Hoofdstuk 5.1.5.5. Kennelijk onredelijk besluit en ondernemingskamer
Tegen een besluit dat kennelijk onredelijk is kan de ondernemingsraad in beroep gaan (A.) waarna de ondernemingskamer voorzieningen kan treffen (B.).
A. In welke situaties kan er beroep ingesteld worden
Afwijkend of geen advies, dan wel geen juiste voorstelling van zaken geven
De ondernemingskamer van het gerechtshof in Amsterdam, is belast met het behandelen van verzoekschriften die zien op mogelijke kennelijk onredelijke besluiten (art 26-1 WOR). Dat zijn beslissingen waartoe de ondernemer niet in redelijkheid heeft kunnen komen (art 26-4 WOR). Daarbij wordt in eerste instantie gedacht aan besluiten die afwijken van het advies van de ondernemingsraad. Daarnaast gaat het ook om situaties waarbij er een besluit is genomen terwijl de ondernemingsraad geen advies heeft gegeven. Dat doet zich bijvoorbeeld voor, als het advies niet is gevraagd of wanneer er stilzwijgend of uitdrukkelijk geen advies wordt gegeven. Verder is denkbaar dat het gaat om een kennelijk onredelijk besluit, omdat het positieve advies niet zou zijn gegeven, wanneer de (werkelijke) feiten en omstandigheden volledig bekend waren aan de ondernemingsraad (art 26-1 WOR).
Bij het indienen van het verzoek kan de ondernemingsraad de ondernemingskamer om een voorlopige voorziening vragen, opdat de uitvoering van het besluit (voor en) na de uitstellingstermijn van een maand achterwege blijft (art 26-8 WOR). Het feit dat op de raad een verplichting tot geheimhouding rust, is geen reden om geen beroep in te stellen. Het vereist wel extra zorgvuldigheid van de raad en ondernemingskamer.
Aangedragen bezwaren tegen het besluit
De ondernemer moet wanneer hij een besluit neemt rekening houden met het belang van de onderneming. De ondernemingsraad moet zijn visie over het belang van de onderneming aandragen wat zij met bezwaren, argumenten en alternatieven ondersteund. Bezwaren die niet tijdens de procedure tot het aanvragen van advies naar voren zijn gebracht kunnen geen rol spelen in een eventuele latere procedure bij de ondernemingskamer. Dit geldt niet indien de bezwaren bij het uitbrengen van het advies nog niet bekend konden zijn. Dit laatste kan zich voordoen wanneer het bestuur geen, verkeerde of onvolledige informatie aan de ondernemingsraad heeft verstrekt.
Is het besluit kennelijk onredelijk?
Bij de vraag of het besluit kennelijk onredelijk is gaat het niet zo zeer om een afweging van de belangen van medewerkers en de werkgever. De beoordeling is ruimer, daar er gekeken wordt of het bestuur behoorlijk heeft gehandeld door alle relevante belangen tegen elkaar af te wegen. De toetst of het bestuur in redelijkheid tot het besluit heeft kunnen komen, laat enige beleidsvrijheid aan het bestuur. Het is namelijk denkbaar dat het bestuur in redelijkheid tot het besluit kwam, hoewel een ander besluit meer voor de hand had gelegen.
Van behoorlijk handelen is geen sprake, als het bestuur geen advies vraagt, haar informatieplicht niet nakomt, het besluit niet deugdelijk motiveert of op een andere wijze de belangen van de ondernemingsraad (medewerkers) ernstig schendt. Dat brengt echter niet altijd met zich mee dat het bestuur niet in redelijkheid tot het besluit heeft kunnen komen. Zo kan er in bepaalde omstandigheden onverwijlde spoed geboden zijn om het besluit te nemen. Het is ook mogelijk dat de ondernemer het verzuim in een later stadium goed maakt of dat het verzuim is te wijten aan handelingen die aan de ondernemingsraad zijn toe te rekenen. Zijn deze redenen niet voorhanden, dan zal het besluit doorgaans kennelijk onredelijk zijn. Dat neemt evenwel niet weg dat de ondernemingskamer kan weigeren om maatregelen (voorzieningen) te treffen (art 26-5 WOR).
Beroept de raad zich op concrete toezeggingen van het bestuur, dan zal het bestuur over zwaarwegende argumenten moeten beschikken, als zij het besluit toch neemt in strijd met datgene dat zij heeft toegezegd. Hier vindt afweging plaats tussen het belang van degene die op de toezegging mochten vertrouwen en de andere belangen die bij het besluit zijn betrokken. De afwijking van de toezegging en het advies moet het bestuur zeer zorgvuldig motiveren door uitvoerig aan te geven waarom zij terugkomt op de toezegging.
B. Welke maatregelen kan de ondernemingskamer nemen
Komt de ondernemingskamer tot het oordeel dat het besluit kennelijk onredelijk is, dan kan zij er toe overgaan om de ondernemer te verplichten om het besluit geheel of gedeeltelijk in te trekken, alsmede om bepaalde gevolgen ongedaan te maken. Het is ook mogelijk dat de kamer de ondernemer een verbod oplegt om tot uitvoering van het besluit over te gaan, tenzij er aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan (art 26-5 WOR).
Heeft het bestuur reeds uitvoering gegeven aan het besluit, dan kan dat zeer goed tot gevolg hebben dat derden hieraan rechten kunnen ontlenen. Dat doet zich bijvoorbeeld voor, wanneer zij een overeenkomst met het bestuur hebben gesloten dat diende om uitvoering aan het besluit te geven. De rechten van derden (te goede trouw) worden door de voorziening van de ondernemingskamer niet aangetast. Zij kunnen mogelijk aanspraak maken op een schadevergoeding, dan wel op het verder nakomen van de overeenkomst (art 26-5 WOR).
Verder zoeken
Deze pagina is onderdeel van hoofdstuk 5 over de medezeggenschap. U vindt in dit deel informatie over collectieve regelingen die voor werkgevers en werknemers gelden op grond van hun arbeidsovereenkomsten:
5.1. Ondernemingsraad (o.a. instellen, advies, instemming, recht op informatie)
5.2. Arbeidsomstandigheden bij de werkgever (o.a. arbobeleid, arbeidsinspectie)
5.3. Arbeidstijden voor werknemers (o.a. vaststellen, veranderen)
Zoekt u een ander onderwerp, zie dan onze trefwoorden of inhoudsopgave.