7. Voorschriften over het werk en orde in de onderneming
Instructiebevoegdheid
Een medewerker dient voorschriften over het werk na te komen en zich bovendien te houden aan voorschriften die strekken ter bevordering van de goede orde in de onderneming (art 7:660 BW). Hieruit is goed af te leiden welke gezagsverhouding er ontstaan tussen de werknemer en de werkgever, als zij een arbeidsovereenkomst aangaan. Een dergelijke aanwijzingsbevoegdheid van de werkgever wordt ook wel het instructierecht of directierecht genoemd.
Bij de voorschriften die de werkgever geeft kan gedacht worden aan een individuele instructie of instructies voor een groep, zoals gedragscodes , gedragsregels, kledingvoorschriften, protocol, huisregels over het gebruik van vreemde talen, etc. De werkgever kan deze voorschriften eenzijdig vaststellen, welke kunnen gelden voor één medewerker, een groep of alle medewerkers. Bij het geven van voorschriften gelden geen vormvoorschriften, hoewel een werkgever wel de grenzen der redelijkheid in acht moet nemen. De voorschriften mogen evenmin strijdig zijn met wat er in een arbeidsovereenkomst, cao of wettelijke regeling is bepaald. In het bijzonder moet de werkgever er voor waken dat de voorschriften niet discrimineren. Dat kan zich bijvoorbeeld voordoen als hij voorschrijft dat werknemers alleen de Nederlandse taal mogen spreken of vrouwen geen hoofddoekjes mogen dragen (2.6.).
Het is niet nodig dat er naar deze voorschriften in een (collectieve) arbeidsovereenkomst wordt verwezen, aangezien de werkgever deze voorschriften eenzijdig mag vaststellen. Wordt er toch voor gekozen om in een arbeidscontract hiernaar te verwijzen, dan kan het volgende artikel gebruikt worden. Deze kan zijn plaats krijgen in de modellen van arbeidsovereenkomsten zoals die elders worden weergegeven: contract bepaalde tijd of contract onbepaalde tijd.
Artikel …
“De werknemer is bekend met de voorschriften zoals opgenomen in ……, welke hij heeft ontvangen en verklaart deze voorschriften na te leven.”