Hoofdstuk 4.2. Vakantie
Opbouwen, opnemen en vergoeden
Het recht op vakantie wordt gedurende het jaar opgebouwd, waarbij het gaat om het recht om vrij te nemen met behoud van loon (4.2.1.).
De periode wanneer de medewerker met vakantie gaat wordt op een bepaalde wijze vastgelegd. Hierbij kunnen zich bijzonderheden voordoen (4.2.2.).
Alleen bij het einde van de arbeidsovereenkomst kan de werkgever de resterende vakantierechten in geld uitbetalen (4.2.3.). Voor vakantiebijslag geldt dat deze in beginsel 8 % van het loon bedraagt en eens per jaar wordt uitgekeerd (4.2.4.). In afwijking van het voorgaand kan het vakantierecht en de vakantiebijslag in vakantiebonnen verstrekt worden, wanneer een cao dit bepaald (4.2.5.). Komt een werkgever zijn verplichting niet na, dan kan de medewerker diverse vorderingen indienen (4.2.6.).
Afwijking van de beschreven regeling is niet mogelijk ten nadele van de werknemer, tenzij dit is aangegeven (art 7:645 BW).
Inhoudsopgave
4.2. Vakantie
4.2.1. Opbouw van de aanspraak op vakantie
4.2.2. Over het vaststellen en opnemen van vakantiedagen
4.2.2.1. Vaststellen van de vakantie
4.2.2.2. Opnemen van de vakantie- en snipperdagen
4.2.2.3. Uitbetalen van het recht op vakantie
4.2.2.4. Terugkomen op de vastgestelde datum van de vakantie (snipperdagen)
4.2.2.5. Sluiten van de onderneming gedurende een bepaalde vakantieperiode
4.2.2.6. Niet opnemen van vakantie door de medewerker
4.2.2.7. Ziekte en vakantie
4.2.2.8. Op non-actief stellen en opnemen vakantiedagen
4.2.3. Einde arbeidscontract, uitkering in geld en verklaring resterende vakantiedagen
4.2.4. Vakantiebijslag
4.2.5. Vakantiebonnen en vakantiefonds
4.2.6.Instellen vorderingen