7. Kleding
Werkkleding
Werkkleding is kleding die nodig is voor het werk en dat normaal gesproken niet geschikt is om in de vrije tijd te dragen. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om bedrijfskleding (nodig voor herkenning, eenheid) en veiligheidskleding (vereist voor veiligheid, gezondheid). De medewerker zal gehouden zijn deze kleding te gebruiken in overeenstemming met de voorschriften die de werkgever in redelijkheid opstelt. Voor alle duidelijkheid kan deze verplichting in de arbeidsovereenkomst opgenomen worden. De werkgever zal voor deze kleding moeten zorgen, tenzij het arbeidscontract anders bepaalt of tenzij het in de bedrijfstak gebruikelijk is dat de medewerker zelf voor deze kleding zorgt (4.1.10.4.).
Relevante onderwerpen die mogelijk in een regeling van kledingvoorschriften opgenomen kunnen worden zijn; tekenen van ontvangst van de kleding en regeling bij vertrek; wanneer wordt de kleding vervangen; wie draagt de kosten voor onderhoud (reinigen); onder welke omstandigheden komen de kosten voor tussentijdse vervanging voor rekening van de medewerker; voorschriften over het dragen van de kleding waarbij rekening wordt gehouden met zwangere medewerkers; kunnen medewerkers extra kleding reserveren op eigen kosten en op welke voorwaarden koopt de onderneming deze kleding terug bij vertrek; etc. Laten de kledingsvoorschriften geen ruimte voor het dragen van kledingstukken met een algemene godsdienstige grondslag, dan is er snel sprake van een verboden onderscheid op grond van godsdienst (2.6.1.).
Het verstrekken van werkkleding is niet belast met loonbelasting en premies als aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
- De werknemer de kleding niet meer naar huis neemt, of
- De kleding niet geschikt is voor privé gebruik, of
- De kleding (wel geschikt is voor privé gebruik, maar) voorzien is van het logo of de naam van de werkgever, welke groter is afgebeeld dan 70 vierkante centimeter (bijv. 7 bij 10 cm).
Gepaste kleding
Gepaste kleding is eerder gewenst dan nodig en is wel geschikt om in de vrije tijd te gebruiken. De werkgever kan op grond van zijn gezagsverhouding aanwijzingen geven aan de medewerker voor de goede orde in de onderneming. Dat wil zeggen dat hij van de medewerker kan verlangen dat deze er op het werk netjes uit ziet. Wat dit met zich meebrengt verschilt per functie en bedrijf. Zo kan de werkgever mogelijk een net pak verlangen van een manager, een receptionist en een verkoper. Er moet wel eenheid zijn in de eisen die aan bepaalde medewerkers gesteld worden. Voor uitvoerende medewerkers, die niet met klanten te maken hebben kan het onredelijk zijn om nette kleding te verlangen. Zij worden dan onnodig op (hoge) kosten gejaagd.
In de arbeidsovereenkomst kan voor alle duidelijkheid overeengekomen worden dat de medewerker verplicht is zich aan bepaalde kledingvoorschriften te houden. In beginsel worden kledingvoorschriften niet als een reglement beschouwd in arbeidsrechtelijke zin, hoewel bepaalde een “kledingsreglement” kennen (1.6.).
Vergoedingen
Worden er aan medewerkers vergoedingen gegeven voor de aanschaf van kleding, dan dient deze op gelijke grondslag plaats te vinden voor vrouwen en mannen, opdat er geen onbehoorlijk onderscheid tussen hen wordt gemaakt (2.6.).
Andere eisen aan het uiterlijk
Naast kleding kunnen er andere uiterlijke eisen gesteld worden, zoals het wel of niet toestaan van het dragen van bepaalde sierraden, voorschriften voor haardracht, etc. Ook dit valt in beginsel onder de aanwijzingsbevoegdheid van de werkgever. Er zullen werkgevers zijn die het voor mannen willen verbieden om oorbellen (en make-up) te dragen. Dit is volgens de commissie gelijke behandeling strijdig met de verplichting om mannen en vrouwen gelijk te behandelen. Kledingvoorschriften en andere uiterlijke eisen worden gezien als arbeidsvoorwaarden zoals bedoelt in de Algemene Wet Gelijke behandeling (art 5 AWGB). Het gaat om een vorm van direct onderscheid dat niet objectief is te rechtvaardigen (2.6.).