Hoofdstuk 4.2.2.6. Niet opnemen vakantie door werknemer
Uit voorgaande blijkt dat het initiatief tot het opnemen van vakantie in beginsel ligt bij de medewerker die daartoe een verzoek in dient. Voor de werkgever geldt de verplichting om de werknemer in de gelegenheid te stellen om zijn minimum aan vakantierechten (zijnde vier maal de overeengekomen arbeidsduur per week) op te nemen. Voor het opnemen van vakantie is het uitgangspunt dat de werkgever de vakantie vaststelt overeenkomstig de wensen van de werknemer, tenzij gewichtige redenen zich daartegen verzetten.
Doet de medewerker het verzoek om vakantie op te nemen niet, dan blijven er aan het einde van het jaar vakantierechten over. De wettelijke vakantiedagen dienen echter binnen 6 maanden na afloop van het betreffende kalenderjaar opgenomen te worden, tenzij zij redelijkerwijs daar niet toe in staat waren (art. 7:640a BW). Deze regeling is ingevoerd vanwege het bevorderen van vakantieopname. Te lang uitstellen van vakantie zou de veiligheid en gezondheid van de werknemer in gevaar kunnen brengen. Werkgever en werknemer kunnen wel in onderling overleg besluiten de termijn te verlengen.
Deze nieuwe vervaltermijn geldt alleen voor wettelijke vakantiedagen die de werknemer opbouwt vanaf 1 januari 2012. Voor vakantiedagen die al zijn opgebouwd voor die datum, blijven nog de ‘oude’ regels gelden, die inhouden dat de vakantierechten pas na 5 jaar vervallen (art 7:642 BW).
Het verval van vakantie is slechts mogelijk mits de werknemer daadwerkelijk de mogelijkheid heeft gehad om vakantie op te nemen. In gevolge art. 7:638 lid 1 BW (art. 7:638 BW) is de werkgever immers verplicht om de werknemer in de gelegenheid te stellen zijn minimumvakantie op te nemen. Er zijn echter situaties denkbaar dat de werknemer niet in staat is geweest om de minimumvakantie op te nemen. Het gaat hierbij om situaties dat werknemers gedurende het hele opbouwjaar en de daarop volgende 6 maanden om medische redenen en in verband met andere bijzondere omstandigheden niet in staat zijn geweest om het minimum aan vakantierecht te benutten, bijvoorbeeld langdurig zieke werknemers.
Verder zoeken
Deze pagina is onderdeel van hoofdstuk 4 over de arbeidsvoorwaarden. Oftewel de tegenprestatie waarvoor werknemers bij een werkgever werken op grond van de arbeidsovereenkomst. U vindt in dit deel informatie over:
4.1. Loon (o.a. minimumloon, tijdstip betalen, loon vorderen, beslag)
4.2. Vakantie (o.a. vakantierechten opbouwen en opnemen, vakantiegeld)
4.3. Pensioen (o.a. opbouwen, afkopen, einde dienstverband)
4.4 VUT-regeling
4.5. Afdracht van loonbelasting en premies
Zoekt u een ander onderwerp, zie dan onze trefwoorden of inhoudsopgave.