Tot 1 januari 2001 werd er over het loon een overhevelingstoeslag berekend. Dat was een toeslag van 2.15 % op het loon dat de werkgever aan de medewerker (15-65 jaar) moet betalen. Dit bedrag aan overhevelingstoeslag was maximaal € 830,42 per jaar. De toeslag werd niet meegerekend bij het loon waarover de premies werknemersverzekeringen werden berekend, alsmede buiten beschouwing gelaten bij de berekening van de verschuldigde pensioenpremies.
Voor sommige (ex)werknemers kon er een hoger percentage van 5.45 % gelden met een maximum van € 2.105,54, wanneer dit reeds in 1998 werd toegepast. Het ging daarbij om gepensioneerd overheidspersoneel (ABP), om personen met een VUT-uitkering, alsmede om medewerkers die een WIA- of WW-uitkering ontvangen welke door hun werkgever wordt aangevuld, op voorwaarde dat de uitkering en / of aanvulling reeds voor 1 januari 1999 werd betaald.
Tot 1998 was de overhevelingstoeslag een toeslag van ongeveer 10 % op het loon, dat diende ter vergoeding van de overheveling van werknemersverzekeringen, waaronder de WAO, die de medewerker moest betalen in plaats van de werkgever. Later betaalde de werkgever weer de WIA-premie waardoor de overhevelingstoeslag werd verlaagd.
Eenmalige verhoging van het loon in 2001: brutering
De overhevelingstoeslag is per 1 januari 2001 vervallen. Het is niet de bedoeling dat daardoor het inkomen van medewerkers en de loonkosten van werkgevers dalen. Deze inkomens- en loonkostenneutraliteit worden bereikt door een eenmalige brutering. Per 1 januari 2001 werd de loonsom van medewerkers verhoogd met 1.9 % (2.05 %), evenwel niet meer dan € 791,85 berekend over een jaar. Het gaat om een verhoging van het brutoloon, omgerekend naar de loonsom per jaar. De werkgever en medewerker kunnen van deze brutering schriftelijk afwijken, hetgeen natuurlijk ook geldt voor afwijkingen die opgenomen zijn in de CAO.
Bepaalde personen die op een hoge overhevelingstoeslag recht hadden, kregen een verhoging van 5.6 % van hun brutoloon per jaar met een maximum van € 2.066,97. Deze hogere brutering is van belang voor een WW- of WIA-aanvulling die een werkgever betaalt, als die aanvulling reeds op 1 januari 1999 inging en wanneer daarover geen WIA-premie verschuldigd is. Een hoge brutering geldt eveneens voor pensioen- of VUT-uitkeringen die ten laste van de overheid of het ABP komen, voor zover die uitkeringen reeds op 1 januari 1999 werden verstrekt.
Het is niet de bedoeling dat de pensioenopbouw stijgt door de brutering, waardoor deze verhoging wordt gecorrigeerd over de periode 2001 t/m 2005. Vanaf 1 januari 2005 blijft deze correctie achterwege en bestaat de kans dat de brutering wel leidt tot een hogere pensioengrondslag. Tot die tijd kan een werkgever met werknemers afwijkende afspraken maken, bijvoorbeeld door de verhoging door de brutering ongedaan te maken.
Verder zoeken
Deze pagina is onderdeel van hoofdstuk 4 over de arbeidsvoorwaarden. Oftewel de tegenprestatie waarvoor werknemers bij een werkgever werken op grond van de arbeidsovereenkomst. U vindt in dit deel informatie over:
4.1. Loon (o.a. minimumloon, tijdstip betalen, loon vorderen, beslag)
4.2. Vakantie (o.a. vakantierechten opbouwen en opnemen, vakantiegeld)
4.3. Pensioen (o.a. opbouwen, afkopen, einde dienstverband)
4.4 VUT-regeling
4.5. Afdracht van loonbelasting en premies
Zoekt u een ander onderwerp, zie dan onze trefwoorden of inhoudsopgave.