Hoofdstuk 4.2.6. Instellen vorderingen
Opeisen vordering bij werkgever of kantonrechter binnen vijf jaar
De medewerker kan zijn recht op vakantie gedurende vijf jaar opeisen, te rekenen vanaf 31 december van het jaar waarin de vordering ontstaat (art 7:642 BW). Het vorderen van vakantiebijslag moet binnen 5 jaar plaatsvinden, ingaande op de dag waarbij dit geld gevorderd kan worden (art 20 WML). Voor andere vorderingen geldt in beginsel eveneens een verjaringstermijn van 5 jaar. Beroept de medewerker zich niet binnen de genoemde tijd op zijn recht, dan verjaart de vordering (7.). Een werknemer die geen reactie van zijn werkgever krijgt, zal zijn vorderingen indienen bij de kantonrechter.
Het beroep op verjaring van de werkgever slaagt niet altijd. Bijvoorbeeld niet, als de werkgever bij de medewerker nooit heeft aangedrongen om oude (overschotten van) vakantierechten op te nemen, rechten ouder dan 5 jaar blijft weergeven als aanspraken van de medewerker, terwijl hij ook op andere wijze de indruk wekte dat de vakantierechten in stand blijven. Ook een cao kan bepalen dat er geen verjaring plaatsvindt, of dat dit slechts na het verstrijken van een langere periode gebeurt.
Verder zoeken
Deze pagina is onderdeel van hoofdstuk 4 over de arbeidsvoorwaarden. Oftewel de tegenprestatie waarvoor werknemers bij een werkgever werken op grond van de arbeidsovereenkomst. U vindt in dit deel informatie over:
4.1. Loon (o.a. minimumloon, tijdstip betalen, loon vorderen, beslag)
4.2. Vakantie (o.a. vakantierechten opbouwen en opnemen, vakantiegeld)
4.3. Pensioen (o.a. opbouwen, afkopen, einde dienstverband)
4.4 VUT-regeling
4.5. Afdracht van loonbelasting en premies
Zoekt u een ander onderwerp, zie dan onze trefwoorden of inhoudsopgave.