoud van loon, indien de moeder van het kind een gelijkgestelde was als bedoeld in artikel 3:6, een zelfstandige of een beroepsbeoefenaar op arbeidsovereenkomst als bedoeld in artikel 3:17, eerste lid, of geen recht had op bevallingsverlof of een uitkering als bedoeld in afdeling 2 van hoofdstuk 3.
5. De werkgever kan het op grond van het eerste of vierde lid voldane loon binnen zes weken na afloop van het resterende bevallingsverlof in rekening brengen bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De werkgever verstrekt genoemd instituut een afschrift van de akte van geboorte van het kind en van de akte van overlijden van de moeder. Het loon wordt door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan de werkgever betaald zonder dat dit bij beschikking is vastgesteld, indien redelijkerwijs mag worden aangenomen dat aan een beschikking geen behoefte bestaat.
6. Indien de moeder gelijkgestelde, zelfstandige of beroepsbeoefenaar op arbeidsovereenkomst was, wordt de duur van het verlof gelijkgesteld aan de duur van het resterende recht op uitkering, bedoeld in afdeling 2 van hoofdstuk 3. Indien de moeder geen recht had op bevallingsverlof of een uitkering als bedoeld in afdeling 2 van hoofdstuk 3, eindigt het verlof van de partner tien weken na de dag waarop het kind is geboren. Artikel 3:1, vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing.
7. De partner meldt het overlijden van de moeder en de opname van het verlof uiterlijk op de tweede dag volgend op haar overlijden bij zijn werkgever. De partner verstrekt de werkgever binnen vier weken na het overlijden van de moeder een afschrift van de akte van geboorte van het kind en van de akte van overlijden van de moeder.
Adoptieverlof
Artikel 3:2 (WAZ)
1. De werknemer heeft in verband met de adoptie van een kind recht op verlof zonder behoud van loon.
2. Het recht op verlof in verband met adoptie bestaat gedurende een tijdvak van zesentwintig weken en bedraagt ten hoogste zes aaneengesloten weken. Het recht bestaat vanaf vier weken vóór de eerste dag dat de feitelijke opneming ter adoptie een aanvang heeft genomen of zal nemen, zoals die dag is aangeduid in een door de werknemer aan de werkgever overgelegd document waaruit blijkt dat een kind ter adoptie is of zal worden opgenomen.
3. Indien als gevolg van een adoptieverzoek tegelijkertijd twee of meer kinderen feitelijk ter adoptie worden opgenomen, bestaat het recht op verlof slechts ten aanzien van één van die kinderen.
4. In afwijking van het tweede lid, eerste zin, kan de werknemer de werkgever verzoeken om het verlof te spreiden gedurende een tijdvak van zesentwintig weken. De werkgever kan dit verzoek afwijzen, indien zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen zich hiertegen verzetten.
5. Het eerste, tweede, derde en vierde lid en de artikelen 3:3, derde lid, 3:4en 3:5 zijn van overeenkomstige toepassing op de werknemer die een pleegkind opneemt als bedoeld in artikel 5:1, tweede lid, onder d.
Meldingsverplichting
Artikel 3:3 (WAZ)
1. De vrouwelijke werknemer meldt aan de werkgever:
a. de dag met ingang waarvan zij het zwangerschapsverlof opneemt uiterlijk drie weken voor die dag;
b. haar bevalling uiterlijk op de tweede dag volgend op die van de bevalling.
2. De werknemer die op grond van artikel 3:1 of 3:1a verlof geniet meldt de werkgever de dag waarop het kind vanwege zijn medische toestand tijdens het voornoemde verlof in het ziekenhuis is opgenomen alsmede wanneer de opname is beëindigd. Uiterlijk op de laatste dag van het in de eerste zin bedoelde verlof geeft het ziekenhuis op verzoek van de werknemer een verklaring af, waarin de gehele duur van de opname van het kind in het ziekenhuis tijdens het verlof staat vermeld. De werknemer verstrekt deze verklaring onverwijld aan de werkgever.
3. De werknemer meldt aan de werkgever het opnemen van het verlof in verband met adoptie zo mogelijk uiterlijk drie weken voor de dag van ingang van het verlof onder opgave van de omvang van het verlof. Bij de melding worden documenten gevoegd waaruit blijkt dat een kind ter adoptie is of zal worden opgenomen.
Compensatie met vakantieaanspraken
Artikel 3:4 (WAZ)
Dagen of gedeelten van dagen waarop de werknemer zijn arbeid niet verricht wegens het verlof, bedoeld in de artikelen 3:1 en 3:2, kunnen niet worden aangemerkt als vakantie.
§ 4 Mate van gebondenheid
Artikel 3:5 (WAZ)
1. Behoudens het tweede lid kan van deze afdeling niet ten nadele van de werknemer worden afgeweken.
2. In geval van buitengewone omstandigheden als bedoeld in de Coördinatiewet uitzonderingstoestanden kan Onze Minister van Defensie voor de militaire ambtenaar afwijken of doen afwijken van de artikelen 3:1 en 3:2.
AFDELING 2 UITKERING IN VERBAND MET ZWANGERSCHAP, BEVALLING, ADOPTIE EN PLEEGZORG
§ 1 De werknemer en de gelijkgestelde
Begrippen werknemer, gelijkgestelde en werkgever
Artikel 3:6 (WAZ)
1. Voor de toepassing van deze paragraaf wordt verstaan onder:
a. werknemer: de werknemer, bedoeld in artikel 1:1, onderdeel b, met uitzondering van degene die op grond van de Eerste Afdeling, Paragraaf 2, van de Ziektewet geen werknemer in de zin van die wet is;
b. gelijkgestelde: degene die geen werknemer is als bedoeld in artikel 1:1, onderdeel b, doch
1°. op grond van de Eerste Afdeling, Paragraaf 2, van de Ziektewet, met uitzondering van artikel 8a, wel werknemer in de zin van die wet is, of
2°. op grond van hoofdstuk 7 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen recht heeft op de loongerelateerde uitkering van de werkhervattingsuitkering gedeeltelijk arbeidsgeschikten;
c. werkgever: de werkgever, bedoeld in artikel 1:1, onderdeel a, of de artikelen 10, 11 of 12 van de Ziektewet.
2. Voor de toepassing van deze paragraaf wordt mede verstaan onder:
a. werknemer: de werknemer, bedoeld in artikel 1:1, onderdeel b, die vrijwillig verzekerd is als bedoeld in de Tweede Afdeling, Hoofdstuk IV, van de Ziektewet;
b. gelijkgestelde: degene die geen werknemer is als bedoeld in onderdeel a doch wel vrijwillig verzekerd is als bedoeld in de Tweede Afdeling, Hoofdstuk IV, van de Ziektewet.
Recht op uitkering voor de werknemer
Artikel 3:7 (WAZ)
1. De vrouwelijke werknemer heeft gedurende de periode dat het zwangerschaps- of bevallingsverlof wordt genoten overeenkomstig artikel 3:1, tweede en derde lid, recht op uitkering.
2. De werknemer heeft gedurende de periode dat het verlof in verband met adoptie of de opname van een pleegkind wordt genoten overeenkomstig artikel 3:2, tweede lid of vierde lid, recht op uitkering.
Recht op uitkering in verband met zwangerschap en bevalling voor de vrouwelijke gelijkgestelde
Artikel 3:8 (WAZ)
1. De vrouwelijke gelijkgestelde heeft in verband met haar zwangerschap en bevalling recht op uitkering gedurende ten minste zestien weken, overeenkomstig het tweede en derde lid.
2. Het recht op uitkering in verband met zwangerschap vangt aan zes weken voor de dag na de vermoedelijke datum van bevalling, zoals aangegeven in een schriftelijke verklaring van een arts of verloskundige, tot en met de dag van de bevalling. Indien de vrouwelijke gelijkgestelde dat wenst vangt het recht op uitkering in verband met zwangerschap aan op een later tijdstip, doch uiterlijk vier weken voor de dag na de vermoedelijke datum van bevalling.
3. Het recht op uitkering in verband met bevalling vangt aan op de dag na de bevalling en bedraagt tien aaneengesloten weken vermeerderd met het aantal dagen dat de uitkering in verband met zwangerschap tot en met de vermoedelijke datum van bevalling, dan wel, indien eerder gelegen, tot en met de werkelijke datum van bevalling, minder dan zes weken heeft bedragen.
4. Voor de toepassing van het derde lid worden dagen waarover de vrouwelijke gelijkgestelde ziekengeld heeft genoten in de periode dat zij recht heeft op uitkering in verband met zwangerschap maar die uitkering nog niet is ingegaan, aangemerkt als dagen waarover zij uitkering in verband met zwangerschap heeft genoten.
5. Als een kind tijdens de periode waarop een recht op uitkering in verband met bevalling bestaat vanwege zijn medische toestand in het ziekenhuis is opgenomen, wordt het recht op uitkering in verband met bevalling verlengd met de tijd dat het kind in het ziekenhuis heeft doorgebracht vanaf de achtste dag van opname tot en met de laatste dag waarop het recht op uitkering bestaat tot een maximum van tien weken. De in de eerste zin bedoelde verlenging van het recht op uitkering in verband met de bevalling is uitsluitend van toepassing voor zover de aldaar bedoelde ziekenhuisopname langer duurt dan het aantal dagen waarmee de uitkering in verband met de bevalling als gevolg van de werkelijke datum van bevalling op grond van het derde lid wordt verlengd. Artikel 3:3, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.
Recht op uitkering in verband met adoptie of pleegzorg voor de gelijkgestelde
Artikel 3:9 (WAZ)
1. De gelijkgestelde heeft in verband met de adoptie van een kind recht op een uitkering.
2. Het recht op uitkering in verband met adoptie bedraagt ten hoogste zes aaneengesloten weken gedurende een tijdvak van zesentwintig weken. Het tijdvak van zesentwintig weken gaat in vier weken vóór de eerste dag dat de feitelijke opneming ter adoptie een aanvang heeft genomen of zal nemen, zoals die dag is aangeduid in een door de werknemer aan de werkgever overgelegd document waaruit blijkt dat een kind ter adoptie is of zal worden opgenomen.
3. Indien als gevolg van een adoptieverzoek tegelijkertijd twee of meer kinderen feitelijk ter adoptie worden opgenomen, bestaat het recht op uitkering slechts ten aanzien van één van die kinderen.
4. Het eerste, tweede en derde lid zijn van overeenkomstige toepassing op de werknemer die een pleegkind opneemt als bedoeld in artikel 5:1, tweede lid, onder d.
Recht op uitkering bij nawerking
Artikel 3:10 (WAZ)
1. Een recht op uitkering als bedoeld in de artikelen 3:7, eerste lid, en 3:8, eerste lid, komt mede toe aan de vrouw wier bevalling waarschijnlijk is onderscheidenlijk plaatsvindt, binnen een periode van tien weken na het tijdstip dat zij niet langer werknemer of gelijkgestelde is als bedoeld in artikel 3:6, eerste lid.
2. Een recht op uitkering als bedoeld in de artikelen 3:7, tweede lid, en 3:9, eerste lid, komt mede toe aan de persoon die, op de eerste dag dat een kind feitelijk ter adoptie is opgenomen, korter dan tien weken geen werknemer of gelijkgestelde meer is als bedoeld in artikel 3:6, eerste lid.
3. Het tweede lid is van overeenkomstige toepassing op de persoon die een pleegkind opneemt als bedoeld in artikel 5:1, tweede lid, onder d.
De aanvraag van uitkering via de werkgever
Artikel 3:11 (WAZ)
1. De vrouwelijke werknemer of gelijkgestelde, die in aanmerking wenst te komen voor toekenning van een uitkering in verband met zwangerschap en bevalling doet de aanvraag daartoe door tussenkomst van de werkgever bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen uiterlijk twee weken voor de datum van ingang van het zwangerschapsverlof onderscheidenlijk de datum waarop zij het recht op uitkering wil laten ingaan. Bij die aanvraag wordt gemeld:
a. de vermoedelijke datum van bevalling;
b. de datum waarop het zwangerschapsverlof ingaat dan wel de datum waarop de gelijkgestelde het recht op uitkering wil laten ingaan.
Indien het bevallingsverlof van de vrouwelijke werknemer of het recht op uitkering van de vrouwelijke werknemer of gelijkgestelde wordt verlengd op grond van artikel 3:1, vijfde lid, onderscheidenlijk 3:8, vijfde lid, brengt de werkgever het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen daarvan op de hoogte. De werkgever verstrekt aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen de op verzoek van de vrouwelijke werknemer of gelijkgestelde door het ziekenhuis af te geven verklaring, bedoeld in artikel 3:3, tweede lid.
2. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan de werkgever, uiterlijk binnen een jaar na het tijdstip waarop de uitkering geëindigd is, een verklaring vragen van een arts of verloskundige over de vermoedelijke datum van bevalling, welke is opgemaakt uiterlijk twee weken voor de datum van ingang van het zwangerschapsverlof onderscheidenlijk twee weken voor de datum waarop de vrouwelijke werknemer het recht op uitkering wil laten ingaan.
3. De werknemer of gelijkgestelde, die in aanmerking wenst te komen voor toekenning van een uitkering in verband met adoptie of pleegzorg, doet de aanvraag daartoe door tussenkomst van de werkgever bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen uiterlijk twee weken voor de datum van ingang van het verlof in verband met adoptie of pleegzorg onderscheidenlijk de datum waarop hij het recht op uitkering wil laten ingaan. Bij de aanvraag worden documenten gevoegd waaruit blijkt dat een kind ter adoptie of pleegzorg is of zal worden opgenomen en wanneer die opneming ter adoptie of pleegzorg heeft plaatsgevonden of zal plaatsvinden. Bij die aanvraag wordt de datum waarop het verlof in verband met adoptie of pleegzorg ingaat gemeld dan wel de datum waarop hij het recht op uitkering wil laten ingaan.
4. Indien de aanvraag niet tijdig wordt gedaan, wordt de uitkering uitsluitend toegekend voor zover het tijdvak waarin sprake was van recht op uitkering in verband met zwangerschap en bevalling, adoptie of pleegzorg, valt in het jaar voorafgaand aan de datum van aanvraag. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan in bijzondere gevallen ten gunste van de werknemer of gelijkgestelde afwijken van de eerste zin.
De rechtstreekse aanvraag van uitkering
Artikel 3:12 (WAZ)
1. Indien de vrouwelijke gelijkgestelde, die in aanmerking wenst te komen voor toekenning van een uitkering in verband met zwangerschap en bevalling, geen werkgever heeft, doet zij de aanvraag daartoe bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen uiterlijk twee weken voor de datum waarop zij het recht op uitkering wil laten ingaan. Artikel 3:11, eerste lid, tweede volzin, en tweede lid, zijn van overeenkomstige toepassing.
2. Indien de gelijkgestelde, die in aanmerking wenst te komen voor toekenning van uitkering in verband met adoptie of pleegzorg, geen werkgever heeft, doet hij de aanvraag daartoe bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen uiterlijk twee weken voor ingang van de datum waarop hij het recht op uitkering wil laten ingaan. Artikel 3:11, derde lid, tweede en derde volzin, is van toepassing.
3. Indien de aanvraag niet tijdig wordt gedaan, wordt de uitkering uitsluitend toegekend voor zover het tijdvak waarin sprake was van recht op uitkering in verband met zwangerschap en bevalling, adoptie of pleegzorg, valt in het jaar voorafgaand aan de datum van aanvraag. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan in bijzondere gevallen ten gunste van de gelijkgestelde afwijken van de eerste zin.
4. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder gelijkgestelde mede verstaan degene die recht op uitkering heeft op grond van artikel 3:10.
De hoogte van de uitkering
Artikel 3:13 (WAZ)
1. De uitkering, bedoeld in deze paragraaf, bedraagt per dag het dagloon.
2. Het dagloon wordt voor de werknemer en de gelijkgestelde, bedoeld in artikel 3:6, eerste lid, en de betrokkene, bedoeld in artikel 3:10, eerste en tweede lid, vastgesteld en herzien overeenkomstig de vaststelling en herziening op grond van de artikelen 15 en van de Ziektewet en de daarop berustende bepalingen waarbij de periode van één jaar, bedoeld in artikel 15 van die wet, voor de toepassing van deze wet eindigt op de laatste dag van het tweede aangiftetijdvak voorafgaande aan het aangiftetijdvak waarin de uitkering op grond deze wet ingaat.
3. Voor de gelijkgestelde, bedoeld in artikel 3:6 eerste lid, onderdeel b, onder 1°, die op grond van artikel 8, onder a, van de Ziektewet voorafgaand aan een uitkering op grond van deze wet ziekengeld ontving, is het dagloon gelijk aan het reeds ten behoeve daarvan vastgestelde en herziene dagloon.
4. Indien voor de gelijkgestelde, bedoeld in het derde lid, artikel 31 van de Ziektewet werd toegepast vanwege ander inkomen dan uit de dienstbetrekking, op grond waarvan het recht op ziekengeld is ontstaan, wordt het dagloon voor de toepassing van deze wet, in afwijking van het tweede lid, vastgesteld op 100/A van het ziekengeld per dag over de vier kalenderweken voorafgaande aan de uitkering op grond van deze wet, waarbij A staat voor het uitkeringspercentage van uitkering op grond van de Ziektewet.
5. Voor de gelijkgestelde, bedoeld in artikel 3:6, eerste lid, onderdeel b, onder 2°, is het dagloon, in afwijking van het tweede lid, gelijk aan het op grond van artikel 13 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen en de daarop berustende bepalingen reeds vastgestelde en herziene dagloon. Indien voor de gelijkgestelde, bedoeld in de eerste zin, bij het vaststellen van de hoogte van de loongerelateerde uitkering van de werkhervattingsuitkering gedeeltelijk arbeidsgeschikten op grond van artikel 61 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen rekening werd gehouden met inkomen, wordt het dagloon voor de toepassing van deze wet, in afwijking van het tweede lid, vastgesteld op 100/70 van het bedrag van die uitkering per dag over de vier kalenderweken voorafgaande aan de uitkering op grond van deze wet.
6.Het dagloon wordt voor de werknemer en de gelijkgestelde, bedoeld in artikel 3:6, tweede lid, vastgesteld overeenkomstig artikel 68 van de Ziektewet en de regels op grond van artikel 71, onderdeel c, van die wet.
De uitbetaling van de uitkering
Artikel 3:14 (WAZ)
1. De betaling geschiedt als regel in tijdvakken van een maand.
2. De uitkering wordt betaald over iedere dag, doch niet over de zaterdagen en de zondagen.
3. De artikelen 40, 41, 47a, 48 en 85 van de Ziektewet zijn van overeenkomstige toepassing.
Artikel 3:14a Opschorting betaling bij vertrek naar onbekende bestemming (WAZ)
1. Is van de aanvrager of ontvanger van een uitkering in verband met zwangerschap en bevalling bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen een adres in Nederland bekend, terwijl in de basisregistratie personen ambtshalve is opgenomen dat hij is vertrokken naar een onbekend land van verblijf, dan verzoekt het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen hem de afwijkende registratie in de basisregistratie personen binnen een redelijke termijn ongedaan te laten maken.
2. Wanneer na afloop van deze termijn, de afwijkende registratie niet is beëindigd of als uit de basisregistratie personen niet blijkt dat het college van burgemeester en wethouders van de desbetreffende gemeente de gegevens over het adres in onderzoek heeft genomen, schort het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen de betaling van de uitkering aan de persoon, die recht heeft op de uitkering, op.
3. De opschorting wordt beëindigd zodra is vastgesteld dat de persoon, bedoeld in het tweede lid, in het buitenland woont of verblijft of dat een adres in Nederland in de basisregistratie personen is opgenomen.
4. Indien het onderzoek van het college van burgemeester en wethouders is afgerond en de persoon, bedoeld in het tweede lid, in de basisregistratie personen ambtshalve opgenomen blijft met gegevens over het vertrek uit Nederland, schort het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen de betaling van de toeslag op tot verblijf in het buitenland kan worden vastgesteld of een adres in Nederland in de basisregistratie personen is opgenomen.
Financiering
Artikel 3:15 (WAZ)
Vervallen per 01-01-2015.
Van overeenkomstige toepassing zijnde artikelen
Artikel 3:16 (WAZ)
1. Met betrekking tot een uitkering op grond van deze paragraaf zijn de volgende artikelen van de Ziektewet en de op die artikelen berustende bepalingen van overeenkomstige toepassing:
a. ter zake van het recht op uitkering: de artikelen 19a, 19b, 19c en 87;
b. ter zake van herziening of intrekking: artikel 30a;
c. ter zake van overlijden: de artikelen 1, tweede tot en met zevende lid, en 35;
d. ter zake van oproeping en ondervraging: artikel 37;
e. ter zake van ontheffing in verband met gemoedsbezwaren: artikel 43;
f. ter zake van maatregelen: artikel 45, eerste lid, onderdelen e, h, i, j en r, en tweede tot en met zesde lid;
g. ter zake van de inlichtingenverplichting: artikel 49;
h. ter zake van de uitvoering: de artikelen 51, 53 tot en met 55 en 59;
i. ter zake van de termijn waarbinnen op het bezwaarschrift moet zijn beslist: artikel 74;
j. ter zake van het beroep in cassatie: artikel 75c;
k. Vervallen
l. ter zake van de toepasselijkheid van de Algemene termijnenwet: artikel 89,
m. ter zake van terugvordering: de artikelen 33 tot en met 34a;
n. ter zake van vervreemding, verpanding en volmacht tot ontvangst: artikel 50;
o. ter zake van boeten: de artikelen 45a, 45g en 45h;
p. ter zake van het afzien van het horen van de belanghebbende: artikel 72d.
2. De strafbepaling van artikel 84, eerste lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen is van overeenkomstige toepassing.
3. In afwijking van het eerste lid, zijn op de werknemer en de gelijkgestelde, bedoeld in artikel 3:6, tweede lid, artikel 43 van de Ziektewet niet van overeenkomstige toepassing en zijn van artikel 55 van de Ziektewet alleen de eerste volzin van het eerste lid en het zevende lid van overeenkomstige toepassing.
4. Artikel 35, derde lid, van de Ziektewet is van overeenkomstige toepassing ongeacht of het recht op uitkering met ingang van de dag na het overlijden binnen een maand zou zijn geëindigd.
§ 2 De zelfstandigen de beroepsbeoefenaar op arbeidsovereenkomst
Het begrip zelfstandigde en beroepsbeoefenaar op arbeidsovereenkomst
Artikel 3:17 (WAZ)
1. Voor de toepassing van deze paragraaf wordt verstaand onder:
a. beroepsbeoefenaar op arbeidsovereenkomst: de werknemer, bedoeld in artikel 1:1, onderdeel b, die op grond van artikel 6, eerste lid, onderdeel c, van de Ziektewet, geen werknemer in de zin van die wet is;
b.zelfstandige: de persoon die de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, nog niet heeft bereikt, die:
1°.in Nederland woont en die winst uit onderneming geniet, tenzij hij de onderneming niet voor eigen rekening feitelijk drijft;
2°.niet in Nederland woont en die belastbare winst uit onderneming geniet als bedoeld in afdeling 7.2, van de Wet inkomstenbelasting 2001, tenzij hij de onderneming niet voor eigen rekening feitelijk drijft;
3°.anders dan uit dienstbetrekking inkomsten uit tegenwoordige arbeid geniet;
4°.anders dan in dienstbetrekking arbeid verricht ten behoeve van een lichaam waarin hij een aanmerkelijk belang heeft;
5°.directeur-grootaandeelhouder is en het werk tot stand brengt uitsluitend voor rekening en risico van de onderneming van de rechtspersoon waarvan hij directeur-grootaandeelhouder is;
6°.anders dan in dienstbetrekking of als zelfstandige als bedoeld in de onderdelen 1° tot en met 5° meewerkt in de onderneming van een echtgenoot of geregistreerde partner.
c. winst uit onderneming: de belastbare winst uit onderneming, bedoeld in paragraaf 3.2.1 van de Wet inkomstenbelasting 2001, vermeerderd met de ondernemersaftrek, bedoeld in paragraaf 3.2.4 van die wet, en de MKB-winstvrijstelling, bedoeld in paragraaf 3.2.5, van die wet;
d. dienstbetrekking: een dienstbetrekking in de zin van de Ziektewet;
e. aanmerkelijk belang: aanmerkelijk belang als bedoeld in hoofdstuk 4 van de Wet inkomstenbelasting 2001
f. inkomsten uit tegenwoordige arbeid: het gezamenlijke bedrag van:
1°. het belastbaar loon uit tegenwoordige arbeid, bedoeld in afdeling 3.3 van de Wet inkomstenbelasting 2001;
2°. het belastbaar loon ter zake van het in Nederland verrichten van arbeid, bedoeld in afdeling 7.2 van de Wet inkomstenbelasting 2001;
3°. het belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden, bedoeld in afdeling 3.4 van de Wet inkomstenbelasting 2001, behoudens voor zover het een werkzaamheid betreft als bedoeld in de artikelen 3.91, eerste lid, onderdelen a en b, en 3.92 van de Wet inkomstenbelasting 2001; en
4°. het belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden in Nederland, bedoeld in afdeling 7.2, van de Wet inkomstenbelasting 2001, behoudens voor zover het een werkzaamheid betreft als bedoeld in de artikelen 3.91, eerste lid, onderdelen a en b, en 3.92 van de Wet inkomstenbelasting 2001.
2. Door Onze Minister worden, in overeenstemming met Onze Minister van Financiën, regels gesteld omtrent hetgeen onder directeur-grootaandeelhouder als bedoeld in het eerste lid onderdeel 5°, wordt verstaan.
Recht op uitkering voor de zelfstandigde en de beroepsbeoefenaar op arbeidsovereenkomst
Artikel 3:18 (WAZ)
1. De vrouwelijke beroepsbeoefenaar op arbeidsovereenkomst heeft gedurende de periode dat het zwangerschaps- en bevallingsverlof wordt genoten overeenkomstig artikel 3:1, tweede en derde lid, recht op uitkering. Artikel 3:1, vijfde lid, en artikel 3:3, tweede lid, tweede volzin, zijn van overeenkomstige toepassing.
2. De vrouwelijke zelfstandige heeft in verband met haar zwangerschap en bevalling recht op uitkering gedurende tenminste zestien weken. Artikel 3:1, vijfde lid, en artikel 3:3, tweede lid, tweede volzin, zijn van overeenkomstige toepassing.
3. Het recht op uitkering in verband met zwangerschap vangt aan zes weken voor de dag na de vermoedelijke datum van bevalling, zoals aangegeven in een schriftelijke verklaring van een arts of verloskundige, tot en met de dag van de bevalling. Indien de vrouwelijke zelfstandige dat wenst, vangt het recht op uitkering in verband met zwangerschap aan op een later tijdstip, doch uiterlijk vier weken voor de dag na de vermoedelijke datum van bevalling.
4. Het recht op uitkering in verband met bevalling vangt aan op de dag na de bevalling en bedraagt tien aaneengesloten weken vermeerderd met het aantal dagen dat de uitkering in verband met zwangerschap tot en met de vermoedelijke datum van bevalling, dan wel, indien eerder gelegen, tot en met de werkelijke datum van bevalling, minder dan zes weken heeft bedragen.
5. Voor de toepassing van het vierde lid worden dagen waarover de vrouwelijke zelfstandige ziekengeld heeft genoten in de periode dat zij recht heeft op uitkering in verband met zwangerschap maar die uitkering nog niet is ingegaan, aangemerkt als dagen waarover zij uitkering in verband met zwangerschap heeft genoten.
6. Geen recht op uitkering heeft de vreemdeling die niet rechtmatig in Nederland verblijf houdt in de zin van artikel 8, onderdeel a tot en met e en l, van de Vreemdelingenwet 2000
7. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden afgeweken van het zesde lid ten aanzien van:
a. vreemdelingen die rechtmatig in Nederland arbeid verrichten, dan wel hebben verricht;
b. vreemdelingen die, na rechtmatig verblijf te hebben gehouden in de zin van artikel 8, onder a tot en met e en l, van de Vreemdelingenwet 2000 rechtmatig in Nederland verblijf hebben als bedoeld in artikel 8, onder g of h, van de Vreemdelingenwet 2000.
8. Zo nodig in afwijking van het zesde en het zevende lid en de daarop berustende bepalingen, bestaat recht op een uitkering voor de persoon voor wie dit recht voortvloeit uit de toepassing van bepalingen van een verdrag of van een besluit van een volkenrechtelijke organisatie en bestaat geen recht op een uitkering voor de persoon op wie op grond van een verdrag of een besluit van een volkenrechtelijke organisatie de wetgeving van een andere mogendheid van toepassing is.
9. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan, in afwijking van het zesde lid en van artikel 3:17, eerste lid, uitbreiding dan wel beperking worden gegeven aan de kring van verzekerden.
10. De zelfstandige, de beroepsbeoefenaar op arbeidsovereenkomst, of de persoon wiens arbeidsverhouding gelijkgesteld is met een dienstbetrekking als bedoeld in artikel 4 of 5 van de Ziektewet, en die partner is als bedoeld in artikel 3:1a, tweede lid, heeft, indien de moeder overlijdt tijdens de periode, waarin recht op uitkering bestaat op grond van artikel 3:7, 3:8 of 3:18, recht op uitkering gedurende het resterende aantal weken waarover voor de moeder nog recht op uitkering zou bestaan, met dien verstande dat artikel 3:1, vijfde lid, van overeenkomstige toepassing is.
11. De zelfstandige, de beroepsbeoefenaar op arbeidsovereenkomst of de persoon wiens arbeidsverhouding gelijkgesteld is met een dienstbetrekking als bedoeld in artikel 4 of 5 van de Ziektewet, en die partner is als bedoeld in artikel 3:1a, tweede lid, heeft recht op uitkering, indien de moeder, die geen recht had op bevallingsverlof of een uitkering als bedoeld in afdeling 2 van hoofdstuk 3, overlijdt voordat tien weken na de dag van de geboorte van het kind zijn verstreken. Het recht bestaat vanaf de dag van overlijden en eindigt tien weken na de dag van de geboorte van het kind, met dien verstande dat artikel 3:1, vijfde lid, van overeenkomstige toepassing is.
Artikel 3:19 (WAZ)
Vervallen
Artikel 3:20(WAZ)
Uitkering terzake van vervanging
Artikel 3:21 (WAZ)
1. De vrouwelijke zelfstandige of vrouwelijke beroepsbeoefenaar op arbeidsovereenkomst kan een recht op uitkering op grond van artikel 3:18, tezamen met het recht op vakantie-uitkering daarover, genieten in de vorm van een uitkering ter zake van vervanging.
2. Toekenning van een uitkering ter zake van vervanging, bedoeld in het eerste lid, is uitsluitend mogelijk:
a. indien ter vervanging van de vrouwelijke zelfstandige of vrouwelijke beroepsbeoefenaar op arbeidsovereenkomst een persoon werkzaam is gedurende de periode dat het recht op uitkering bestaat, en
b. de persoon die als vervanger werkzaam is, ter beschikking wordt gesteld door een rechtspersoonlijkheid bezittende instelling, die zich krachtens haar statuten ten doel stelt arbeidskrachten ter beschikking te stellen.
Aanvraag van uitkering
Artikel 3:22 (WAZ)
1. De vrouwelijke zelfstandige of de vrouwelijke beroepsbeoefenaar op arbeidsovereenkomst, die in aanmerking wenst te komen voor toekenning van een uitkering in verband met zwangerschap en bevalling, doet de aanvraag daartoe bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen uiterlijk twee weken voor de datum van ingang van het zwangerschapsverlof. Bij die aanvraag wordt gemeld:
a. de vermoedelijke datum van bevalling, onder overlegging van de verklaring van een arts of van een verloskundige waarin die datum is aangegeven;
b. de datum waarop het zwangerschapsverlof, respectievelijk het recht op uitkering, bedoeld in artikel 3:18, tweede lid, ingaat;
c. of zij de uitkering wil genieten in de vorm van een uitkering ter zake van vervanging.
2. Indien de aanvraag niet tijdig wordt gedaan, wordt de uitkering uitsluitend toegekend voor zover het tijdvak waarin sprake was van recht op uitkering in verband met zwangerschap en bevalling, valt in het jaar voorafgaand aan de aanvraag. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan in bijzondere gevallen ten gunste van de vrouwelijke zelfstandige of de vrouwelijke beroepsbeoefenaar op arbeidsovereenkomst afwijken van de eerste zin.
3. De aanvraag voor de uitkering, bedoeld in artikel 3:18, tiende of elfde lid, doet de partner, bedoeld in artikel 3:1a, tweede lid, uiterlijk twee weken na de datum van het overlijden bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Bij de aanvraag wordt een afschrift van de akte van overlijden van de moeder en van de akte van geboorte van het kind gevoegd.
4. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan in bijzondere gevallen ten gunste van de partner, bedoeld in artikel 3:1a, tweede lid, afwijken van de termijn bedoeld in het derde lid.
5. De vrouwelijke zelfstandige, de vrouwelijke beroepsbeoefenaar op arbeidsovereenkomst of de partner, bedoeld in artikel 3:1a, tweede lid, die zelfstandige of beroepsbeoefenaar op arbeidsovereenkomst is of de persoon wiens arbeidsverhouding gelijk is gesteld met een dienstbetrekking als bedoeld in artikel 4 of 5 van de Ziektewet verstrekt in voorkomend geval aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen de verklaring, bedoeld in artikel 3:3, tweede lid.
De hoogte van de uitkering
Artikel 3:23 (WAZ)
1. De uitkering in verband met zwangerschap en bevalling wordt overeenkomstig artikel 8 van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen berekend naar de grondslag met dien verstande dat bij de overeenkomstige toepassing van het derde lid van dat artikel voor «intreden van zijn arbeidsongeschiktheid als beroepsbeoefenaar» wordt gelezen: de ingangsdatum van het recht op uitkering.
2. De uitkering, bedoeld in het eerste lid, bedraagt per dag 100% van de grondslag.
3. Zo nodig in afwijking van het tweede lid en van artikel 3:29, derde lid, onder b, bedraagt de uitkering in verband met zwangerschap en bevalling 100% van het minimumloon, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, indien de vrouwelijke zelfstandige in het kalenderjaar voorafgaand aan het jaar waarin het recht op uitkering ontstaat als zelfstandige, aan werkzaamheden voor één of meer ondernemingen tenminste het aantal uren heeft besteed dat is vermeld in artikel 3.6, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001.
4. De uitkering in verband met het overlijden van de moeder bedraagt voor de partner, bedoeld in artikel 3:18, tiende of elfde lid, 100% van het minimumloon, bedoeld in artikel 8, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag.
De hoogte van de uitkering terzake van vervanging
Artikel 3:24 (WAZ)
De uitkering ter zake van vervanging bedraagt de grondslag, bedoeld in artikel 3:23, eerste lid, vermeerderd met het bedrag aan premiesen aan vergoeding als bedoeld in artikel 42 van de Zorgverzekeringswet, dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen bij uitbetaling als uitkering in verband met zwangerschap en bevalling daarover verschuldigd zou zijn.
De uitbetaling van de uitkering
Artikel 3:25 (WAZ)
1. De betaling geschiedt als regel in tijdvakken van een maand.
2. De uitkering wordt betaald over iedere dag, doch niet over de zaterdagen en de zondagen.
3. De uitkering ter zake van vervanging wordt uitbetaald aan de instelling bedoeld in artikel 3:21, tweede lid, onderdeel b.
4. De artikelen 55, tweede tot en met vijfde lid, 55a, 57, 62 en 66 van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen zijn van overeenkomstige toepassing.
Financiering
Artikel 3:26 (WAZ)
De op grond van deze paragraaf te betalen uitkeringen en de uitvoeringskosten met betrekking tot die uitkeringen komen ten laste van het Arbeidsongeschiktheidsfonds.
Artikel 3:27 (WAZ)
1. Met betrekking tot een uitkering op grond van deze paragraaf zijn de volgende artikelen van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen en de op die artikelen berustende bepalingen van overeenkomstige toepassing:
a. ter zake van het recht op uitkering: de artikelen 7a, 7b, 7c, 19, vierde en vijfde lid, 19a, 21a, 21b, 21c en 101g;
b. ter zake van herziening of intrekking: artikel 18;
c. ter zake van de vakantie-uitkering: de artikelen 25 tot en met 27, 40 en 60;
d. ter zake van oproeping en ondervraging: de artikelen 41, eerste lid, en 42;
e. ter zake van maatregelen: de artikelen 45, 46, onderdeel d en k, en 47;
f. ter zake van de inlichtingenverplichting: artikel 70;
g. ter zake van de uitvoering: artikel 81;
h. ter zake van de termijn waarbinnen op het bezwaarschrift moet zijn beslist: artikel 96, eerste lid;
i. ter zake van het beroep in cassatie: artikel 98;
j. vervallen;
k. ter zake van terugvordering: artikel 63, met dien verstande dat bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat, in afwijking van het eerste lid van dat artikel, onder bij dat besluit te bepalen omstandigheden, een uitkering ter zake van vervanging niet wordt teruggevorderd;
l. ter zake van vervreemding, verpanding en volmacht tot ontvangst: artikel 66;
m. ter zake van boeten: de artikelen 48, 54 en 54a;
n. ter zake van et afzien van het horen van de belanghebbende: artikel 95b.
2. De strafbepaling van artikel 84, eerste lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen is van overeenkomstige toepassing.
3. Artikel 56 van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen is van overeenkomstige toepassing op een uitkering op grond van deze paragraaf met uitzondering van de uitkering ter zake van vervanging.
4. Ter zake van overlijden zijn de artikelen 1, tweede tot en met zevende lid, 61 en 67, onderdeel b, van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen van overeenkomstige toepassing met dien verstande dat:
a. het derde lid van artikel 61 wordt toegepast ongeacht of het recht op uitkering met ingang van de dag na het overlijden binnen een maand zou zijn geëindigd;
b. indien een uitkering is toegekend in de vorm van een uitkering ter zake van vervanging, de overlijdensuitkering wordt betaald overeenkomstig het eerste lid van artikel 61, als was de uitkering toegekend als uitkering in verband met zwangerschap en bevalling of adoptie. Het zevende lid van artikel 61 blijft daarbij buiten toepassing.
5. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen handelt overeenkomstig artikel 45 van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen indien de vrouwelijke beroepsbeoefenaar op arbeidsovereenkomst zich niet houdt aan het voorschrift, bedoeld in artikel 3:22, eerste lid.
6. Op de instelling, bedoeld in artikel 3:21, tweede lid, onderdeel b, is artikel 70, eerste lid, van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen van overeenkomstige toepassing.
Controlevoorschriften
Artikel 3:28 (WAZ)
Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan controlevoorschriften vaststellen. Deze voorschriften mogen niet verder gaan dan strikt noodzakelijk is voor een juiste uitvoering van deze afdeling.
Samenloop
Artikel 3:29 (WAZ)
1. Indien een persoon over dezelfde periode op grond van dezelfde paragraaf zowel recht heeft op een uitkering in verband met zwangerschap en bevalling als op een uitkering in verband met adoptie of pleegzorg, wordt haar de uitkering in verband met adoptie of pleegzorg of ter zake van vervanging in verband met adoptie of pleegzorg niet uitbetaald.
Indien een persoon over dezelfde periode op grond van dezelfde paragraaf zowel recht heeft op een uitkering in verband met adoptie als op een uitkering in verband met pleegzorg wordt hem de uitkering in verband met pleegzorg of ter zake van vervanging in verband met pleegzorg niet uitbetaald.
2. Indien een persoon over dezelfde periode zowel recht heeft op een uitkering op grond van paragraaf 1 als op een uitkering op grond van paragraaf 2 van deze afdeling, wordt hem de uitkering op grond van paragraaf 2 uitbetaald voorzover deze de uitkering op grond van paragraaf 1 van deze afdeling overtreft. Indien de uitkering op grond van paragraaf 1 geheel of gedeeltelijk wordt geweigerd op grond van enig handelen of nalaten dat de betrokkene kan worden verweten, wordt voor de toepassing van dit lid die uitkering in aanmerking genomen alsof die weigering niet heeft plaatsgevonden.
3. Indien een vrouwelijke zelfstandige of een vrouwelijke beroepsbeoefenaar op arbeidsovereenkomst over eenzelfde periode zowel recht heeft op een uitkering op grond van paragraaf 1, als op een uitkering op grond van paragraaf 2 van deze afdeling, worden haar, in afwijking van het tweede lid, zowel de uitkering op grond van zowel paragraaf 1, als de uitkering op grond van paragraaf 2 uitbetaald, mits de vrouwelijke zelfstandige of de vrouwelijke beroepsbeoefenaar op arbeidsovereenkomst niet vrijwillig verzekerd is als bedoeld in de Tweede Afdeling, Hoofdstuk IV, van de Ziektewet en voor zover:
a.werkzaamheden als vrouwelijke zelfstandige of vrouwelijke beroepsbeoefenaar op arbeidsovereenkomst worden verricht; en
b.de uitkering op grond van paragraaf 1 en de uitkering op grond van paragraaf 2 samen niet meer bedragen dan 100% van de som van de inkomsten uit of in verband met arbeid die de vrouwelijke zelfstandige of de vrouwelijke beroepsbeoefenaar op arbeidsovereenkomst ontving op de dag direct voorafgaande aan de dag waarop recht op uitkering op grond van afdeling 2, paragraaf 1, en de uitkering op grond van afdeling 2, paragraaf 2, ontstaat.
4. Indien een gelijkgestelde als bedoeld in artikel 3:6, eerste lid, onderdeel b, onder 2°, over dezelfde periode tevens uit andere hoofde recht heeft op één of meerdere uitkeringen op grond van paragraaf 1, wordt de uitkering van die gelijkgestelde uitbetaald voorzover deze uitkering samen met de andere uitkeringen niet meer bedraagt dan 100% van het dagloon dat ten grondslag ligt aan de loongerelateerde uitkering van de werkhervattingsuitkering gedeeltelijk arbeidsgeschikten.
5. Indien een persoon over dezelfde periode zowel recht heeft op een uitkering op grond van paragraaf 1 van deze afdeling als op arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering wordt eerstgenoemde uitkering uitbetaald voorzover deze samen met de arbeidsongeschiktheidsuitkering niet meer bedraagt dan het hoogste van de daglonen, die aan die uitkeringen ten grondslag liggen.
6. Indien een persoon over dezelfde periode zowel recht heeft op een uitkering op grond van paragraaf 2 van deze afdeling als op een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen, wordt:
a. indien de grondslag van de eerstgenoemde uitkering lager is dan de grondslag van de arbeidsongeschiktheidsuitkering of daaraan gelijk is, de eerstgenoemde uitkering uitbetaald voorzover deze samen met de arbeidsongeschiktheidsuitkering niet meer bedraagt dan de grondslag van de arbeidsongeschiktheidsuitkering;
b. indien de grondslag van de eerstgenoemde uitkering hoger is dan de grondslag van de arbeidsongeschiktheidsuitkering, de eerstgenoemde uitkering uitbetaald voorzover deze samen met de arbeidsongeschiktheidsuitkering niet meer bedraagt dan de grondslag van de eerstgenoemde uitkering;
c. indien het recht op eerstgenoemde uitkering ontstaat in het tijdvak van 52 weken bedoeld in artikel 7, tweede lid, van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen, in afwijking van de onderdelen a en b, de eerstgenoemde uitkering uitbetaald voorzover deze de arbeidsongeschiktheidsuitkering overtreft.
7. Voor de toepassing van het derde tot en met het vijfde lid wordt onder arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen, uitkering op grond van paragraaf 1 van deze afdeling en uitkering op grond van paragraaf 2 van deze afdeling tevens verstaan de vakantieuitkering waarop uit hoofde van die arbeidsongeschiktheidsuitkeringen en die uitkeringen recht bestaat, voor zover die vakantie-uitkering over dezelfde periode is berekend.
8. Indien de arbeidsongeschiktheidsuitkering geheel of gedeeltelijk wordt geweigerd op grond van enig handelen of nalaten dat de betrokkene kan worden verweten, wordt voor de toepassing van het vierde en vijfde lid de
arbeidsongeschiktheidsuitkering in aanmerking genomen alsof die weigering niet heeft plaatsgevonden.
Overgangsrecht zelfstandigen en beroepsbeoefenaren op arbeidsovereenkomst
Artikel 3:30 Overgangsrecht zelfstandigen en beroepsbeoefenaren op arbeidsovereenkomst ( WAZ)
1.Op de zelfstandige, bedoeld in artikel 3:17, onderdeel a, zoals dat luidde op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van artikel II, onderdeel D, van de Wet einde toegang verzekering WAZ, van wie de vermoedelijke of feitelijke bevallingsdatum valt binnen 40 weken na de inwerkingtreding van dat artikel dan wel die binnen 40 weken na de inwerkingtreding van dat artikel feitelijk een kind ter adoptie of pleegzorg heeft opgenomen, blijft hoofdstuk 3, afdeling 2, paragraaf 2, zoals dat luidde op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van artikel II, onderdeel D, van de Wet einde toegang verzekering WAZ van toepassing met betrekking tot die bevalling dan wel die opneming.
2.Op de beroepsbeoefenaar op arbeidsovereenkomst, bedoeld in artikel 3:17, onderdeel b, zoals dat onderdeel luidde op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van artikel II, onderdeel D, van de Wet einde toegang verzekering WAZ, die binnen 40 weken na de inwerkingtreding van dat artikel feitelijk een kind ter adoptie of pleegzorg heeft opgenomen, blijft hoofdstuk 3, afdeling 2, paragraaf 2, zoals dat luidde voorafgaand aan de inwerkingtreding van artikel II, onderdeel D, van de Wet einde toegang verzekering WAZ van toepassing met betrekking tot die opneming.
3.In afwijking van het eerste en tweede lid komen de onder toepassing van dit artikel te betalen uitkeringen en de uitvoeringskosten met betrekking tot die uitkeringen ten laste van het Arbeidsongeschiktheidsfonds.
Artikel 3:31 Overgangsrecht in verband met zwangerschap- en bevallingsverlof en de uitkering van anderen dan de vrouwelijke werknemer ( WAZ)
1. Indien de vrouwelijke werknemer op het tijdstip waarop de Wet van 17 december 2014 houdende modernisering regelingen voor verlof en arbeidstijden (Stb. 565) in werking treedt reeds met zwangerschaps- of bevallingsverlof is, blijven op dat verlof afdeling 1 en afdeling 2, paragraaf 1, van dit hoofdstuk van toepassing zoals die luidden op de dag voorafgaande aan het tijdstip van inwerkingtreding van genoemde wet.
2. Indien de vrouwelijke gelijkgestelde, de vrouwelijke zelfstandige en de vrouwelijke beroepsbeoefenaar op arbeidsovereenkomst op het tijdstip waarop de in het eerste lid bedoelde wet in werking treedt een uitkering heeft in verband met haar zwangerschap of bevalling blijft op die uitkering afdeling 2, paragrafen 2 en 3, van dit hoofdstuk van toepassing zoals die luidde op de dag voorafgaande aan het tijdstip van inwerkingtreding van de in het eerste lid genoemde wet.
3. Het recht op verlof, bedoeld in artikel 3:1a, eerste of vierde lid, en het recht op uitkering, bedoeld in artikel 3:18, tiende of elfde lid, zijn van toepassing op de partner, bedoeld in artikel 3:1a, tweede lid, indien de moeder bevallingsverlof of een uitkering als bedoeld in artikel 3.18 geniet, ingegaan voor de datum van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel Ca, van de Wet van 17 december 2014 houdende modernisering regelingen voor verlof en arbeidstijden (Stb. 565) en de moeder na dat tijdstip overlijdt.
HOOFDSTUK 4 CALAMITEITEN- EN ANDER KORT VERZUIMVERLOF
Kort verzuimverlof en geboorteverlof
Artikel 4:1 (WAZ)
1. De werknemer heeft recht op verlof met behoud van loon voor een korte, naar billijkheid te berekenen tijd, wanneer hij zijn arbeid niet kan verrichten wegens:
a. onvoorziene omstandigheden die een onmiddellijke onderbreking van de arbeid vergen;
b. zeer bijzondere persoonlijke omstandigheden;
c. een door wet of overheid, zonder geldelijke vergoeding, opgelegde verplichting, waarvan de vervulling niet in zijn vrije tijd kon plaatsvinden;
d. de uitoefening van het actief kiesrecht.
2. Onder zeer bijzondere persoonlijke omstandigheden worden in ieder geval begrepen:
a. de bevalling van de echtgenote, de geregistreerde partner of de persoon met wie de werknemer ongehuwd samenwoont;
b. het overlijden en de lijkbezorging van een van zijn huisgenoten of een van zijn bloed- en aanverwanten in de rechte lijn en in de tweede graad van de zijlijn;
c. spoedeisend, onvoorzien of redelijkerwijze niet buiten werktijd om te plannen arts- of ziekenhuisbezoek door de werknemer of de noodzakelijke begeleiding daarbij van de personen, bedoeld in artikel 5:1;
d. noodzakelijke verzorging op de eerste ziektedag van de personen, bedoeld in artikel 5:1.
Kraamverlof
Artikel 4:2 (WAZ)
1. Na de bevalling van de echtgenote, de geregistreerde partner, de persoon met wie de werknemer ongehuwd samenwoont of degene van
wie de werknemer het kind erkent, heeft de werknemer gedurende een tijdvak van vier weken, te rekenen vanaf de eerste dag na de bevalling, recht op geboorteverlof met behoud van loon van eenmaal de arbeidsduur per week.
2. Indien de arbeidsovereenkomst of de publiekrechtelijke aanstelling wordt beëindigd voordat het geboorteverlof volledig is genoten, heeft de werknemer, indien hij een nieuwe arbeidsovereenkomst of publiekrechtelijke aanstelling aangaat, tegenover de nieuwe werkgever aanspraak op het verlof dat nog niet is opgenomen, met inachtneming van dit hoofdstuk.
3. Indien de arbeidsovereenkomst of publiekrechtelijke aanstelling wordt beëindigd, is de werkgever verplicht aan de werknemer, op diens
verzoek, een verklaring uit te reiken waaruit blijkt op hoeveel geboorteverlof de werknemer aanspraak heeft.
Artikel 4:2a Aanvullend geboorteverlof (WAZ)
1. Nadat de werknemer het geboorteverlof, bedoeld in artikel 4:2, heeft opgenomen, heeft hij gedurende een tijdvak van zes maanden, te rekenen vanaf de eerste dag na de bevalling, recht op aanvullend geboorteverlof zonder behoud van loon.
2. Het aanvullend geboorteverlof bedraagt ten hoogste vijf gehele weken gebaseerd op de arbeidsduur per week.
3. Artikel 4:2, tweede en derde lid, is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 4:2b Recht op en hoogte van de uitkering tijdens het aanvullend geboorteverlof (WAZ)
1. Op aanvraag van een werknemer als bedoeld in artikel 3:6, eerste lid, aanhef en onderdeel a, verstrekt het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen bij opname van het aanvullend geboorteverlof, bedoeld in artikel 4:2a, een uitkering aan die werknemer.
2. De uitkering wordt over ten hoogste vijf gehele weken verstrekt.
3. De uitkering bedraagt per dag 70% van het dagloon van de in het eerste lid bedoelde werknemer, doch ten hoogste 70% van het bedrag,
bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen, met betrekking tot een loontijdvak van een dag.
4. Het dagloon, bedoeld in het derde lid, wordt berekend aan de hand van 1/261 deel van het loon, bedoeld in hoofdstuk 3 van de Wet financiering sociale verzekeringen, dat de werknemer in de periode van een jaar, die eindigt op de laatste dag van het tweede aangiftetijdvak voorafgaande aan het aangiftetijdvak, waarin het recht op de uitkering is ontstaan, verdiende op grond van de arbeidsovereenkomst of de publiekrechtelijke aanstelling waaruit dat recht is ontstaan.
5. Bij algemene maatregel van bestuur worden ten aanzien van de vaststelling en de herziening van het dagloon nadere en zo nodig afwijkende regels gesteld, onder meer over de vaststelling en de herziening van het dagloon wanneer de werknemer korter dan een jaar
heeft gewerkt bij zijn werkgever.
6. Op een op grond van dit artikel vastgesteld dagloon is artikel 16 van de Ziektewet van overeenkomstige toepassing.
Artikel 4:2c De aanvraag van de uitkering van het aanvullend geboorteverlof (WAZ)
1. De werknemer, bedoeld in artikel 4:2b, eerste lid, die in aanmerking wenst te komen voor de in dat lid genoemde uitkering, doet de aanvraag daartoe door tussenkomst van de werkgever bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen door middel van een door dit instituut beschikbaar gesteld aanvraagformulier. De aanvraag wordt eenmalig ingediend in de periode die gelegen is tussen vier weken voor de eerste dag waarop het aanvullend geboorteverlof wordt opgenomen en vier weken na de laatste dag, waarop dat verlof is opgenomen.
2. De uitkering wordt verstrekt voor zover het tijdvak, waarin er sprake was van het recht op uitkering, ligt in het jaar voorafgaand aan de datum van de aanvraag.
3. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan controlevoorschriften vaststellen. Deze voorschriften mogen niet verder gaan dan strikt noodzakelijk is voor de juiste uitvoering van dit artikel of de artikelen 4:2a en 4:2b.
4. De artikelen 3:14, 3:14a, 3:16, eerste tot en met derde lid, en 3:18, zesde tot en met achtste lid, zijn van overeenkomstige toepassing.
Meldingsverplichting
Artikel 4:3 (WAZ)
1. De werknemer meldt vooraf aan de werkgever dat hij het verlof, bedoeld in de artikelen 4:1, opneemt onder opgave van de reden. Indien dit niet mogelijk is, meldt de werknemer het opnemen van het verlof zo spoedig mogelijk aan de werkgever onder opgave van de reden.
2. De werknemer meldt het voornemen om het verlof, bedoeld in de artikelen 4:2 of 4:2a, op te nemen ten minste vier weken voor het tijdstip van ingang van het verlof schriftelijk of elektronisch aan de werkgever onder opgave van de periode, het aantal gehele weken waarvoor hij verlof opneemt, of als de arbeidsduur over een ander tijdvak is overeengekomen waarover hij verlof opneemt over dat tijdvak, en de spreiding daarvan over de week of het anderszins overeengekomen tijdvak. Indien het niet mogelijk is de melding van het verlof tijdig te doen, meldt de werknemer het voornemen om het verlof op te nemen zo spoedig mogelijk aan de werkgever.
3. De tijdstippen van ingang en einde van het in de artikelen 4:2 en 4:2a bedoelde verlof kunnen afhankelijk worden gesteld van de datum van de bevalling en ten aanzien van het verlof, bedoeld in artikel 4:2a, eveneens van het einde van het bevallingsverlof.
4. De werkgever kan, na overleg met de werknemer, de door de werknemer gewenste wijze van invulling van het in artikel 4:2a bedoelde
verlof op grond van een zwaarwegend bedrijfs- of dienstbelang wijzigen tot twee weken voor het tijdstip van ingang van het verlof.
5. Indien toepassing wordt gegeven aan de artikelen 4:2, tweede lid, of 4:2a, derde lid, zijn het eerste tot en met vierde lid van overeenkomstige toepassing.
6. Het verlof van de militaire ambtenaar vangt niet aan of eindigt in ieder geval zodra de werkgever aan hem kenbaar maakt dat hij tegen het opnemen van het verlof onderscheidenlijk de voortzetting daarvan een zodanig zwaarwegend dienstbelang heeft, dat het belang van de militaire ambtenaar daarvoor naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid moet wijken.
Informatieverplichting
Artikel 4:4 (WAZ)
De werkgever kan achteraf van de werknemer verlangen dat hij aannemelijk maakt dat hij zijn arbeid niet heeft kunnen verrichten wegens een van de redenen genoemd in de artikelen 4:1, 4:2 en 4:2a.
§ 3 Loonvoorschriften
Artikel 4:5 (WAZ)
1. Indien de werknemer op grond van enige wettelijk voorgeschreven verzekering of krachtens enige verzekering of uit enig fonds waarin de deelneming is overeengekomen bij of voortvloeit uit de arbeidsovereenkomst of publiekrechtelijke aanstelling, een geldelijke uitkering toekomt, wordt het loon verminderd met het bedrag van die uitkering.
2. Het loon wordt verminderd met het bedrag van de door de werkgever vergoede onkosten die de werknemer door het niet verrichten van zijn arbeid heeft bespaard.
Compensatie met vakantie-aanspraken
Artikel 4:6 (WAZ)
1. Dagen of gedeelten van dagen waarop de werknemer zijn arbeid niet verricht wegens het verlof, bedoeld in artikel 4:1, kunnen slechts indien in een voorkomend geval de werknemer ermee instemt worden aangemerkt als vakantie, met dien verstande dat de werknemer ten minste recht houdt op het wettelijk minimum aan vakantie-aanspraken.
2. Dagen of gedeelten van dagen waarop de werknemer zijn arbeid niet verricht wegens het verlof, bedoeld in artikel 4:2 en 4:2a, kunnen niet worden aangemerkt als vakantie.
Recht met afwijkingsmogelijkheden
Artikel 4:7 (WAZ)
1. Van artikel 4:1, voor wat betreft de loonbetaling, en de artikelen 4:4 tot en met 4:6 kan uitsluitend ten nadele van de werknemer worden afgeweken bij collectieve arbeidsovereenkomst of bij regeling door of namens een daartoe bevoegd bestuursorgaan dan wel, indien geen collectieve arbeidsovereenkomst of regeling van toepassing is of terzake geen bepaling bevat, indien de werkgever terzake schriftelijke overeenstemming heeft bereikt met de ondernemingsraad of, bij het ontbreken daarvan, met de personeelsvertegenwoordiging met dien verstande dat de werknemer bij afwijking van artikel 4:6 ten minste recht houdt op het wettelijke minimum aan vakantie-aanspraken.
2. Van de artikelen 4:2 tot en met 4:3 kan niet ten nadele van een werknemer worden afgeweken.
HOOFDSTUK 5 KORT- EN LANGDUREND ZORGVERLOF
AFDELING 1. KORTDUREND ZORGVERLOF
§ 1 Verlofvorm
Kortdurend zorgverlof
Artikel 5:1 (WAZ)
1. De werknemer heeft recht op verlof voor de noodzakelijke verzorging in verband met ziekte van een persoon als bedoeld in het tweede lid.
2. Onder een persoon als bedoeld in het eerste lid, wordt verstaan:
a. de echtgenoot, de geregistreerde partner of de persoon met wie de werknemer ongehuwd samenwoont;
b. een inwonend kind tot wie de werknemer als ouder in een familierechtelijke betrekking staat;
c. een inwonend kind van de echtgenoot, de geregistreerde partner of de persoon met wie de werknemer ongehuwd samenwoont;
d. een pleegkind dat blijkens de basisadministratie op hetzelfde adres woont als de werknemer en dat hij als pleegouder als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet verzorgt;
e. een bloedverwant in de eerste graad, niet zijnde een kind.
Duur verlof
Artikel 5:2 (WAZ)
Het verlof bedraagt in elke periode van 12 achtereenvolgende maanden ten hoogste twee maal de arbeidsduur per week. De periode van 12 maanden gaat in op de eerste dag waarop het verlof wordt genoten.
Meldingsverplichting
Artikel 5:3 (WAZ)
De werknemer meldt vooraf aan de werkgever dat hij het verlof, bedoeld in artikel 5:1 opneemt onder opgave van de reden. Indien dit niet mogelijk is, meldt de werknemer het opnemen van het verlof zo spoedig mogelijk aan de werkgever onder opgave van de reden. Bij die melding geeft de werknemer ook de omvang, de wijze van opneming en de vermoedelijke duur van het verlof aan.
Ingang verlof/zwaarwegend bedrijfs- of dienstbelang
Artikel 5:4 (WAZ)
1. Het verlof gaat in op het tijdstip waarop de werknemer het opnemen ervan meldt aan de werkgever.
2. Het verlof vangt niet aan of eindigt in ieder geval zodra de werkgever aan de werknemer kenbaar maakt dat hij tegen het opnemen van het verlof onderscheidenlijk de voortzetting daarvan een zodanig zwaarwegend bedrijfs- of dienstbelang heeft, dat het belang van de werknemer daarvoor naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid moet wijken.
3. Een werkgever die nadat een melding door de werknemer, niet zijnde een militaire ambtenaar, hem bereikt heeft en naar aanleiding daarvan geen beroep doet op een zwaarwegend bedrijfs- of dienstbelang, kan dit nadien evenmin.
Informatieverplichting
Artikel 5:5 (WAZ)
De werkgever kan achteraf van de werknemer verlangen dat hij aannemelijk maakt dat hij zijn arbeid niet heeft verricht in verband met de noodzakelijke verzorging van een persoon als bedoeld in artikel 5:1.
Loondoorbetaling
Artikel 5:6 (WAZ)
1. Voorzover het loon niet meer bedraagt dan het bedrag, genoemd in artikel 17, eerste lid, van de Wet Financiering Sociale Verzekeringen, met betrekking tot een loontijdvak van een dag, behoudt de werknemer, die anders dan op grond van een publiekrechtelijke aanstelling arbeid verricht, gedurende het verlof, bedoeld in artikel 5:1, recht op 70% van het loon, maar ten minste op het voor hem geldende wettelijke minimumloon.
2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op de werknemer, die arbeid verricht op grond van een publiekrechtelijke aanstelling.
Nadere loonvoorschriften
Artikel 5:7 (WAZ)
1. Indien de werknemer op grond van enige wettelijk voorgeschreven verzekering of krachtens enige verzekering of uit enig fonds waarin de deelneming is overeengekomen bij of voortvloeit uit de arbeidsovereenkomst of publiekrechtelijke aanstelling, een geldelijke uitkering toekomt, wordt het loon verminderd met het bedrag van die uitkering.
2. Het loon wordt verminderd met het bedrag van de door de werkgever vergoede onkosten die de werknemer door het niet verrichten van zijn arbeid heeft bespaard.
Samenloop
Artikel 5:8 (WAZ)
Indien zowel de in artikel 4:1 als de in artikel 5:1 gestelde voorwaarden worden vervuld, eindigt het in artikel 4:1 bedoelde verlof na één dag.
AFDELING 2. LANGDUREND ZORGVERLOF
Langdurend zorgverlof
Artikel 5:9 (WAZ)
De werknemer heeft recht op verlof zonder behoud van loon voor de verzorging van een persoon, die levensbedreigend ziek is, indien het betreft:
a. de echtgenoot, de geregistreerde partner of de persoon met wie de werknemer ongehuwd samenwoont;
b. een kind tot wie de werknemer of de persoon bedoeld in onderdeel a als ouder in een familierechtelijke betrekking staat, dan wel een pleegkind van de werknemer als bedoeld in artikel 5:1, eerste lid, onderdeel d;
c. een bloedverwant in de eerste graad van de werknemer.
Omvang, duur en invulling verlof
Artikel 5:10 (WAZ)
Het verlof bedraagt in elke periode van twaalf achtereenvolgende maanden ten hoogste zesmaal de arbeidsduur per week. De periode van twaalf maanden gaat in op de eerste dag waarop het verlof wordt genoten.
§ 2 Verlening, ingang en einde van verlof, informatie
Verzoek, zwaarwegend bedrijfs- of dienstbelang
Artikel 5:11 (WAZ)
1. De werknemer dient het verzoek om verlof ten minste twee weken voor het beoogde tijdstip van ingang van het verlof schriftelijk in bij de werkgever onder opgave van de reden, de persoon die verzorging behoeft, het tijdstip van ingang, de omvang, de voorgenomen duur van het verlof en de spreiding van de uren over de week of het anderszins overeengekomen tijdvak.
2. De werknemer verstrekt desgevraagd aan de werkgever schriftelijk aanvullende informatie waarover hij redelijkerwijs en op korte termijn kan beschikken teneinde aannemelijk te maken dat is voldaan aan de op grond van artikel 5:9 geldende voorwaarden. De werkgever doet een schriftelijk verzoek tot het verstrekken van aanvullende informatie binnen een week nadat het verzoek om verlof bij hem is ingediend.
3. De werkgever willigt het verzoek om verlof van de werknemer in, tenzij hij tegen het opnemen van het verlof een zodanig zwaarwegend bedrijfs- of dienstbelang heeft, dat het belang van de werknemer daarvoor naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid moet wijken.
4. Een werkgever die geen beroep doet op een zwaarwegend bedrijfs- of dienstbelang, kan dit nadien evenmin, tenzij het een militaire ambtenaar betreft.
5. Indien de werkgever overweegt het verzoek om verlof niet of niet geheel in te willigen, pleegt hij overleg met de werknemer over diens verzoek. De beslissing op het verzoek om verlof wordt door de werkgever schriftelijk aan de werknemer medegedeeld. Indien de werkgever het verzoek niet of niet geheel inwilligt, wordt dit onder opgave van redenen aan de werknemer medegedeeld.
6. Indien de werkgever niet een week voor het beoogde tijdstip van ingang van het verlof de beslissing op het verzoek schriftelijk heeft medegedeeld aan de werknemer, gaat het verlof in overeenkomstig het verzoek van de werknemer. Zolang de werknemer niet heeft voldaan aan een verzoek van de werkgever om informatie als bedoeld in het tweede lid, wordt de in de eerste volzin bedoelde periode verlengd met het aantal dagen dat de werknemer niet heeft voldaan aan het verzoek van de werkgever.
Ingang van het verlof
Artikel 5:12 (WAZ)
1. Het verlof bedoeld in artikel 5:9 gaat niet in voordat ten minste twee weken zijn verstreken nadat de werknemer het verzoek om verlof bedoeld in artikel 5:11 heeft ingediend.
2. In afwijking van het eerste lid kan het verlof op verzoek van de werknemer ingaan op een eerder tijdstip indien de werkgever daarmee instemt.
Einde van het verlof
Artikel 5:13 (WAZ)
1. Het verlof eindigt met het verstrijken van de duur waarvoor het verlof is verleend.
2. Indien voor het verstrijken van de in het eerste lid bedoelde verlofduur de persoon ten behoeve van wiens verzorging het verlof is verleend overlijdt, dan wel niet langer levensbedreigend ziek is, eindigt het verlof met ingang van de dag na die waarop deze omstandigheid zich heeft voorgedaan.
§ 3 Samenloop
Artikel 5:14 (WAZ)
Indien het verzoek om langdurend zorgverlof wordt ingewilligd, kan het daaraan voorafgaand kortdurend zorgverlof bedoeld in artikel 5:1 op verzoek van de werknemer en met inachtneming van artikel 5:12, tweede lid, geheel of gedeeltelijk worden aangemerkt als langdurend zorgverlof.
AFDELING 3. NADERE VOORSCHRIFTEN
Compensatie met vakantie-aanspraken
Artikel 5:15 (WAZ)
Dagen of gedeelten van dagen waarop de werknemer zijn arbeid niet verricht wegens het verlof, bedoeld in artikel 5:1 of artikel 5:9, kunnen niet worden aangemerkt als vakantie.
Recht met afwijkingsmogelijkheden
Artikel 5:16 (WAZ)
Van dit hoofdstuk kan uitsluitend ten nadele van de werknemer worden afgeweken bij collectieve arbeidsovereenkomst of bij regeling door of namens een daartoe bevoegd bestuursorgaan dan wel, indien geen collectieve arbeidsovereenkomst of regeling van toepassing is of terzake geen bepaling bevat, indien de werkgever terzake schriftelijke overeenstemming heeft bereikt met de ondernemingsraad of bij het ontbreken daarvan, met de personeelsvertegenwoordiging met dien verstande dat de werknemer bij afwijking van artikel 5:15 ten minste recht houdt op het wettelijke minimum aan vakantie-aanspraken.
HOOFDSTUK 6 OUDERSCHAPSVERLOF
Ouderschapsverlof
Artikel 6:1 (WAZ)
1. De werknemer die als ouder in familierechtelijke betrekking staat tot een kind, heeft recht op verlof zonder behoud van loon. Indien de werknemer met ingang van hetzelfde tijdstip tot meer dan één kind in familierechtelijke betrekking komt te staan, bestaat er ten aanzien van ieder van die kinderen recht op verlof.
2. De werknemer die blijkens de basisadministratie personen op hetzelfde adres woont als een kind en duurzaam de verzorging en de opvoeding van dat kind als eigen kind op zich heeft genomen, heeft recht op verlof zonder behoud van loon. Indien de werknemer met het oog op adoptie met ingang van hetzelfde tijdstip de verzorging en opvoeding van meer dan één kind op zich heeft genomen, bestaat er ten aanzien van ieder van die kinderen recht op verlof. In alle andere gevallen waarin de in de eerste volzin gestelde voorwaarden voor meer dan één kind met ingang van hetzelfde tijdstip worden vervuld, bestaat er slechts recht op één keer verlof.
3. Indien de arbeid buiten Nederland wordt verricht heeft de werknemer recht op het verlof bedoeld in dit artikel, tenzij een zwaarwegend bedrijfs- of dienstbelang zich hiertegen verzet
Artikel 6:1a (WAZ) Bescherming tegen benadeling
De werkgever mag de werknemer niet benadelen wegens de omstandigheid dat de werknemer in of buiten rechte het recht op verlof, bedoeld in artikel 6:1, geldend maakt of ter zake bijstand heeft verleend.
Artikel 6:2 (WAZ) Omvang, duur en invulling verlof
1. Het aantal uren verlof waarop de werknemer ten hoogste recht heeft bedraagt zesentwintig maal de arbeidsduur per week.
2. Indien de arbeidsverhouding wordt beëindigd voordat het verlof volledig is genoten, heeft de werknemer, indien hij een nieuwe arbeidsverhouding aangaat, tegenover de nieuwe werkgever aanspraak op het resterende deel van het verlof met inachtneming van dit hoofdstuk. De werkgever is in dat geval verplicht aan de werknemer, op diens verzoek, een verklaring uit te reiken waaruit blijkt op hoeveel verlof de werknemer nog aanspraak heeft.
Diensttijd
Artikel 6:3 (WAZ)
Vervallen per 01-01-2015.
Leeftijd kind
Artikel 6:4 (WAZ)
Geen recht op verlof als bedoeld in artikel 6:1 bestaat na de datum waarop het kind de leeftijd van acht jaren heeft bereikt.
Meldingsverplichting
Artikel 6:5 (WAZ)
1. De werknemer meldt het voornemen om verlof op te nemen ten minste twee maanden voor het tijdstip van ingang van het verlof schriftelijk aan de werkgever onder opgave van de periode, het aantal uren verlof per week of als de arbeidsduur over een ander tijdvak is overeengekomen over dat tijdvak en de spreiding daarvan over de week of het anderszins overeengekomen tijdvak.
2. De tijdstippen van ingang en einde van het verlof kunnen afhankelijk worden gesteld van de datum van de bevalling, van het einde van het bevallingsverlof of van de aanvang van de verzorging.
3. De werkgever kan, na overleg met de werknemer, de door deze gewenste wijze van invulling van het verlof op grond van een zwaarwegend bedrijfs- of dienstbelang wijzigen, tot vier weken voor het tijdstip van ingang van het verlof.
Intrekking of wijziging melding
Artikel 6:6 (WAZ)
1. De werkgever stemt in met een verzoek van de werknemer om het verlof niet op te nemen of niet voort te zetten als gevolg van het opnemen van het zwangerschaps- of bevallingsverlof, bedoeld in artikel 3:1, eerste lid, het verlof, bedoeld in artikel 3:1a, eerste lid of vierde lid, of het adoptieverlof, bedoeld in artikel 3:2, eerste lid. De werkgever hoeft aan het verzoek niet met ingang van een vroeger tijdstip gevolg te geven dan vier weken na het verzoek.
2. De werkgever stemt in met een verzoek van de werknemer om het verlof niet op te nemen of niet voort te zetten als gevolg van onvoorziene omstandigheden, tenzij een zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelang zich hiertegen verzet. Indien de werkgever instemt met het verzoek wordt het recht op verlof opgeschort. De derde zin van het eerste lid is van toepassing.
Compensatie met vakantie-aanspraken
Artikel 6:7 (WAZ)
Dagen of gedeelten van dagen waarop de werknemer zijn arbeid niet verricht wegens het verlof, bedoeld in artikel 6:1, kunnen niet worden aangemerkt als vakantie.
Recht met afwijkingsmogelijkheden
Artikel 6:8 (WAZ)
Van de artikelen 6:1, derde lid, 6:4, 6:5, eerste lid, ten aanzien van het tijdstip van de melding, en tweede lid, en 6:6, tweede lid, kan uitsluitend ten nadele van de werknemer worden afgeweken bij collectieve arbeidsovereenkomst.
Dwingend recht
Artikel 6:9 (WAZ)
Behoudens artikel 6:8 kan van dit hoofdstuk niet ten nadele van de werknemer worden afgeweken.
Overgangsrecht
Artikel 6:10 (WAZ)
Indien de werknemer op het tijdstip waarop de Wet van 17 december 2014 houdende wijziging van de Wet arbeid en zorg en de Wet aanpassing arbeidsduur in verband met vergroting van de gebruiksmogelijkheden van deze wetten, alsmede technische aanpassing van de Arbeidstijdenwet en actualisering van het overgangsrecht met betrekking tot de Wet arbeid en zorg (Stb. 565) in werking treedt, zijn voornemen tot het opnemen van het ouderschapsverlof, bedoeld in artikel 6:1, heeft gemeld aan zijn werkgever en die heeft ingestemd met de invulling daarvan, blijven op dat verlof de artikelen van hoofdstuk 6 van toepassing zoals die luidden op de dag voorafgaande aan het tijdstip inwerkingtreding van die wet.
HOOFDSTUK 7 LEVENSLOOPREGELING
Artikel 7:1 (WAZ)
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
a. levensloopregeling: een regeling als bedoeld in artikel 19g van de Wet op de loonbelasting 1964;
b. uitvoerder: een bank, een verzekeraar of een beheerder van een beleggingsinstelling als bedoeld in artikel 19g, derde lid, van de Wet op de loonbelasting 1964, zoals dit artikellid op 31 december 2011 luidde.
Recht op deelname
Artikel 7:2 (WAZ)
1. De werknemer heeft onder bij en krachtens de Wet op de loonbelasting 1964 gestelde voorwaarden elk kalenderjaar recht deel te nemen aan een levensloopregeling.
2. De werkgever draagt het op verzoek van de werknemer ter zake van een levensloopregeling ingehouden loon af aan de door de werknemer aangewezen uitvoerder.
3. Bij het in het tweede lid bedoelde verzoek geeft de werknemer kennis aan de werkgever van de hoogte van het per kalenderjaar in te houden en af te dragen loon.
4. De werkgever willigt het verzoek in uiterlijk met ingang van de aanvang van de derde kalendermaand na de indiening ervan.
5. De werknemer kan het in het tweede lid bedoelde verzoek slechts een keer per jaar doen, met dien verstande dat de werknemer te allen tijde kan verzoeken om de inhoudingen en afdrachten te beëindigen.
Mate van gebondenheid
Artikel 7:3 (WAZ)
Van dit hoofdstuk kan niet ten nadele van de werknemer worden afgeweken.
HOOFDSTUK 8 SLOTBEPALINGEN
Evaluatiebepaling
Artikel 8:1 (WAZ)
Onze Minister zendt, in overeenstemming met Onze Minister van Justitie en Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, binnen drie jaar na de inwerkingtreding van deze wet aan de Staten Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de praktijk.
Inwerkingtreding
Artikel 8:2 (WAZ)
Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.
Citeertitel
Artikel 8:3 (WAZ)
Deze wet wordt aangehaald als: Wet arbeid en zorg.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven te ‘s-Gravenhage, 16 november 2001
Beatrix
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
A. E. Verstand-Bogaert
De Minister van Justitie,
A. H. Korthals
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
K. G. de Vries
De Staatssecretaris van Defensie,
H. A. L. van Hoof
Deze wettekst wordt u aangeboden door artec neval. De wetsartikelen van de wetten worden aangepast aan de wetswijzigingen, zoals de overheid (de minister) dat in het Staatsblad laat publiceren. Een wet is derhalve in ontwikkeling. Een wetswijziging kan er toe leiden dat slechts een enkel lid (bepaling) van een artikel of meerdere leden (bepalingen) van een wetsartikel worden aangepast, alsook dat meerdere artikelen (wetsartikelen) veranderen.