Hoofdstuk 5.2.2.2. Investeringen in arbeidsomstandigheden
Een werkgever dient advies aan de ondernemingsraad te vragen, wanneer hij het voornemen heeft om bepaalde belangrijke investeringen te doen (5.2.3.2.). Met die investeringen moet een werkgever minimaal zo ver gaan als redelijkerwijze van hem verlangd kan worden (5.2.3.3.). Dit adviesrecht van medewerkers kan de werkgever uitbreiden door hen te laten deelnemen in de beslissing over minder belangrijke investeringen. Deze participatie kosten tijd en dus geld, hoewel het juist tijd en geld oplevert als daarmee verkeerde beslissingen voorkomen worden (6.3.5.).
Over veiligheid en gezondheid
De inrichting van het gebouw en werkruimte en de te gebruiken machines, gereedschappen en grondstoffen moeten dusdanig zijn dat gevaar wordt vermeden (Art 3-1 sub b AW). Denk bij dit veiligheidsbeleid aan het treffen van maatregelen opdat bepaalde stoffen niet ingeademd kunnen worden door andere grondstoffen te gebruiken, dan wel om de aanschaf van een veilige machine.
Zijn maatregelen die het gevaar voor meerdere personen wegnemen niet haalbaar, dan dienen er maatregelen getroffen te worden die de personen individueel beschermen, zoals gehoorbeschermers, speciale kleding, -schoenen, helmen etc. Voor het gevaar dat resteert moeten maatregelen genomen worden die de gevolgen kunnen verminderen, zoals vluchtwegen, (oog)douches, brandblussers etc. (Art 3-1 sub e AW).
In beginsel moeten maatregelen het gevaar volledig wegnemen. Kan dat redelijkerwijze niet gevergd worden van de werkgever, dan moet hij maatregelen treffen die de veiligheid voor meerdere personen tegelijk vergroten. Pas in laatste instantie moet er gedacht worden aan beschermingsmiddelen voor medewerkers individueel. Het is natuurlijk beter dat medewerkers geen gevaar kunnen lopen, dan dat het van medewerkers zelf afhangt of zij wel of niet veilig werken (Art 3-1 sub b AW).
Certificering
Een certificaat geeft de werkgever waarborg dat zijn investeringen tot deugdelijke producten en diensten leiden. Zo dient de ingeschakelde arbodienst gecertificeerd te zijn, waarmee de werkgever er eerder van uit kan gaan dat die dienst over voldoende capaciteit beschikt (5.2.7.2.). Voor beschermingsmiddelen geldt doorgaans dat de werkgever er op moet toezien dat die middelen getest zijn (art 20 AW) (art 1.5a AB). Dat kan de fabrikant of importeur bijvoorbeeld aantonen met een certificaat voor bijvoorbeeld gehoor-, voet-, been-, hand en armbeschermingsmiddelen, als ook voor beschermende kleding en middelen die uitglijden van schoenen moeten tegengaan. Certificeren kan ook verplicht zijn voor andere arbeidsmiddelen, zoals hijskranen (art 7:19 AB) (art 6.1 AR) en hijs- en hefgereedschappen aan boord van schepen (art 7:29 AB) (art 6.4 AR),
Voor bepaalde werkzaamheden dient de werkgever, een betrokken werknemer of ingeschakelde derde over een certificaat te beschikken, zoals:
- Certificaat vakbekwaamheid gasdeskundige (art 4:8 AB) (art 4.14 AR)
- Certificaat vakbekwaamheid springmeester (art 4:9 AB) (art 4.16 AR),
- Certificaat vakbekwaamheid verwijdering asbest en crocidolie (art 4:54 AB) (art 4.27 AR)
- Certificaat zandsteenbedrijf (art 4:60 AB) (art 4.31 AR)
- Certificaat werken onder overdruk (art 6.16 AB) (art 6.1 AR)
- Duikcertificaat en certificaat duikmedische begeleiding (art 6:17 AB) (art 6.6 AR)
- Certificaat vakbekwaamheid voor kraan- en heimachinisten (art 7:32 AB),
- Certificaat voor trekkerarbeid van jeugdigen op openbare weg (art 9:36 AB).
De certificeringbevoegdheid van instelling en de certificeringprocedure wordt uitgewerkt in het arbobesluit (art 1.5a e.v. AB) en het arboreglement (art 1.1a e.v. AB). Tegen de beschikking om geen certificaat te verlenen, dient eerst bezwaar aangetekend te worden, voordat er in beroep gegaan kan worden bij de rechter.
Gevaarlijke stoffen
Organisaties die werken met gevaarlijke stoffen lopen mogelijk het risico van zware ongelukken waarbij die stoffen zijn betrokken. Is dat risico aanwezig, dan zal de organisatie zich vergaand in moeten zetten om deze ongelukken te voorkomen (art 6 AW). Dat betekent dat de risico-inventarisatie een register bevat, waarbinnen de aard, de mate en de duur van de blootstelling aan die stoffen wordt uitgewerkt (art 4.2 AB). Deze inventarisatie vormt het uitgangspunt voor de evaluatie en het oplossen van knelpunten die daaruit naar voren komen (5.2.1.).
Voor bepaalde categorieën van organisaties gelden er nadere voorschriften voor het nemen van maatregelen, het verschaffen van informatie, medezeggenschap etc. (art 6-1 AW). Ook voor andere en dan voornamelijk individuele organisaties kunnen nadere voorschriften gelden (art 6-2 AW). Voorgaande wijkt af van de algemene regeling waarbij organisaties zelf de risico’s inventariseren en vervolgens overgaan tot maatregelen en gehouden zijn om het beschermingsniveau te bereiken (doelvoorschriften). Voor die afwijking is reden, gezien de ernst van de ongevallen die zich voor kunnen doen. Dit risico kan zeer goed een gevaar met zich meebrengen voor buiten de muren van de organisatie. Die organisaties dienen er voor te zorgen dat de Arbeidsinspectie en via deze inspectie ook derden snel op de hoogte kunnen zijn van de risico’s. Denk dan in het bijzonder aan situaties waarbij de omgeving zich zorgen maakt over het gevaar dat zij lopen, in het bijzonder wanneer bepaalde ongevallen zich hebben voorgedaan (Art 7 AW).
Roken op het werk
Een werknemer heeft recht op een rookvrije werkplek. Niet alleen de werkplek zelf moet rookvrij zijn. Roken mag ook niet in bijvoorbeeld een bedrijfsrestaurant, bedrijfsauto, trappenhuis, toilet en eigen werkkamer. Rookruimtes in gebouwen zijn verboden. Dit geldt voor (semi)overheidsgebouwen, openbare gebouwen en voor gebouwen in het bedrijfsleven.
Volledig buiten het gebouw mag een rookruimte bestaan, mits de rookruimte niet aan het gebouw grenst of bevestigd is (zoals een afdakje). De rookruimte mag geen overlast naar binnen geven en geen overlast geven aan personen die het gebouw willen betreden. De rookruimte mag ook geen andere functie hebben waarvoor niet-rokers de voorziening moeten betreden (zoals een fietsenhok). Verder mag er buiten op het bedrijfsterrein of bij de ingang worden gerookt, tenzij de werkgever dat verbiedt.
Werknemers die thuis werken mogen zelf bepalen of er gerookt wordt of niet. Werknemers die bij mensen thuis werken (bijvoorbeeld catering of thuiszorg) kunnen geen beroep doen op een rookvrije werkplek. In overkapte horeca-terrassen in de buitenlucht mag ook nog gerookt worden, zolang deze maar niet aan alle kanten (boven- en zijkanten) afgesloten zijn.
Over welzijn
De inrichting van de arbeidsplaats, de werkwijze en de hulpmiddelen die medewerkers gebruiken moeten ergonomisch verantwoord zijn (art 3-1 sub c en 3-4 AW). Dat wil simpelweg zeggen dat een medewerker in zijn werksituatie goed en prettig kan werken, doordat deze werksituatie aan zijn persoonlijke eigenschappen is aangepast. Betrokkenen houden hiermee rekening bij de inrichting van het kantoor en aanschaf van arbeidsmiddelen.
Het arbobesluit (AB) en de arboregeling (AR) werken de verplichtingen van de werkgever nader uit, zoals:
- Voorschriften over de inrichting van arbeidsplaatsen (art 3:1 AB) en (kennisgeving) voor (grote, langdurige) bouwwerken (art 2:26 AB) (art 3.1 AR).
- Voor organisatie die werken met gevaarlijke stoffen is hoofdstuk 4 van belang (art 4:1 e.v. AB) (art 4.1 e.v. AR). Zo is er op grond van artikel 4.9 AB en 4.19 AR een alfabetische lijst met stoffen waarvoor een maximaal aanvaardbare concentratie is vastgesteld (MAC-waarde). Deze concentratie mag niet hoger zijn dan een bepaalde grens in een periode van 8 uur, eventueel aangevuld met een hogere grens voor een periode van 15 minuten. Voor bepaalde stoffen geldt dat overschrijding van die concentratie-norm altijd voorkomen moet worden (C = Ceilingwaarde). Sommige stoffen worden ook via de huid opgenomen, waardoor de blootstelling wordt verhoogd (H = Huidopname).
- Regels over fysiek zware arbeid dat zoveel mogelijk vermeden moet worden (art 5:1 AB) en regels over beeldschermwerk (art 5:7 AB) (art 5.1 AR).
- Voorschriften over: klimaat (art 6:1 AB), verlichting (art 6:3 AB), geluid (art 6:6 AB), straling (art 6:12 AB), werken onder overdruk (art 6:13 AB) (art 6.1 AR).
- Regels voor op de arbeidsplaats gebruikte machines, installaties, apparaten, transportmiddelen en gereedschappen; oftewel arbeidsmiddelen (art 7:1 e.v. AB) (art 6.1 e.v. AR) Zie in het bijzonder artikel 6.4a over het keuren van geïnstalleerde arbeidsmiddelen, alsmede over het periodiek keuren (art 6.4a AB). Voor bepaalde arbeidsmiddelen gelden er sinds 1 december 1998 nadere of andere voorschriften voor o.a. voorlichting (art 6.11a AB), uitrusting en gebruik van mobiele arbeidsmiddelen (art 6.17 e.v. AB), hijs- en hefwerktuigen (art 6.18 e.v. AB) en hijs- en hefgereedschap (art 6.20 AB).
- Voorschriften over persoonlijke beschermingsmiddelen (art 8:1 AB) en middelen waarmee gevaren gesignaleerd kunnen worden (art 8:4 AB).
Op grond van de arbeidsomstandighedenwet (Arbowet: AW) (art 16 AW) gaat het arbeidsomstandighedenbesluit (Arbobesluit: AB) nader in op bepaalde onderwerpen. Sommige onderwerpen uit het arbobesluit worden weer verder uitgewerkt in de arbeidsomstandighedenregeling (Arboregeling: AR). Voor de duidelijkheid is de indeling naar hoofdstukken bij het arbobesluit en arboregeling vergelijkbaar. Naast deze regelingen bestaan er nog andere voorschriften en toelichtingen, zoals de arbobeleidsregels.
Vrijstelling of ontheffing (art 30 AW)
Sommige organisaties hoeven bepaalde voorschriften op grond van de Arbowet, arbobesluit of arboreglement niet na te komen, doordat er voor hun een vrijstelling geldt (art 9:11 e.v. AB). Deze vrijstelling worden aan nadere voorwaarden verbonden. Een vrijstelling geldt slechts voor een organisatie die voldoet aan de omschrijving en nadere voorwaarden die bij de vrijstelling is opgenomen. Wil een werkgever ontheffing van bepaalde voorschriften, dan heeft hij een beschikking van de arbeidsinspectie nodig, die slechts geldt voor de werkgever die de ontheffing aanvraagt. De weigering van de arbeidsinspectie om een ontheffing te verlenen is een beschikking, waartegen bezwaar bij de inspectie en beroep bij de rechtbank ingediend kan worden. De vrijstelling of de ontheffing “kan” gelden voor artikel 5 en artikelen 12 t/m 18 van de Arbowet en op deze artikelen gebaseerde regels uit het arbobesluit en arboreglement. Het in strijd handelen met de nadere voorschriften die er aan een vrijstelling of ontheffing zijn verbonden, kan tot een boete (art 9.9b en c AB) of strafrechtelijke vervolging leiden (art 9.9a AB).
Maatwerk in overleg met vakbond of ondernemingsraad (art 17 AW)
Voorschriften uit het arbobesluit, arboregeling en andere regelingen die worden genomen op grond van de Arbowet bevatten in beginsel dwingend recht. Dat betekent dat de werkgever deze bepalingen moet naleven, tenzij anders vermeld. Niet naleven kan tot een boete of strafrechtelijke vervolging leiden (5.2.5.3.).
Het is evenwel mogelijk dat het beschermingsniveau die de voorschriften op het oog hebben op een andere wijze bereikt kunnen worden. Aan een afwijkende regeling geeft de werkgever mogelijk de voorkeur, als dat effectiever of efficiënter is. De maatregelen sluiten dan nauwer aan bij zijn organisatie door maatwerk. Dit mag uitsluitend indien deze ruimte voor maatwerk uitdrukkelijk is toegekend en het niet ten koste gaat van het beoogde beschermingsniveau (art 17 AW). Bovendien is dergelijk maatwerk slechts toegestaan in overleg met de vakbond, ondernemingsraad of personeelsvertegenwoordiging. De werkgever dient dan tot een collectieve regeling te komen door afspraken te maken met de vakbond, dan wel door schriftelijk overeenstemming te bereiken met de ondernemingsraad of personeelsvertegenwoordiging. Zonder deze medezeggenschap is maatwerk dus niet mogelijk, welke medewerking de werkgever niet kan afdwingen via de (kanton)rechter. Bepalingen waarvan afgeweken mag worden door een collectieve regeling worden semi-dwingend recht genoemd. Deze opzet met collectieve regelingen wordt ook gebruikt bij de regeling van arbeids- en rusttijden, hoewel daar meer ruimte voor afwijkingen wordt gelaten (5.3.).
Arbocatalogi
Arbocatalogi worden in beginsel voor of door een branche of een sector ontwikkeld. Dat gebeurt door sociale partners (vertegenwoordigers van brancheorganisaties/werknemersorganisaties en vakbonden) samen. Grote organisaties kunnen ook een eigen arbocatalogus ontwikkelen.
In een arbocatalogus staan verscheidene manieren beschreven waarop werkgever de doelen van de overheid kan realiseren. Het gaat daarbij om praktische handleidingen en beschrijvingen van arbeidsmiddelen en werkmethoden.
Er zijn tientallen arbocatalogi goedgekeurd door de inspectie SZW, die derhalve ook daar te raadplegen zijn.
Verder zoeken
Deze pagina is onderdeel van hoofdstuk 5 over de medezeggenschap. U vindt in dit deel informatie over collectieve regelingen die voor werkgevers en werknemers gelden op grond van hun arbeidsovereenkomsten:
5.1. Ondernemingsraad (o.a. instellen, advies, instemming, recht op informatie)
5.2. Arbeidsomstandigheden bij de werkgever (o.a. arbobeleid, arbeidsinspectie)
5.3. Arbeidstijden voor werknemers (o.a. vaststellen, veranderen)
Zoekt u een ander onderwerp, zie dan onze trefwoorden of inhoudsopgave.