Nieuws over arbeidsrecht | Datum: 16 maart 2017 | Auteur: Tjitske Dijkstra
Wanneer vangt de proeftijd aan?
Werknemer ondertekent een arbeidsovereenkomst bij werkgever met een looptijd van 1 juni tot 1 december met een proeftijd van 1 maand.
Op 30 juni heeft de werkgever de arbeidsovereenkomst schriftelijk opgezegd: “Ik heb besloten om de organisatiestructuur te veranderen. Concreet betekent dit o.a. dat de functie van formulemanager met onmiddellijke ingang is opgeheven. De functie waarvoor jij bent aangenomen is vervallen en om die reden wordt de arbeidsovereenkomst met ingang van heden formeel opgezegd.”
Werknemer stelt dat hij op 16 mei al met zijn werkzaamheden is gestart, zodat de arbeidsovereenkomst toen is aangevangen alsmede de proeftijd.
De kantonrechter heeft de werknemer de ruimte gelaten om te kunnen bewijzen dat hij eerder aan het werk is gegaan, waartoe meerdere getuigen zijn gehoord. De kantonrechter heeft overwogen dat de werknemer geslaagd is in zijn bewijs en acht de vernietigbaarheid van het ontslag terecht.
De werkgever gaat in hoger beroep en voert aan dat een eerdere ingangsdatum niet mogelijk was, vanwege de door werknemer tot dat moment (1 juni) genoten WW-uitkering.
Werknemer genoot inderdaad (in ieder geval) gedurende de periode 16 tot en met 31 mei 2013 een WW-uitkering. Werknemer zou niet hebben verklaard deze uitkering ten onrechte te hebben ontvangen. Voorwaarde voor het recht op een WW-uitkering is, dat betrokkene in de desbetreffende periode geen aanspraak op loon heeft. Werknemer heeft zowel in eerste aanleg als in hoger beroep het standpunt ingenomen dat hij voor het verrichten van werkzaamheden vóór 1 juni 2013 met vrije tijd zou worden gecompenseerd. In eerste aanleg voegde werknemer daar aan toe dat hij door het accepteren van deze vorm van vergoeding “niet eens het minimum loon betaald kreeg”. Het hof is op grond van deze feiten en omstandigheden van oordeel dat tussen werkgever en werknemer voorafgaand aan 1 juni 2013 geen arbeidsovereenkomst bestond.
Het Hof overweegt:
“In de eerste plaats zou dat niet te verenigen zijn met de door [X] gedurende de hele maand mei 2013 ontvangen WW-uitkering. Voorts heeft [X] gesteld op grond van de volgens hem met Frontex gemaakte afspraak (‘tijd-voor-tijdregeling’) slechts recht te hebben gekregen op een vergoeding lager dan het minimumloon, terwijl, als de arbeidsovereenkomst tussen partijen eerder dan per 1 juni 2013 zou zijn ingegaan, hij minstens het minimumloon zou hebben moeten verdienen, zo al niet het overeengekomen salaris van € 4.500,- bruto per maand. Zowel [X] ’ aanspraak op een WW-uitkering vóór (en tot aan) 1 juni 2013 als zijn stelling dat hij in die periode, volgens de afgesproken ‘tijd-voor-tijd’-regeling, minder dan het in de arbeidsovereenkomst genoemde loon (en minder dan het minimumloon) ontving, staat haaks op het – uit artikel 3:33 BW volgende – uitgangspunt dat partijen hebben gewild de arbeidsovereenkomst eerder dan op 1 juni 2013 te doen ingaan of dat zij dit laatste metterdaad hebben gedaan. Dezelfde omstandigheden brengen mee dat [X] evenmin redelijkerwijs heeft mogen aannemen dat de arbeidsovereenkomst vóór 1 juni 2013 een aanvang had genomen. Vóór die datum heeft tussen partijen dus geen arbeidsovereenkomst gegolden, zodat de daarin overeengekomen proeftijd (pas) op 1 juni 2013 is ingegaan.”
Het bestreden vonnis zal worden vernietigd en de vorderingen van werknemer zullen alsnog worden afgewezen. Als de in het ongelijk gestelde partij zal werknemer in de proceskosten van het geding in eerste aanleg en in hoger beroep worden veroordeeld.
Zie de uitspraak van Gerechtshof Amsterdam van 21 februari 2017: http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHAMS:2017:528
Lees meer over de proeftijd in de arbeidsovereenkomst
Geef een reactie