Hoofdstuk 4.3.1.2. Diverse pensioenvormen
De drie “pijlers”
Ter indeling van de verschillende vormen van pensioen wordt er gesproken over de drie “pijlers” die het pensioen van iemand kunnen vormen. De AOW is de eerste pijler, waarvan de hoogte afhankelijk is van het verblijf in Nederland. De tweede pijler is het pensioen dat samenhangt met een arbeidsrelatie, waarvan de hoogte onder meer afhankelijk is van inleg en dus de hoogte van het loon en (collectieve) premie die doorgaans zowel door de werkgever als de werknemer worden gereserveerd. Het gaat bij deze tweede pijler om de pensioenovereenkomsten van een werkgever die gerealiseerd worden bij een pensioenfonds of pensioenverzekeraar. Daarnaast kan de medewerker privé andere regelingen treffen bij bijvoorbeeld een pensioenverzekeraar of bank: de derde pijler. In hoofdstuk 4.3 staat het ouderdomspensioen dat ingaat op de pensioengerechtigde leeftijd en is gekoppeld aan werken centraal (4.3.). Hieronder wordt kort ingegaan andere pensioenvormen.
Pensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW)
Deze basis van de pensioenvoorziening wordt opgebouwd door in Nederland te wonen of te werken. Om voor een volledig AOW-pensioen in aanmerking te komen, dient degene 50 jaren voordat de AOW-leeftijd bereikt wordt, in Nederland gewoond of gewerkt te hebben. Voor elk jaar dat dit niet het geval is geweest, geldt er een aftrek van 2%. Vanaf 2013 is de AOW-leeftijd in stappen verhoogd. Dat gaat middels een overgangsregeling, waarbij de volgende AOW-leeftijden van toepassing zijn:
Geboren | Recht op AOW | AOW-leeftijd |
na 31 augustus 1955 en voor 1 juni 1956 | 2022 | 66 jaar en 7 maanden |
na 31 mei 1956 en voor 1 maart 1957 | 2023 | 66 jaar en 10 maanden |
na 28 februari 1957 en voor 1 januari 1958 | 2024 | 67 jaar |
na 31 december 1957 en voor 1 januari 1959 | 2025 | 67 jaar |
Na 31 december 1958 en voor 1 januari 1960 | 2026 | 67 jaar |
Na 31 december 1959 en voor 1 januari 1961 | 2027 | 67 jaar |
De leeftijd waarop Nederlanders recht hebben op AOW gaat in 2028 met drie maanden omhoog naar 67 jaar en drie maanden. De automatische verhoging van de AOW-leeftijd volgt uit de levensverwachting die het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) verwacht in 2028.
De hoogte van dit pensioen is afhankelijk van het minimumloon, de gezinssituatie, eventuele tussentijdse emigratie (zonder vrijwillige voortzetting AOW-verzekering), etc. De AOW voor een ongehuwde pensioengerechtigde komt neer op 70 % van het netto minimumloon, het gaat om 50 % van het minimumloon voor gehuwden en 90 % voor alleenstaanden met een kind jonger dan 18 jaar waarvoor kinderbijslag wordt ontvangen. Een gehuwde AOW-er met een partner die nog geen pensioengerechtigd leeftijd heeft, komt onder bepaalde voorwaarden in aanmerking voor een toeslag, waarbij rekening wordt gehouden met inkomsten (uit arbeid) dat die partner verdient. Bereikt een ingezetene na het jaar 2015 de pensioengerechtigde leeftijd, dan ontvangt hij of zij geen toeslag op de AOW-uitkering als zijn of haar partner nog geen AOW-uitkering ontvangt, doordat degene nog niet de pensioengerechtigde leeftijd heeft. Dit laatste wordt het AOW-gat genoemd. Wanneer een persoon een periode niet in Nederland heeft gewoond, wordt de AOW gekort met 2% per jaar dat er in het buitenland werd gewoond.
Voor velen is de AOW die zij ontvangen van de Sociale Verzekeringsbank de belangrijkste of zelfs enige bron van inkomsten. Dit geldt voornamelijk voor parttimers die door een lager loon (doordat zij minder uren werken) ook een lager pensioen opbouwen en krijgen uitgekeerd. Dit pensioen is voor een groter deel afhankelijk van de AOW in vergelijking met fulltimers.
Wet toekomst pensioenen
In de ‘Wet toekomst pensioenen’ zijn de afspraken vastgelegd die werkgevers, werknemers en het kabinet in 2019 met elkaar hebben gemaakt in het Pensioenakkoord. De wet kent 3 doelen: een aanvullend pensioen dat sneller stijgt, een persoonlijkere en duidelijkere pensioenopbouw, en een pensioenstelsel dat beter aansluit bij dat mensen niet meer 40 jaar bij 1 baas werken.
Onder deze wet blijft hetzelfde dat de werknemer vanaf de pensioenleeftijd AOW ontvangt. Dat verandert dus niet. Daarnaast bouwen veel werknemers pensioen op via de werkgever. Dat blijft dus ook zo. Het uitgangspunt van de nieuwe wet blijft dat het pensioen gezamenlijk wordt opgebouwd en dat financiële risico’s met elkaar gedeeld worden. Werkgevers en werknemers leggen premie in, pensioenuitvoerders beleggen dat geld en keren de pensioenuitkeringen uit.
Vervoegd pensioen
Een prepensioen is een overbruggingspensioen dat eindigt bij het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd, wanneer er een AOW-uitkering wordt ontvangen. Zo’n vervroegde uittreding is fiscaal onaantrekkelijk gemaakt teneinde het eerder stoppen met werken te ontmoedigen. RVU staat voor de Regeling voor Vervroegde Uittreding (RVU). Indien een regeling kwalificeert als RVU, is de werkgever over de uitkering, bijdrage of premie inzake deze RVU een zogeheten pseudo-eindheffing verschuldigd van 52%. Deze RVU-heffing is tijdelijk versoepeld in de periode 2021 tot en met 2025. Voor zover de RVU ziet op uitkeringen aan werknemers die ten hoogste 3 jaren jonger zijn dan de voor hen geldende AOW-leeftijd, is de werkgever geen 52% RVU-heffing verschuldigd over het deel van de regeling dat een zogeheten drempelvrijstelling niet te boven gaat. In 2023 gaat het om een bedrag van €2.037 bruto per maand.
Werkgevers kunnen met hun werknemers afspraken op maat maken over eerder uittreden. Sociale partners in sectoren kunnen ook afspraken maken voor specifieke groepen werknemers waarvan zij menen dat de zwaarte van het werk, in combinatie met de verhoging van de AOW-leeftijd van de afgelopen jaren, het moeilijk maakt om door te werken tot pensioen.
Nabestaandenpensioen ANW
Dit pensioen is opgenomen in de Algemene Nabestaanden Wet en is voor het geval de pensioeneigenaar vroegtijdig komt te overlijden. De uitkering kan ook voor wezen van toepassing zijn. Deze uitkering wordt namens de overheid verzorgd door de Sociale Verzekeringsbank.
Om voor een uitkering in de zin van de ANW in aanmerking te komen moet worden voldaan aan de volgende eisen, de partner moet namelijk:
- Vóór 1950 geboren zijn
- Een kind(eren) hebben onder de 18 jaar
- Voor minimaal 45% arbeidsongeschikt zijn
De partner moet wel de echtgeno(o)t(e) zijn óf er moet een geregistreerd partnerschap zijn aangegaan.
Voldoet de partner hier aan, dan kan hij/zij een uitkering krijgen van 70% van het nettoloon. De ANW wordt verrekend met (eventueel) ander inkomen van de partner zoals een uitkering. Hierdoor ontstaat vaak de situatie dat er een veel kleinere óf helemaal geen uitkering wordt ontvangen. Wanneer de partner niet meer aan de bovenstaande voorwaarden voldoet, vervalt de uitkering.
Wanneer beide ouders zijn overleden, hebben de kinderen recht op ANW-uitkering. Dit inkomen is afhankelijk van de leeftijd van de kinderen.
Verder zoeken
Deze pagina is onderdeel van hoofdstuk 4 over de arbeidsvoorwaarden. Oftewel de tegenprestatie waarvoor werknemers bij een werkgever werken op grond van de arbeidsovereenkomst. U vindt in dit deel informatie over:
4.1. Loon (o.a. minimumloon, tijdstip betalen, loon vorderen, beslag)
4.2. Vakantie (o.a. vakantierechten opbouwen en opnemen, vakantiegeld)
4.3. Pensioen (o.a. opbouwen, afkopen, einde dienstverband)
4.4 VUT-regeling
4.5. Afdracht van loonbelasting en premies
Zoekt u een ander onderwerp, zie dan onze trefwoorden of inhoudsopgave.