7. Personeelsfaciliteiten
Faciliteiten voor het personeel
Bij de hier te behandelen personeelsfaciliteiten wordt niet gedacht aan regelingen waarbij de cao de medewerker tot deelname kan verplichten (art 7:631-3 BW). Daarbij gaat het om pensioenregelingen (4.3.), VUT-regelingen (4.4.), spaarregelingen (4.5.4.2.) en om (andere) fondsen (7.). Tot een dergelijke deelname kan een werknemer zich ook zelfstandig verplichten in een schriftelijke (arbeids)overeenkomst (4.1.10.).
Het gaat hier wel om collectieve ongevallen-, auto- en ziektekostenverzekeringen en het aanbieden van voordelige hypotheken, reismogelijkheden, regeling om te sparen voor een computer etc. Hieraan kan de medewerker deelnemen, wat niet verplicht is en afhangt van zijn persoonlijke voorkeur en privé omstandigheden. Het vrijwillige karakter is van belang aangezien de werkgever de medewerker niet kan verplichten om zijn loon op een bepaalde wijze of bij bepaalde derden te besteden (4.1.10.).
Van verplichte deelname is geen sprake, als de werkgever zonder daartoe gehouden te zijn de personeelsfaciliteit voor de medewerker in het leven roept waarvoor de medewerker niets hoeft bij te dragen. Het is zodoende extra, doordat de medewerker er geen recht op heeft volgens een (collectieve)arbeidsovereenkomst of andere regeling. Dan zal de werkgever zich ook niet voor de toekomst moeten verplichten tot het verstrekken van deze personeelsfaciliteit. Het wordt dan slechts eenmalig en vrijblijvend verstrekt. Arbeidsrechtelijk is een personeelsfaciliteit die de werkgever verstrekt en waar de medewerker geen recht op heeft geen loon (4.1.1.). Het kan echter wel loon zijn volgens de belastingdienst, waardoor de werkgever loonbelasting en premies moet inhouden (4.5.3.).
In de praktijk komt het voor dat werkgevers personeelsfaciliteiten aanbieden waaraan een medewerker gebonden is, tenzij hij hiervan schriftelijk afziet binnen een bepaalde tijd (bijv. een maand). Hoewel een dergelijke handelwijze praktisch is, zal dit met onzekerheid omgeven zijn. Mogelijk beroept een medewerker zich later met succes op het feit dat hij hieraan niet gebonden is. Op deze stilzwijgende instemming met andere “arbeidsvoorwaarden”, gaat hoofdstuk 2.1.3. nader in (2.1.3.).
Een medewerker kan de werkgever wel machtigen om geld in te houden op zijn loon, dat vervolgens aan derden uitgekeerd wordt. Deze machtiging is herroepbaar (art 7:631-1 BW). Heeft een medewerker vrijwillig een overeenkomst gesloten om aan een faciliteit deel te nemen, dan kan hij door de machtiging in te trekken het korten van het loon tegengaan. Hij blijft dan echter wel gehouden om zijn verplichting uit de overeenkomst na te komen, dus om een bepaalde geldelijke bijdrage te leveren.