7. Procederen
Indeling
Bij arbeidsrechtelijke procedures is het als eerste van belang dat de zaak aanhangig wordt gemaakt bij de bevoegde rechter (A.). Na de behandeling van de procedure (B.) wordt er ingegaan op de bewijsvoering (C.) en procedures als spoed geboden is (D.) In deel 3 wordt ingegaan op de procedure, wanneer ontbinding van de arbeidsovereenkomst wordt verzocht (3.5.3.).
Wel of niet procederen?
Het belang van de procedure en de kans van slagen
De combinatie van het belang van het proces en de kans van slagen is doorgaans doorslaggevend bij de vraag of er juist wel of niet geprocedeerd wordt. Het belang is vaak behoorlijk in te schatten, wat echter niet opgaat voor de kans van slagen. Beide procederende partijen zullen zichzelf doorgaans een kans toedichten, wanneer zij het tot een proces laten komen. Of dat ook zo uitkomt, hangt grotendeels af van datgene wat partijen aannemelijk kunnen maken, waarbij de zienswijze en aan te dragen punten aanzienlijk kunnen verschillen. Hierover zal een specialist inzicht kunnen geven in de omstandigheden van het geval. Procedures gaan vaak niet over de vraag welk recht partijen hebben in bepaalde omstandigheden, maar eerder over de vraag welke omstandigheden zich nu feitelijk voordoen. Gaat een medewerker procederen tegen zijn werkgever, dan heeft hij vaak geen keuze of niets te verliezen. Dat geldt bijvoorbeeld voor medewerkers die de arbeidsrelatie niet willen voortzetten of die zijn ontslagen. De medewerker die bij de werkgever in dienst wil blijven zal zijn huidige werkgever niet snel in een proces trekken. De kans is groot dat hij zijn opgebouwde krediet verspeelt en de arbeidsrelatie wordt verstoord.
Juridisch lijden
Een partij die een proces overweegt, moet zich vooraf realiseren dat hij te maken zal krijgen met juridisch lijden. In eerste instantie gaat het daarbij om doorgaans een lange periode van onzekerheid over de uitkomst van het proces. Het vonnis kan lang op zich laten wachten. Dit geldt doorgaans niet voor ontbindingsprocedures (3.5.3.) of in geval van een spoedeisende procedure (D.). De tweede vorm van juridisch lijden bestaat er uit dat de werknemer zich machteloos kan voelen, doordat hij is overgeleverd aan het oordeel van de rechter. Ten derde is van belang dat procespartijen elkaar doorgaans niet sparen teneinde hun kansen te vergroten. In beginsel staat het partijen vrij een standpunt in te nemen. Niet zelden gaan partijen hier over de schreef. Een partij die de ander onnodig kwetst tijdens een procedure kan een schadevergoeding verschuldigd zijn aan de ander, wat in een andere procedure toegewezen kan worden. Dit op grond van de verplichting van partijen om redelijk en billijk te handelen, dat ook geldt na of bij het beëindigen van de arbeidsovereenkomst (art 7:611 BW). De laatste vorm van juridisch lijden doet zich voor wanneer de uitspraak negatief uitpakt. Partijen moeten er rekening mee houden dat rechten, zoals zij die voor ogen hebben, niet of slechts ten delen worden toegewezen.
Ongelijkheidcompensatie
In een arbeidsrelatie is de werkgever doorgaans de sterkere partij. Deze ongelijkheid kan dusdanig zijn dat het reden is de medewerker tegemoet te komen. In procedures kan dit bijvoorbeeld tot uiting komen doordat de medewerker eenvoudiger het bewijs kan leveren, of de werkgever hierbij moet meewerken, dan wel dat de bewijslast op de werkgever komt te rusten (C.). Daarmee wordt de balans tussen partijen weer enigszins in evenwicht gebracht.
A. De bevoegde rechter
Absolute competentie (soort rechter)
De bevoegde rechter in arbeidsrechterlijke zaken is de kantonrechter. De kantonrechter maakt thans onderdeel uit van de rechtbank, waardoor partijen zich wenden tot de rechtbank, sector kanton. Zelfs wanneer een cao of algemeen verbindend verklaarde bepalingen onderwerp van geschil zijn, is de kantonrechter bevoegd. De kantonrechter oordeelt ook wanneer de arbeidsovereenkomst reeds is geëindigd, of wanneer de eisende partij stelt dat er spraken is van een arbeidscontract en de werkgever dat betwist. Ziet het geschil niet op een (tot stand gekomen) arbeidsovereenkomst, dan is de kantonrechter competent als het geschil gaat over bedragen tot en met € 25.000,–. Boven dat bedrag wordt het verzoek ook tot de rechtbank gericht, maar dan aan de sector civiel recht en niet bij de sector kanton, dus niet bij de kantonrechter. Deze indeling naar bedragen is bijvoorbeeld van belang als het geschil niet gaat over een arbeidsovereenkomst maar om andere arbeidsverhoudingen, zoals aanneming van werk en opdracht, alsmede wanneer een (arbeids)overeenkomst niet tot stand kwam door discriminatie. Bij een kortgeding was vroeger de president van de rechtbank bevoegd, thans kan dat (ook) bij de kantonrechter aanhangig gemaakt worden. Geschillen tussen bestuurders van een NV of BV en hun werkgever, wordt niet bij de sector kanton gericht, maar bij rechtbank sector civiel recht, dus evenmin bij de kantonrechter. Gaat een werkgever of medewerker in beroep na een bezwaarschrift bij de uitvoeringsinstelling respectievelijk belastingdienst te hebben ingediend, dan is de rechtbank bevoegd.
Relatieve competentie (welke kantonrechter)
Bij welke kantonrechter (rechtbank) het verzoekschrift ingediend moet worden, hangt af van de woonplaats of vestigingsplaats van de wederpartij. De verzoekende partij kan evenwel ook kiezen voor de kantonrechter binnen welk rechtsgebied de medewerker werkt.
Hoger beroep en cassatie
Na een procedure bij de rechtbank, bijvoorbeeld bij de sector kanton, kan er binnen 3 maanden in hoger beroep gegaan worden bij het gerechtshof en zo nodig volgt er cassatie bij de Hoge Raad.
B. Algemene opmerkingen over arbeidsrechtelijke procedures
Procesvertegenwoordiging
Een procedure bij de kantonrechter (rechtbank sector kanton) verloopt grotendeels schriftelijk. Daarbij laten de procespartijen, de eiser en de gedaagde, zich doorgaans vertegenwoordigen door een (kantongerecht)gemachtigde. Dat is evenwel niet verplicht en de gemachtigde hoeft geen advocaat te zijn. Bij de rechtbank sector civielrecht, gerechtshof en Hoge Raad geldt er doorgaans wel een verplichte procesvertegenwoordiging door een advocaat / procureur. Dit geldt echter niet voor de gedaagde in een kortgeding procedure bij de president van de rechtbank.
Werknemers met een bruto inkomen lager dan € 26.400,– voor alleenstaanden en € 37.300,– voor samenwonenden, kunnen gebruik maken van gesubsidieerde rechtsbijstand. Voor toegevoegde advocaten betaalt de medewerker een bijdrage van minimaal € 196,– tot maximaal € 823,–. Laat de medewerker zijn zaak door andere advocaten behandelen, dan kan hij doorgaans ook een gratis oriënterend advies krijgen. Gesubsidieerde rechtsbijstand krijgt hij echter alleen als de advocaat staat ingeschreven bij de Raad voor de Rechtsbijstand, welke raad subsidie verleent aan deze toegevoegde advocaten (sociale advocatuur).
Kosten van de procedure
Naast een vergoeding voor rechtsbijstand, dienen de kosten betaald te worden die met het proces samenhangen. Daarbij gaat het om een vast recht, welke de griffier rekent voor het proces. Bijvoorbeeld € 78,– voor een partij die om ontbinding verzoekt. Worden er derden ingeschakeld om het benodigde bewijs te leveren, dan kunnen zij mogelijk aanspraak maken op een vergoeding. Belangrijk is verder dat een partij die het proces verliest, er rekening mee moet houden dat hij een deel van de kosten van de wederpartij moet vergoeden, dat zijn voornamelijk de kosten van rechtsbijstand. Met deze veroordeling in de proceskosten van de werkgever, moet een medewerker ook rekening houden als hij door een gering inkomen in aanmerking komt voor gesubsidieerde rechtsbijstand. Bij een ontbindingsprocedure worden vaak de eigen kosten gedragen.
Het verzoekschrift
De procedure wordt aanhangig gemaakt door een verzoekschrift. Voorheen was dat een dagvaarding. Het verzoekschrift vermeldt de grond(en) waarop het verzoek is gebaseerd, alsmede de nevenvorderingen zoals een veroordeling in de proceskosten en mogelijk het opleggen van een dwangsom.
Het verweerschrift en mondelinge behandeling
In reactie op het verzoekschrift volgt doorgaans het verweerschrift van de gedaagde, waarna er een mondelinge behandeling volgt.
De rechter kan partijen een bewijsopdracht geven om zo bepaalde feiten of rechten aangetoond te krijgen. Het proces kan verschillend verlopen, waarbij in het bijzonder de tussenvonnissen van de rechter het verloop bepalen.
Een eindvonnis verkeert in kracht van gewijsde, als er geen gewoon rechtsmiddel meer tegen openstaat zoals hoger beroep bij het gerechtshof en cassatie bij de Hoge Raad. Dan is het vonnis bindend, waardoor partijen moeten doen of nalaten overeenkomstig het vonnis. Een rechter kan een vonnis bij voorbaat uitvoerbaar verklaren. In dat geval kan de eisende partij eerder tot de uitvoering van het vonnis overgaan, tenzij of totdat de wederpartij een rechtsmiddel instelt.
Dwangsom
Partijen kunnen verplicht worden tot bepaalde handelingen, waarbij zij een dwangsom verschuldigd zijn als zij het vonnis niet uitvoeren. Denk aan een werkgever die een medewerker te werk moet stellen, omdat hij die medewerker zonder goede grond heeft geschorst. Ook medewerkers kunnen een dwangsom verschuldigd zijn, bijvoorbeeld als zij doorgaan met het schenden van een concurrentiebeding. De dwangsom is een financiële prikkel, zoals het verschuldigd zijn van € 2.500,– over iedere dag dat de werkgever of werknemer het vonnis weigert na te komen. Het betalen van een dwangsom is geen alternatief voor het uitvoeren van het vonnis. De verplichting om het vonnis uit te voeren kan niet afgekocht worden door de dwangsom te betalen. Dwangsommen zijn doorgaans hoog, welke financiële drempel verhoogd kan worden als blijkt dat een partij er voor kiest om die drempel te nemen.
C. De bewijsvoering
Het rond krijgen van de bewijsvoering is vaak dusdanig lastig dat dit een struikelblok kan vormen. Een geding gaat meestal niet zo zeer over de vraag wat er rechtens is tussen partijen. Eerder staat de vraag centraal wat voor situatie zich tussen partijen voordoet of heeft voorgedaan. Datgene waar de eiser recht op heeft is afhankelijk van de feiten die worden bewezen. Het is gunstig als de tegenpartij van de rechter de opdracht krijgt om bepaalde feiten te bewijzen die door de ander worden betwist. Slaagt die partij hierin niet, dan kan dat er toe leiden dat zijn vordering of verweer wordt afgewezen (het bewijsrisico).
Een werkgever dient zich te realiseren dat hij eerder feiten moet bewijzen daar de positie van de werknemer bescherming vraagt. Zo kan een medewerker een schadevergoeding verlangen van zijn werkgever doordat hij lijdt aan een beroepsziekte (ziekte die is ontstaan door het werk of door de arbeidsomstandigheden). Vroeger moest een medewerker bewijzen dat de schade is ontstaan doordat de werkgever zijn zorgplicht niet is nagekomen. De ontwikkeling in de rechtspraak maakte duidelijk dat het vaak redelijk is dat er afgeweken wordt van de hoofdregel – wie stelt moet bewijzen -, waardoor de bewijslast op de werkgever werd gelegd. De wet heeft deze lijn doorgetrokken waardoor de werkgever moet aantonen dat hij niet te kort is geschoten (2.7.1.) (art 7:658-2 BW).
Bewijs kan in beginsel met alle middelen geleverd worden. Hierbij is het van groot belang dat stukken die ondertekende zijn voor de rechter een dwingende bewijskracht hebben. Dat wil zeggen dat de rechter daar een volledige bewijskracht aan dient te geven. De inhoud hiervan ziet hij als waar, tenzij er overtuigend tegenbewijs is geleverd. Voor getuigenbewijs geldt dat de rechter de inhoud ervan als waar kan aannemen tot dat het tegenbewijs is geleverd. Dit geldt echter niet voor getuigenbewijs door een procespartij die een verklaring doet om zo een bewijs te leveren in zijn eigen voordeel.
Het op een onrechtmatige wijze verkrijgen van bewijsmateriaal, kan strafbaar zijn en een onrechtmatige daad opleveren en daarmee tot schadeplichtigheid leiden. Zo kan het aantasten van de privacy van een medewerker onrechtmatig zijn, als de werkgever daarvoor geen zwaarder wegende argumenten heeft (7.). Dat het bewijsmateriaal onrechtmatig is verkregen, betekent nog niet dat de rechter aan dat materiaal voorbij zal gaan, omdat hij daaraan betekenis “kan” toekennen als het voldoende betrouwbaar is.
D. Wanneer spoed is geboden
Als er een snelle uitspraak nodig is, dan kan er een kortgeding worden gestart.
Kort geding
Het meest voor de hand ligt een kort geding te starten bij de kantonrechter. Zijn vonnis is een voorlopige beslissing over een geschil waarbij het noodzakelijk is dat er snel wordt beslist. Nadat de kantonrechter op verzoek van de eiser de zittingsdag en tijdstip bepaalt, zal de gedaagde gedagvaard worden. De eisende partij zal doorgaans eisen dat de gedaagde partij doet of nalaat, wat de kantonrechter onmiddellijk kan toewijzen. Tegen het vonnis in kort geding is hoger beroep en cassatie mogelijk.
Zo nodig kan er na of naast het kort geding een gewone procedure opgang gebracht worden over het geschil (de bodemprocedure). Een medewerker kan bijvoorbeeld in een kortgeding schorsing van het concurrentiebeding vorderen omdat hij vindt dat dit beding onredelijk bezwarend werkt. Mogelijk heeft de kantonrechter aan dat deze specifieke zaak zich niet leent voor een kort geding, nu uitgebreidere bewijsvoering is vereist. De vordering tot vernietiging of matiging van het beding kan de medewerker dan indienen in een normale procedure, eveneens bij de kantonrechter.